ECLI:NL:RBHAA:2010:BN1339

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
2 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/1741
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van re-integratie-inspanningen door werkgever in het kader van loondoorbetalingsverplichting

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 2 juli 2010 uitspraak gedaan in een geschil tussen Colourfile B.V. en het uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de loondoorbetalingsverplichting van de werkgever. De eiseres, Colourfile B.V., had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het UWV waarin werd gesteld dat zij tekort was geschoten in haar re-integratie-inspanningen voor een zieke werkneemster. De werkneemster had zich op 2 augustus 2006 ziek gemeld en had recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Het UWV had vastgesteld dat de werkgever niet had voldaan aan de re-integratieverplichtingen, omdat er geen adequaat plan van aanpak was opgesteld en er geen evaluaties hadden plaatsgevonden. De rechtbank oordeelde dat de werkgever onvoldoende inspanningen had verricht om de werkneemster te re-integreren, ondanks dat de werkneemster niet wilde meewerken aan de re-integratie. De rechtbank benadrukte dat de verantwoordelijkheid voor re-integratie bij de werkgever ligt en dat deze ook maatregelen moet treffen als de werknemer niet meewerkt. De rechtbank verklaarde het beroep van Colourfile B.V. ongegrond en handhaafde de loondoorbetalingsverplichting. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 09 - 1741
uitspraak van de meervoudige kamer van 2 juli 2010
in de zaak van:
Colourfile B.V.,
gevestigd te Haarlem,
eiseres,
gemachtigde: mr. J. Ramnath,
tegen:
de raad van bestuur van het uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 30 september 2008 heeft verweerder aan eiseres meegedeeld dat de tekortkomingen in de re-integratieplichten ten aanzien van [naam] (hierna: de werkneemster) nog niet zijn hersteld.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 7 november 2008 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 9 februari 2009 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 23 maart 2009, aangevuld bij brief van
17 juni 2009, beroep ingesteld.
Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is aan de orde gesteld op de zitting van 21 mei 2010. Partijen zijn niet verschenen.
2. Overwegingen
2.1 Gebleken is dat de werkneemster zich op 2 augustus 2006 ziek meldde voor haar werk als administratief medewerker voor 27,5 uur per week. Per einde wachttijd heeft de werkneemster een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) aangevraagd. Bij besluit van 4 juni 2008 heeft verweerder het tijdvak waarin de werkneemster jegens eiseres recht heeft op loon tijdens ziekte, met 52 weken verlengd, omdat eiseres niet heeft voldaan aan haar re-integratieverplichtingen. Zo ontbrak het plan van aanpak re-integratie, de eerstejaarsevaluatie en de eindevaluatie. Op 11 juni 2008 heeft eiseres gemeld dat de tekortkomingen zijn hersteld. Bij besluit van 30 september 2008 heeft verweerder aan eiseres meegedeeld dat de tekortkomingen in de re-integratieplichten nog niet zijn hersteld. Aan dit besluit heeft verweerder de rapporten van de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige van respectievelijk 27 augustus 2008 en 2 september 2008 ten grondslag gelegd. Namens eiseres is hiertegen bezwaar gemaakt. Namens eiseres is aangevoerd dat de medewerkster niet heeft willen meewerken aan re-integratie. In de bestreden beschikking heeft verweerder vervolgens het bezwaar ongegrond verklaard, omdat eiseres in dat geval maatregelen had moeten treffen tegen de werkneemster.
2.2 In beroep is namens eiseres – samengevat – het volgende aangevoerd. De werkneemster heeft zich op 2 augustus 2006 ziek gemeld. Vervolgens heeft de bedrijfsarts een probleemanalyse opgesteld. Op 20 november 2006 heeft de bedrijfsarts geoordeeld dat de werkneemster in staat moet worden geacht twee uur per dag licht administratief werk te verrichten. De werkneemster is echter, na oproep door eiseres, niet op het werk verschenen. Vervolgens heeft eiseres de werkneemster toegestaan thuis te werken. De bedrijfsarts heeft de werkneemster op 15 december 2006 volledig arbeidsgeschikt geacht. De werkneemster is echter wederom niet op het werk verschenen. Verweerder heeft bovendien bij schrijven van 8 januari 2007, de werkneemster volledig arbeidsongeschikt geacht naar aanleiding van een verzoek om een deskundigenoordeel door de werkneemster. Op 12 februari 2007 heeft de bedrijfsarts geoordeeld dat de werkneemster volledig arbeidsongeschikt was en op 30 maart 2007 en 24 juli 2007 opnieuw. Eiseres heeft geprobeerd om met de werkneemster een gesprek aan te gaan, maar dit heeft de werkneemster afgehouden. In het deskundigenoordeel van 14 augustus 2007 heeft verweerder geoordeeld dat de re-integratie-inspanningen van eiseres onvoldoende waren. Eiseres heeft echter vaak geprobeerd met de werkneemster afspraken te maken om te praten over re-integratie, maar de werkneemster heeft dit telkens afgehouden. De werkneemster is ook niet verschenen op oproepen bij de bedrijfsarts. Eiseres heeft het loon van de werkneemster niet stopgezet, omdat de bedrijfsarts heeft aangegeven dat eiseres volledig arbeidsongeschikt was. Eiseres heeft de bedrijfsarts diverse keren ingelicht over de weigerachtige houding mee te werken aan re-integratie, maar zonder resultaat.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.3 Ingevolge artikel 65 van de Wet WIA, voor zover hier van belang, beoordeelt het UWV of de werkgever en de verzekerde in redelijkheid hebben kunnen komen tot de re-integratie-inspanningen, die zijn verricht.
2.4 In de Beleidsregels beoordelingskader poortwachter (Besluit van 3 december 2002, Stcrt. 2002, 236, gewijzigd bij Besluit van 17 oktober 2006, Stcrt. 2006, 224, hierna: de Beleidsregels) heeft het Uwv een inhoudelijk kader neergelegd voor de beoordeling van de vraag of werkgever en werknemer in redelijkheid konden komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht.
2.5 Volgens de Beleidsregels staat bij de beoordeling het bereikte resultaat voorop. Als een bevredigend resultaat is bereikt, is volgens het beoordelingskader voldaan aan de wettelijke eis dat werkgever en werknemer in redelijkheid konden komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht. Van een bevredigend resultaat is sprake als gekomen is tot een (gedeeltelijke) werkhervatting, die aansluit bij de resterende functionele mogelijkheden van de werknemer. Indien verweerder het resultaat niet bevredigend acht, zal volgens de Beleidsregels bij de beoordeling worden ingezoomd op datgene wat door de werkgever en werknemer daadwerkelijk ondernomen is. Indien er geen bevredigend re-integratieresultaat bereikt is, maar verweerder de inspanningen van de werkgever op basis van het beoordelingskader wel voldoende acht, wordt geen loonsanctie opgelegd. Dat is evenmin het geval als het Uwv de re-integratie-inspanningen weliswaar onvoldoende acht, maar tot het oordeel komt dat de werkgever daarvoor een deugdelijke grond heeft. Van werkgever en werknemer worden geen re-integratie-inspanningen meer verlangd wanneer de werknemer geen mogelijkheden meer heeft tot het verrichten van arbeid in het eigen bedrijf of bij een andere werkgever.
2.6 In dit geding staat ter beoordeling of eiseres ten aanzien van de werknemer al dan niet tekort is geschoten in haar re-integratie-inspanningen.
2.7 Vast staat dat in het onderhavige geval geen sprake is van een bevredigend resultaat, nu geen sprake is van een (gedeeltelijke) werkhervatting. Dat brengt mee dat verweerder gelet op de Beleidsregels kon toekomen aan een beoordeling van de re-integratie-inspanningen.
2.8 Blijkens het bestreden besluit is de conclusie van verweerder met betrekking tot de re-integratie-inspanningen van eiseres neergelegd in de rapportage van de verzekeringsarts van 27 augustus 2008 en van de arbeidsdeskundige van 2 september 2008. De verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat bij de werkneemster sprake is van ernstige beperkingen ten aanzien van de psychische belastbaarheid en de fysieke belastbaarheid, maar dat deze niet dusdanig ernstig waren dat het ontbreekt aan benutbare mogelijkheden ten aanzien van het verrichten van werkzaamheden. De verzekeringsarts heeft voor zijn oordeel overleg gehad met de behandelend bedrijfsarts, en de bedrijfsarts geconfronteerd met zijn visie dat geen sprake is van een dusdanig ernstige medische situatie dat gesproken kan worden van het ontbreken van benutbare mogelijkheden ten aanzien van het verrichten van werkzaamheden, noch dat aannemelijk is dat daarvan sprake was gedurende de voorliggende periode van arbeidsongeschiktheid. Dit oordeel werd door de bedrijfsarts niet bestreden. Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige geoordeeld dat, nu ten onrechte was gesteld dat bij de werkneemster geen sprake was van benutbare mogelijkheden, de loonsanctie moet worden gehandhaafd, omdat er geen sprake is geweest van enige vorm van werkhervatting.
2.9 De rechtbank overweegt dat de stukken voldoende steun bieden voor het standpunt van verweerder dat eiseres onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht. In het onderhavige geval is in het geheel geen sprake geweest van re-integratie-inspanningen van de zijde van eiseres. Er is geen probleemanalyse gemaakt, noch een plan van aanpak opgesteld, of enige andere pogingen ondernomen om te komen tot werkhervatting. Eiseres heeft ter verdediging hiervoor aangevoerd, onder verwijzing naar de berichten van de bedrijfsarts, dat bij de werkneemster geen sprake was van benutbare mogelijkheden, terwijl de werkneemster zelf niet wilde meewerken aan pogingen te komen tot werkhervatting. Echter, de rechtbank is van oordeel dat deze omstandigheden in het onderhavige geval geen deugdelijke grond vormen, voor het ontbreken van voldoende re-integratie-inspanningen.
2.10 Onder verwijzing naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 18 november 2009 (LJN: BK3713) overweegt de rechtbank dat artikel 25, negende lid, van de Wet WIA, artikel 7:658a BW, de Regeling procesgang eerste en tweede ziektejaar en de Beleidsregels, in onderling verband bezien, beogen te bereiken dat, nadat een werknemer wegens ziekte of gebrek is uitgevallen, de werkgever in samenwerking met de arbodienst gaat onderzoeken of er direct dan wel op termijn mogelijkheden bestaan om de werknemer in het bedrijf van de werkgever passende arbeid te doen verrichten en indien is gebleken dat dit niet tot de mogelijkheden behoort gaat onderzoeken wat daartoe de mogelijkheden zijn in het bedrijf van een andere werkgever. De verantwoordelijkheid voor de re-integratie is daarbij bij de werkgever gelegen. In dit geval kan eiseres dan ook niet volstaan met enkel een verwijzing naar het standpunt van de arbodienst, dat eiseres volledig arbeidsongeschikt zou zijn. De verantwoordelijkheid van werkgever en werknemer voor de re-integratie impliceert verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van de geleverde diensten door ingeschakelde deskundigen, zoals de arbodienst.
2.11 De verzekeringsarts heeft in zijn rapportage van 27 augustus 2008 gemotiveerd aangegeven dat het oordeel van de bedrijfsarts, dat geen sprake was van benutbare mogelijkheden, niet juist was. Eiseres heeft dit medisch inhoudelijk oordeel van de verzekeringsarts niet bestreden. Bovendien heeft verweerder in zijn deskundigenoordeel van 9 augustus 2007, verzonden op 14 augustus 2007, reeds aangegeven dat de re-integratie-inspanningen van eiseres op dat moment onvoldoende waren. Voor zover verdedigd zou kunnen worden dat eiseres zich eerder nog kon baseren op het oordeel van de bedrijfsarts, dan had in ieder geval dit deskundigenoordeel van verweerder voor eiseres aanleiding moeten zijn kanttekeningen te plaatsen bij het oordeel van de bedrijfsarts en aanleiding moeten vormen alsnog te trachten serieus werk te maken van de re-integratie. De beroepsgrond van eiseres dat zij mocht vertrouwen op het oordeel van haar bedrijfsarts kan dan ook niet slagen.
2.12 Het standpunt van eiseres, dat de werkneemster niet wilde meewerken aan re-integratie, biedt naar het oordeel van de rechtbank ook geen deugdelijke grond voor het niet verrichten van voldoende re-integratie-inspanningen. Immers, van eiseres wordt verwacht dat, als een werknemer niet mee wil werken aan pogingen om tot werkhervatting te komen, passende maatregelen worden getroffen. In de Beleidsregels is hierover uiteengezet dat, indien de werknemer in de periode van de verplichte loondoorbetaling in zijn re-integratie-inspanningen in gebreke is gebleven, het dan op de weg ligt van de werkgever om de werknemer op zijn gedrag aan te spreken, bijvoorbeeld door het vragen van een deskundigenoordeel dan wel door (dreiging met) inhouding van loon of in het uiterste geval (dreiging met) ontslag. Blijft de werknemer ook dan nog in gebreke en is hem dat toe te rekenen, dan past het UWV op diens eventuele WIA- of WW-uitkering een maatregel toe. Verder is in de Beleidsregels aangegeven dat indien de werknemer niet of onvoldoende meewerkt aan zijn re-integratie, van de werkgever mag worden verwacht dat hij gebruik maakt van de sanctiemogelijkheden om de werknemer alsnog tot meewerken te bewegen. Indien de werkgever dit zonder deugdelijke grond nalaat te doen en hierdoor re-integratie-inspanningen zijn gemist, zal het UWV de WIA-aanvraag opschorten en een loonsanctie opleggen. De rechtbank acht dit beleid van verweerder niet kennelijk onredelijk. Daarvoor is van belang dat op grond van artikel 7:629, derde lid, onder c, d en e, van het Burgerlijk Wetboek de werknemer geen recht heeft op doorbetaling van loon bij ziekte indien hij zonder deugdelijke grond niet meewerkt aan zijn re-integratie. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij gebruik heeft gemaakt van enige sanctiemogelijkheid jegens de werkneemster, of dat dit redelijkerwijs niet van haar verwacht had mogen worden.
2.13 Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder op juiste gronden de opgelegde loondoorbetalingsverplichting heeft gehandhaafd.
2.14 Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J.A.M. van Brussel, rechter van de meervoudige kamer, en mrs. M. Mateman en A.T.B. de Vries, rechters, en op 2 juli 2010 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. A. Buiskool, griffier.
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.