Bovendien, zo stelt verzoekster, is er aanleiding om aan te nemen dat het bestreden besluit in bezwaar geen stand zal houden. Daartoe betoogt zij allereerst dat zij, zijnde een uitzendbureau, in deze niet kan worden aangemerkt als werkgever en dat reeds gelet hierop haar geen bestuurlijke boete op grond van de Wmm kan worden opgelegd. De inlener, te weten Bastion, dient in dit geval aangemerkt te worden als werkgever. Bastion is dan ook gehouden om een deugdelijke registratie terzake van de arbeids- en rusttijden te voeren op grond van de Arbeidstijdenwet. Verzoekster geeft aan voor de administratie van de gewerkte uren afhankelijk te zijn van haar inleners. Het kan haar niet worden tegengeworpen als haar inlener niet overeenkomstig de Arbeidstijdenwet handelt. Zij benadrukt dat de wijze waarop in dit geval opgaaf is gedaan van de gewerkte uren bestendig gebruik is in de uitzendbranche. Verzoekster stelt zich op het standpunt dat zij, nu geen van de uitzendkrachten heeft geklaagd over de feitelijk door verzoekster uitbetaalde uren, ervan uit mocht gaan dat de door Bastion aangeleverde gegevens juist waren. Verzoekster bestrijdt dan ook dat zij beschikt over onvoldoende schriftelijke bescheiden.
2.5 Voor het treffen van een voorlopige voorziening is in beginsel slechts aanleiding indien de beslissing op bezwaar niet kan worden afgewacht. Een financieel belang is op zichzelf geen reden om een voorlopige voorziening te treffen. Hiervoor kan echter wel aanleiding zijn als het afwachten van de beslissing op bezwaar leidt tot een financiële noodsituatie.
2.6 De voorzieningenrechter is van oordeel dat in het onderhavige geval niet is gebleken van een dergelijke financiële noodsituatie. Daartoe overweegt de voorzieningenrechter allereerst dat het bij het onderhavige verzoek om voorlopige voorziening in de bezwaarfase uitsluitend kan gaan om de periode tot is besloten op het bezwaar. Dit betreft, gelet op de wettelijke beslistermijnen, een beperkte periode. Voorts blijkt uit het verweerschrift van 13 juli 2010, hetgeen ook ter zitting door verzoekster is beaamd, dat verzoekster de mogelijkheid heeft een betalingsregeling aan te vragen, waarbij afhankelijk van een inkomenscontrole, een maximum aantal van 24 termijnen kan worden overeengekomen. Indien er minder financiële ruimte is door de kredietcrisis kan dit uitgebreid worden naar 36 maanden. In het geval van verzoekster zou dit neerkomen op maandbedragen van € 10.329,--, respectievelijk
€ 6.886,--. Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat verzoekster nog steeds in de gelegenheid is een dergelijke betalingsregeling aan te vragen.
Gelet op de aangeboden betalingsregeling, alsmede op de wettelijke beslistermijn, zal verzoekster – indien zij direct na ontvangst van deze uitspraak een betalingsregeling treft – naar verwachting drie maandelijkse termijnen dienen te voldoen alvorens verweerder zal hebben besloten op haar bezwaar. Dit betekent concreet dat dient te worden beoordeeld of het afwachten van de beslissing op bezwaar, gelet hierop, voor verzoekster leidt tot een financiële noodsituatie.
Niet is gebleken dat verzoekster een dergelijk bedrag niet zou kunnen voldoen uit de kasstroom of dat zij geen beroep kan doen op de Worktransgroup waarvan zij deel uitmaakt. Naar het oordeel van de voorzieningrechter kan derhalve niet gesproken worden van een financiële noodsituatie.
2.7 Wegens het ontbreken van spoedeisend belang dient het verzoek om voorlopige voorziening te worden afgewezen. Aan een verdere beoordeling van het verzoek komt de voorzieningenrechter derhalve niet toe.
2.8 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.