ECLI:NL:RBHAA:2010:BN5528

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
20 augustus 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/2361
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit arbeidsongeschiktheid en WIA-uitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 20 augustus 2010 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid en de toekenning van een WIA-uitkering. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een besluit van 4 juni 2007, waarin haar bezwaar niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank had eerder, op 29 november 2007, het beroep van eiseres ongegrond verklaard, maar de Centrale Raad van Beroep vernietigde deze uitspraak op 11 december 2008. In een nieuw besluit van 23 april 2009 verklaarde het UWV het bezwaar van eiseres ongegrond, maar dit besluit werd later ingetrokken en vervangen door een besluit van 28 mei 2010, waarin de eerste arbeidsongeschiktheidsdag werd vastgesteld op 24 november 2006 en de mate van arbeidsongeschiktheid op 59%. Eiseres stelde dat haar arbeidsongeschiktheid eerder was ingetreden, namelijk vóór de beëindiging van haar dienstverband op 1 november 2006. De rechtbank oordeelde dat het UWV in strijd had gehandeld met de regel dat een belanghebbende er met het instellen van bezwaar niet op achteruit mag gaan, door de mate van arbeidsongeschiktheid lager vast te stellen. De rechtbank oordeelde dat het UWV bij een nieuw besluit moet uitgaan van een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Daarnaast verwierp de rechtbank het verzoek van eiseres om een IVA-uitkering en om schadevergoeding voor hogere hypotheekkosten en immateriële schade. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en droeg het UWV op om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres, met inachtneming van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 09 - 2361 WIA
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 augustus 2010
in de zaak van:
[naam eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
gemachtigde: M. Elfferich - van der Woude, Sociaal Zekerheidsrecht te Landsmeer,
tegen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 15 februari 2007 heeft verweerder eiseres met ingang van 10 september 2006 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Daarbij is in aanmerking genomen dat eiseres 80 tot 100% arbeidsongeschikt is.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 14 april 2007 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 4 juni 2007 heeft verweerder het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard.
De rechtbank heeft bij uitspraak van 29 november 2007 het beroep van eiseres tegen het besluit van 4 juni 2007 ongegrond verklaard.
De Centrale Raad van Beroep heeft bij uitspraak van 11 december 2008 de uitspraak van de rechtbank en het besluit van 4 juni 2007 vernietigd.
Bij besluit van 23 april 2009 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 10 mei 2009 beroep ingesteld.
Verweerder heeft bij besluit van 28 mei 2010 het besluit van 23 april 2009 niet langer gehandhaafd en een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen. Daarbij is de eerste arbeidsongeschiktheidsdag bepaald op 24 november 2006 en is in aanmerking genomen dat eiseres 59% arbeidsongeschikt is.
Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van 5 augustus 2010, alwaar eiseres is verschenen bijgestaan door haar gemachtigde en verweerder zich – zoals bericht - niet heeft doen vertegenwoordigen.
2. Overwegingen
2.1 Aangezien verweerder het besluit van 23 april 2009 heeft ingetrokken, heeft eiseres geen belang meer bij de beoordeling van het beroep voor zover het is gericht tegen dit besluit. Het beroep wordt, voor zover het daar tegen is gericht, niet-ontvankelijk verklaard.
2.2 Ingevolge het bepaalde in artikel 6:18 en 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht wordt het beroep geacht mede te zijn gericht tegen het besluit van 28 mei 2010.
2.3 Met het bezwaarschrift van 14 april 2007 heeft eiseres zich gekeerd tegen de vaststelling van de eerste arbeidsongeschiktheidsdag en daarmee tegen de ingangsdatum van de WIA-uitkering. Eiseres heeft geen bezwaar gemaakt tegen de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid. Door in het besluit op bezwaar van 28 mei 2010 de mate van arbeidsongeschiktheid lager vast te stellen dan is gebeurd in het door eiseres bestreden besluit van 15 februari 2007, is verweerder ten nadele van eiseres teruggekomen van dit besluit. Dit is in strijd met de regel dat een belanghebbende er met het instellen van bezwaar niet op achteruit mag gaan. Voor zover het beroep van eiseres is gericht tegen de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid in het besluit van 28 mei 2010 is het beroep dan ook gegrond. Verweerder dient bij het nemen van een nieuw besluit op het bezwaar van eiseres ervan uit te gaan dat de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres 80 tot 100% bedraagt.
2.4 Eiseres keert zich tegen de vaststelling van de eerste arbeidsongeschiktheidsdag. Eiseres is van mening dat zij arbeidsongeschikt is geworden vóór de beëindiging van haar dienstverband met RASW Management Maarn B.V. (verder: RASW) op 1 november 2006. Eiseres heeft aangevoerd dat zij vanaf 1 augustus 2006 arbeidsongeschikt is door de abnormale gang van zaken rondom het faillissement van haar werkgever VoCognition B.V. en de overgang naar RASW. Eiseres stelt zich op het standpunt dat zij door de onjuiste vaststelling van de eerste arbeidsongeschiktheidsdag door verweerder aanspraken tegenover haar voormalige werkgever is misgelopen, waardoor zij schade heeft geleden.
2.5 Eiseres heeft op 10 november 2006 een WIA-aanvraag gedaan waarbij zij heeft aangegeven dat haar eerste ziektedag 12 september 2004 was. Op 27 november 2006 heeft de verzekeringsarts R.T. Landsbergen gerapporteerd dat eiseres arbeids-ongeschikt was sedert 12 september 2004 en op dat moment wegens gezichtsvelduitval geen benutbare mogelijkheden had om te functioneren. Hangende de beroepsprocedure is opnieuw onderzoek verricht en wel door de bezwaarverzekeringsarts R.M. Hulst. Deze heeft gerapporteerd op 9 juli 2009, 27 oktober 2009, 10 december 2009, 10 mei 2010 en 29 juni 2010. Op verzoek van deze bezwaarverzekeringsarts heeft de psychiater [naam psychiater] op 19 april 2010 een expertise uitgevoerd.
2.6 De bezwaarverzekeringsarts heeft zich in zijn rapportage van 9 juli 2009 aanvankelijk op het standpunt gesteld dat de eerste arbeidsongeschiktheidsdag op 1 september 2009 dient te worden gesteld. Als motivering daarvoor wijst hij op het totaal aan gegevens. In zijn rapportage van 27 oktober 2009 komt de verzekeringsarts hierop terug en geeft hij aan dat het beter is de eerste arbeidsongeschiktheidsdag te stellen omstreeks januari 2007. In zijn rapportage van 10 december 2009 heeft de bezwaarverzekeringsarts de eerste arbeidsongeschiktheidsdag op grond van de hardheidsclausule nader bepaald op 27 november 2006. Kennelijk sluit de bezwaarverzekeringsarts aan bij de datum van het onderzoek door de verzekeringsarts Lansbergen. De bezwaarverzekeringsarts gaat er daarbij vanuit dat eiseres in augustus 2006 een gehandicaptenstatus heeft aangevraagd en dat van een ziekmelding geen sprake is geweest. De bezwaarverzekeringsarts baseert de wijziging in zijn standpunt over de eerste arbeidsongeschiktheidsdag op de informatie die hij heeft gekregen van de neurochirurg [naam neurochirurg] op 26 augustus 2009. De bezwaarverzekeringsarts wijst er op dat de neurochirurg aangeeft dat het met eiseres op 16 augustus 2006 bij een poliklinische controle uitstekend ging. Verder heeft eiseres zelf gemeld dat zij begin januari 2007 door de huisarts was verwezen naar een psycholoog.
2.7 Eiseres stelt dat zij er belang bij heeft dat komt vast te staan dat haar arbeidsongeschiktheid is ingetreden tijdens haar dienstverband met RASW. De bezwaarverzekeringsarts is van oordeel dat de arbeidsongeschiktheid na afloop van dit dienstverband is ingetreden. Onder deze omstandigheden mag worden verwacht dat de bezwaarverzekeringsarts overtuigend motiveert om welke redenen hij aanneemt dat de arbeidsongeschiktheid is ingetreden na afloop van het dienstverband. Met name in dit licht bezien schiet de motivering van de bezwaarverzekeringsarts tekort. De bezwaarverzekeringsarts besteedt onvoldoende aandacht aan de omstandigheid dat de verzekeringsarts Lansbergen op 27 november 2006 van mening is dat eiseres op dat moment al geruime tijd volledig arbeidsongeschikt is in verband met gezichtsvelduitval. Verder gaat de bezwaarverzekeringsarts er ten onrechte van uit dat eiseres zich in 2006 niet heeft ziek gemeld. Eiseres heeft e-mail berichten overgelegd waaruit blijkt dat eiseres geprobeerd heeft zich in augustus 2006 ziek te melden. Ook de omstandigheid dat eiseres in augustus 2006 een gehandicaptenstatus heeft aangevraagd wijst er op dat zij zich op dat moment niet volledig arbeidsgeschikt vond. De verwijzing door de bezwaarverzekeringsarts naar de informatie die de bezwaarverzekeringsarts heeft ontvangen van de neurochirurg, is niet overtuigend. De arbeidsongeschiktheid van eiseres houdt mede verband met haar psychische klachten. Het standpunt van eiseres dat zij op 1 september 2006 arbeidsongeschikt is geworden in verband met psychische klachten, kan niet worden verworpen onder verwijzing naar informatie van de neurochirurg, omdat deze op dat vlak niet bij uitstek deskundig is. Eigenlijk is er geen enkel aanknopingspunt om te veronderstellen dat wanneer de ziekmelding van eiseres eind augustus 2006 zou zijn doorgekomen, daar bij de besluitvorming over de WIA-aanvraag niet bij zou zijn aangesloten. De beroepsgrond van eiseres tegen de vaststelling van de eerste arbeidsongeschiktheidsdag slaagt. Verweerder zal worden opgedragen hierover opnieuw te beslissen.
2.8 Eiseres stelt zich verder op het standpunt dat aan haar een IVA-uitkering in plaats van een loongerelateerde WGA-uitkering dient te worden toegekend.
2.9 Deze beroepsgrond wordt verworpen. In de door verweerder overgelegde medische stukken, met name de expertise van [naam psychiater], is geen enkele grondslag te vinden voor de conclusie dat de arbeidsongeschiktheid van eiseres duurzaam is. Ook heeft eiseres haar standpunt niet zelf met medische stukken onderbouwd. Eiseres voldoet dan ook niet aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een IVA-uitkering.
2.10 Eiseres heeft verder verzocht om schadevergoeding in verband met hogere hypotheekkosten die zij stelt te hebben, aangezien verweerder haar geen IVA-uitkering heeft toegekend. Aangezien verweerder op goede gronden geen IVA-uitkering heeft toegekend, dient dit verzoek te worden afgewezen.
2.11 Eiseres heeft verder verzocht om vergoeding van immateriële schade die zij heeft geleden. Eiseres stelt dat zij na de ontvangst van het besluit 28 mei 2010 volledig is ingestort, zodat in de crisisopvang diende te worden opgenomen. Daarnaast stelt eiseres dat zij psychisch heeft geleden onder het handelen van verweerder.
2.12 Het verzoek om vergoeding van immateriële schade wordt afgewezen. Eiseres heeft niet onderbouwd dat de schade die zij stelt te hebben geleden een gevolg is van onrechtmatige besluitvorming door eiseres. Evenmin heeft eiseres onderbouwd dat de gestelde immateriële schade aan verweerder kan worden toegerekend in de zin van artikel 6:98 Burgerlijk Wetboek. Zonder nadere onderbouwing valt niet in te zien dat de psychische problemen van eiseres een gevolg zijn van verweerders besluitvorming of handelen en dat de daaruit voortvloeiende immateriële schade aan verweerder kan worden toegerekend.
2.13 Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit zal worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:12 Algemene wet bestuursrecht.
2.14 Er is aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte kosten van de behandeling van het beroep. Daarbij wordt de brief van de gemachtigde van eiseres van 8 juni 2010 aangemerkt als een aanvullend beroepschrift. Eiseres heeft verzocht om vergoeding van de reiskosten die zij heeft gemaakt in verband met het bezoek aan de psychiater [naam psychiater]. Verweerder heeft dit verzoek niet betwist. Het verzoek komt voor toewijzing in aanmerking als vergoeding van proceskosten nu het kosten betreft die eiseres hangende de procedure heeft moeten maken. Eiseres heeft de reiskosten niet nader gespecificeerd. Verweerder zal daarom worden veroordeeld de reiskosten berekend op basis van openbaar vervoer, laagste klasse, aan eiseres te vergoeden (retour [woonplaats] – Amsterdam), zijnde een bedrag van € 8,60.
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep tegen het besluit van 23 april 2009 niet-ontvankelijk;
3.2 verklaart het beroep tegen het besluit van 28 mei 2010 gegrond;
3.3 draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres met inachtneming van hetgeen is bepaald in deze uitspraak;
3.4 veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de door eiseres gemaakte proceskosten tot een bedrag van in totaal € 652,60, te betalen aan eiseres;
3.5 gelast dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen het door eiseres betaalde griffierecht van € 41,-- aan haar vergoedt;
3.6 het verzoek om toekenning van schadevergoeding wordt afgewezen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J.A.M. van Brussel, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Bosveld, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 augustus 2010.
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.
Let wel:
Gegrondverklaring van het beroep betekent niet dat eiseres op alle onderdelen van het beroep gelijk heeft gekregen. In de uitspraak heeft de rechtbank onder 2.9, 2.10 en 2.12 uitdrukkelijk en zonder voorbehoud beroepsgronden verworpen. Als eiseres het daarmee niet eens is en wil voorkomen dat dit oordeel van de rechtbank komt vast te staan, zal zij tegen deze uitspraak hoger beroep moeten instellen.