ECLI:NL:RBHAA:2010:BN2561

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
27 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/2957
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake boete op grond van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 27 juli 2010 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van Workbouw Uitzendbureau B.V. tegen de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De verzoekster had een boete van € 247.900,-- opgelegd gekregen wegens overtreding van artikel 18b, tweede lid, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (Wmm). De boete was opgelegd na een inspectie waarbij geconstateerd werd dat verzoekster niet of onvoldoende schriftelijke bescheiden kon overleggen over de arbeidsrelatie van 37 personen die schoonmaakwerkzaamheden verrichtten. Verzoekster stelde dat de boete haar in een financiële noodsituatie zou brengen en verzocht om schorsing van het besluit.

De voorzieningenrechter overwoog dat voor het treffen van een voorlopige voorziening, er sprake moet zijn van onverwijlde spoed en dat de belangen van de verzoekende partij tegen de belangen van de verweerder moeten worden afgewogen. De rechter concludeerde dat er geen sprake was van een financiële noodsituatie, aangezien verzoekster de mogelijkheid had om een betalingsregeling aan te vragen. De rechter merkte op dat het afwachten van de beslissing op bezwaar geen financiële noodsituatie zou opleveren, en dat verzoekster niet had aangetoond dat zij het bedrag niet zou kunnen voldoen.

Uiteindelijk werd het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat er geen spoedeisend belang was. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen verdere beoordeling van het verzoek nodig was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Tegen deze uitspraak stond geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 10 - 2957
uitspraak van de voorzieningenrechter van 27 juli 2010
in de zaak van:
Workbouw Uitzendbureau B.V.,
gevestigd te Purmerend,
verzoekster,
gemachtigde: mr. B. Hoefnagels, rechtsbijstandverlener te Amsterdam,
tegen:
de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 2 juni 2010 heeft verweerder verzoekster een boete opgelegd van € 247.900,-- wegens overtreding van artikel 18b, tweede lid, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (Wmm).
Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 18 juni 2010 bezwaar gemaakt. Bij brief van 18 juni 2010 is tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 14 juli 2010, alwaar voor Workbouw Uitzendbureau B.V. zijn verschenen [namen]. Zij hebben zich laten bijstaan door hun gemachtigde mr. B. Hoefnagels.
Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. F.D.R. van Motman, S.I.A. Hensen en G. Nandbersad, allen werkzaam bij het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
2. Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Daarbij gaat het om een afweging van belangen van de verzoekende partij bij een onverwijlde voorziening tegen het belang dat is gemoeid met onmiddellijke uitvoering van het besluit. Voorzover deze toetsing een beoordeling van de hoofdzaak meebrengt, is dat oordeel voorlopig van aard.
2.2 Ingevolge artikel 18b, tweede lid, van de Wmm, wordt als beboetbaar feit aangemerkt het door de werkgever niet of onvoldoende kunnen overleggen van enige schriftelijke bescheiden waaruit de aard van de arbeidsrelatie, het door hem betaalde loon of de door hem betaalde vakantiebijslag of het aantal gewerkte uren blijkt van een in zijn onderneming, bedrijf of inrichting aangetroffen persoon.
2.3 Verweerder heeft tijdens een inspectie op 19 april 2008 in het Bastion hotel (hierna: Bastion) in Almere en een aansluitend administratief onderzoek op 18 augustus 2008 bij verzoekster geconstateerd dat terzake van 37 personen, welke ten behoeve van verzoekster schoonmaakwerkzaamheden verrichtten in de periode 13 augustus 2007 tot en met 10 augustus 2008, geen of onvoldoende documenten overgelegd konden worden, zodat de aard van de arbeidsrelatie en/of het door verzoekster betaalde loon of de door verzoekster betaalde vakantiebijslag en/of het aantal gewerkte uren, niet kon worden vastgesteld. Het geconstateerde is door inspecteurs opgetekend in het op ambtseed opgemaakt boeterapport van 11 maart 2010. Verweerder heeft hierin aanleiding gezien om verzoekster een boete op te leggen van € 247.900,--.
2.4 Verzoekster heeft de voorzieningenrechter verzocht het bestreden besluit te schorsen en betoogt een spoedeisend belang te hebben bij de gevraagde voorziening. Zij voert daartoe aan dat de onverkorte betalingsverplichting ter grootte van het bedrag van
€ 247.900,-- tot blijvende betalingsonmacht zal leiden van verzoekster, met zeer waarschijnlijk een faillissement tot gevolg. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft zij overgelegd de jaarrekening over 2009 van Workbouw B.V. alsmede de geconsolideerde jaarrekening van de groep waartoe dat bedrijf behoort, Worktrans Group B.V.. De boete hier in geding is verwerkt in de jaarrekening van Workbouw B.V.. Verder heeft verzoekster voor 2010 de cijfers tot en met april overgelegd.
Bovendien, zo stelt verzoekster, is er aanleiding om aan te nemen dat het bestreden besluit in bezwaar geen stand zal houden. Daartoe betoogt zij allereerst dat zij, zijnde een uitzendbureau, in deze niet kan worden aangemerkt als werkgever en dat reeds gelet hierop haar geen bestuurlijke boete op grond van de Wmm kan worden opgelegd. De inlener, te weten Bastion, dient in dit geval aangemerkt te worden als werkgever. Bastion is dan ook gehouden om een deugdelijke registratie terzake van de arbeids- en rusttijden te voeren op grond van de Arbeidstijdenwet. Verzoekster geeft aan voor de administratie van de gewerkte uren afhankelijk te zijn van haar inleners. Het kan haar niet worden tegengeworpen als haar inlener niet overeenkomstig de Arbeidstijdenwet handelt. Zij benadrukt dat de wijze waarop in dit geval opgaaf is gedaan van de gewerkte uren bestendig gebruik is in de uitzendbranche. Verzoekster stelt zich op het standpunt dat zij, nu geen van de uitzendkrachten heeft geklaagd over de feitelijk door verzoekster uitbetaalde uren, ervan uit mocht gaan dat de door Bastion aangeleverde gegevens juist waren. Verzoekster bestrijdt dan ook dat zij beschikt over onvoldoende schriftelijke bescheiden.
2.5 Voor het treffen van een voorlopige voorziening is in beginsel slechts aanleiding indien de beslissing op bezwaar niet kan worden afgewacht. Een financieel belang is op zichzelf geen reden om een voorlopige voorziening te treffen. Hiervoor kan echter wel aanleiding zijn als het afwachten van de beslissing op bezwaar leidt tot een financiële noodsituatie.
2.6 De voorzieningenrechter is van oordeel dat in het onderhavige geval niet is gebleken van een dergelijke financiële noodsituatie. Daartoe overweegt de voorzieningenrechter allereerst dat het bij het onderhavige verzoek om voorlopige voorziening in de bezwaarfase uitsluitend kan gaan om de periode tot is besloten op het bezwaar. Dit betreft, gelet op de wettelijke beslistermijnen, een beperkte periode. Voorts blijkt uit het verweerschrift van 13 juli 2010, hetgeen ook ter zitting door verzoekster is beaamd, dat verzoekster de mogelijkheid heeft een betalingsregeling aan te vragen, waarbij afhankelijk van een inkomenscontrole, een maximum aantal van 24 termijnen kan worden overeengekomen. Indien er minder financiële ruimte is door de kredietcrisis kan dit uitgebreid worden naar 36 maanden. In het geval van verzoekster zou dit neerkomen op maandbedragen van € 10.329,--, respectievelijk
€ 6.886,--. Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat verzoekster nog steeds in de gelegenheid is een dergelijke betalingsregeling aan te vragen.
Gelet op de aangeboden betalingsregeling, alsmede op de wettelijke beslistermijn, zal verzoekster – indien zij direct na ontvangst van deze uitspraak een betalingsregeling treft – naar verwachting drie maandelijkse termijnen dienen te voldoen alvorens verweerder zal hebben besloten op haar bezwaar. Dit betekent concreet dat dient te worden beoordeeld of het afwachten van de beslissing op bezwaar, gelet hierop, voor verzoekster leidt tot een financiële noodsituatie.
Niet is gebleken dat verzoekster een dergelijk bedrag niet zou kunnen voldoen uit de kasstroom of dat zij geen beroep kan doen op de Worktransgroup waarvan zij deel uitmaakt. Naar het oordeel van de voorzieningrechter kan derhalve niet gesproken worden van een financiële noodsituatie.
2.7 Wegens het ontbreken van spoedeisend belang dient het verzoek om voorlopige voorziening te worden afgewezen. Aan een verdere beoordeling van het verzoek komt de voorzieningenrechter derhalve niet toe.
2.8 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Ludwig, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. Y.R. Boonstra-van Herwijnen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 juli 2010.
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.