2. Overwegingen
2.1 Betrokkene was in dienst bij eiseres. Hij is wegens ziekte uitgevallen. Bij besluit van 20 februari 2008 is aan hem een WIA-uitkering toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 80%. Hiertegen heeft betrokkene bezwaar gemaakt, dat bij besluit van 10 september 2008 ongegrond is verklaard, met de aantekening dat betrokkene niet tekort is gedaan, omdat zijn beperkingen door de bezwaarverzekeringsarts als minder (ernstig) werden beoordeeld. Daartegen is door betrokkene beroep (bij de rechtbank Amsterdam) ingesteld.
2.2 Bij besluit van 24 november 2008 heeft verweerder een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen, inhoudend dat op grond van de door de bezwaarverzekeringsarts aangepaste FML (die ook al gold voor de datum einde wachttijd) de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 35% bedraagt. Op grond van artikel 56, tweede lid, WIA eindigt de WGA-uitkering eerst bij het eindigen van de loongerelateerde uitkering (LGU).
2.3 Het bestreden besluit berust op het standpunt dat de toerekening van de WGA-uitkering van betrokkene aan eiseres terecht is. Verweerder heeft er daarbij op gewezen dat niet is beslist dat betrokkene geen recht op een WGA-uitkering had, maar dat ingevolge artikel 56 WIA de WGA eindigt wanneer de LGU eindigt (dat is uiterlijk 25 maart 2011).
2.4 Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder de wet onjuist toepast. Eiseres heeft daartoe aangevoerd dat in rechte bepaald is dat betrokkene van begin af aan geen recht had op een WGA-uitkering, reden waarom artikel 54 WIA toegepast zou dienen te worden in plaats van artikel 56, tweede lid, WIA.
2.5 De rechtbank overweegt als volgt.
2.6 De rechtbank stelt vast dat in het besluit van 24 november 2008 niet is bepaald dat de uitkering van betrokkene wordt ingetrokken. Voor het intrekken van het besluit tot toekenning bestond ook geen aanleiding, gelet op de formulering van artikel 76 WIA en de vaste jurisprudentie inzake rechtszekerheid. Het standpunt van eiseres dat ‘in rechte is bepaald’ dat er geen recht op WGA bestond berust dan ook niet op een juiste lezing van het besluit.
2.7 Uit het voorgaande volgt dat betrokkene recht heeft gehouden op een WGA-uitkering.
2.8 Op grond van artikel 82, eerste lid, WIA draagt eiseres als eigenrisicodrager het risico van de betaling van die uitkering aan de verzekerde die op de eerste dag van de bij die uitkering in acht genomen wachttijd tot de eigenrisicodrager in dienstbetrekking stond. Niet betwist is dat betrokkene in dienstbetrekking stond tot eiseres op het moment dat hij arbeidsongeschikt raakte. Daaruit volgt dat eiseres als eigen risicodrager aansprakelijk is voor betaling van de uitkering van betrokkene.
2.9 Ingevolge het derde lid van artikel 83 WIA verhaalt het UWV de uitkering op de eigenrisicodrager indien deze eigenrisicodrager de uitkering niet betaalt. Verweerder heeft de aan betrokkene uitbetaalde uitkering dan ook op goede gronden op eiseres verhaald.
2.10 De rechtbank merkt nog op dat indien eiseres zich niet in het besluit tot toekenning van een WGA-uitkering aan betrokkene kon vinden, zij daartegen bezwaar had kunnen indienen. Vaststaat echter dat eiseres geen rechtsmiddel tegen dat besluit heeft aangewend. Hierdoor zijn de artikelen 117 WIA en 86, tweede lid, WIA niet van toepassing. Op grond van artikel 115 WIA kan tegen de bestreden besluiten niet als beroepsgrond worden aangevoerd dat de uitkering van betrokkene ten onrechte is vastgesteld.
2.11 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de besluiten op goede gronden berusten. De beroepen zijn ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.