ECLI:NL:RBHAA:2010:BM8225

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
16 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/3272
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen vrijstelling en bouwvergunning voor appartementen en winkels in Oostzaan

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 16 juni 2010 uitspraak gedaan in een geschil over de vrijstelling en bouwvergunning voor het oprichten van 13 appartementen en 4 winkels in Oostzaan. Eisers, vertegenwoordigd door Aabeco V.O.F., hebben beroep ingesteld tegen het besluit van de gemeente Oostzaan, dat op 26 mei 2009 het bezwaar van eisers ongegrond verklaarde. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 3 maart 2010, waarbij eisers en hun gemachtigde aanwezig waren, evenals vertegenwoordigers van de gemeente en een derde partij.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het bouwplan in strijd is met de geldende bestemmingsplannen, maar dat de gemeente op grond van de wet vrijstelling heeft verleend. De rechtbank heeft de ruimtelijke onderbouwing van het bouwplan beoordeeld en geconcludeerd dat deze voldoende is, ondanks de bezwaren van eisers over verkeerskundige gevolgen en parkeerproblematiek. De rechtbank heeft ook de belangenafweging van de gemeente beoordeeld en geoordeeld dat deze niet onredelijk was.

Eisers hebben verder aangevoerd dat de gemeente hen niet in de gelegenheid heeft gesteld om te reageren op een bezonningsstudie, wat in strijd zou zijn met de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank heeft dit gegrond verklaard, maar heeft de rechtsgevolgen van het besluit in stand gelaten omdat de conclusies van de bezonningsstudie niet in twijfel zijn getrokken. De rechtbank heeft ook geconstateerd dat het luchtkwaliteitsrapport op verouderde regelgeving was gebaseerd, maar ook hier zijn de rechtsgevolgen in stand gelaten.

De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. Tevens is de gemeente Oostzaan veroordeeld tot betaling van proceskosten aan eisers. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 09 - 3272
uitspraak van de meervoudige kamer van 16 juni 2010
in de zaak van:
Aabeco V.O.F. voorheen Fa. Artistiek e.a.,
gevestigd te Oostzaan,
eisers,
gemachtigde: mr. E.S. Grimminck, advocaat te Alkmaar,
tegen:
het college van burgemeester en wethouders van Oostzaan,
verweerder,
derde partij,
[naam derde partij],
wonende te [woonplaats],
gemachtigde: mr. J.C. Ellerman, advocaat te Amsterdam.
1. Procesverloop
Bij afzonderlijke besluiten van 17 juni 2008 en 12 september 2008 heeft verweerder vrijstelling en bouwvergunning verleend ten behoeve van een woongebouw met 13 appartementen en winkelruimte op de begane grond op de locatie [locatie].
Tegen deze besluiten hebben eisers bij brief van 7 oktober 2008, aangevuld bij brief van 11 november 2008, bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 26 mei 2009, verzonden op 29 mei 2009, heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Daarbij is verweerder afgeweken van het advies van de adviescommissie.
Tegen dit besluit hebben eisers bij brief van 7 juli 2009, aangevuld bij brief van 6 augustus 2009, beroep ingesteld.
Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
De derde partij heeft op 19 februari 2010 een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Het beroep is behandeld ter zitting van 3 maart 2010. Namens eisers zijn verschenen [naam], vennoot in Aabeco V.O.F., en de gemachtigde, vergezeld door kantoorgenoot mr. M.P.A. Balder. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door D. Kempenaar en R.P.Th Elshoff, beiden werkzaam bij de gemeente Oostzaan. De derde partij is in persoon verschenen, vergezeld door zijn echtgenote en bijgestaan door zijn gemachtigde. Voorts waren aanwezig mr. C.A.H. van de Sanden, B.J. Faber en M. Wink.
2. Overwegingen
2.1 De grond waarop het bouwplan betrekking heeft, is gelegen in het bestemmingsplan “Uitbreidingsplan in Onderdelen kom” en is daarin onder meer bestemd voor “Gemengde bebouwing met bijbehorende erven (GB)”. Voorts is een klein deel van de grond gelegen in het bestemmingsplan “Centrum Oostzaan” en is daarin bestemd voor “Verkeer en verblijf (V)”.
2.2 Niet in geschil is dat het bouwplan in strijd is met bovengenoemde bestemmingsplannen. Teneinde realisatie van het bouwplan mogelijk te maken, heeft verweerder vrijstelling verleend en een bouwvergunning afgeven. In bezwaar heeft verweerder deze besluiten gehandhaafd en tevens op grond van artikel 2.5.30, vierde lid van de Bouwverordening ontheffing verleend van de in het eerste lid van dat artikel vervatte verplichting om ten behoeve van het parkeren of stallen van auto’s in voldoende mate te voorzien in ruimte.
2.3 De grieven van eisers betreffen allereerst het ontbreken van een goede ruimtelijke onderbouwing. Hiertoe voeren zij aan dat onvoldoende aandacht wordt besteed aan de verkeerskundige gevolgen van het bouwplan en de parkeerproblematiek. Zo zijn in de ruimtelijke onderbouwing geen verkeersmaatregelen opgenomen met het oog op de reeds bestaande parkeerproblemen en is niet duidelijk welke parkeernormen zijn gehanteerd bij het berekenen van de parkeerbehoefte.
2.4 In de ruimtelijke onderbouwing wordt uiteengezet dat de verkeersaantrekkende werking van het bouwplan, gelet op het aantal woningen, de lokaal verzorgende functie van de winkels, de omstandigheid dat veel bezoekers met de fiets komen en een groot deel van de mensen in eerste instantie voor de reeds bestaande supermarkt komt, beperkt is. Verder is aangegeven dat de bevoorrading van de winkels naar verwachting geschied door middel van middelzware vrachtwagens, waarbij één van de winkels dagelijks wordt bevoorraad en de overige drie winkels wekelijks, hetgeen in totaal dus neerkomt op twee bezoeken per dag. Naar het oordeel van de rechtbank geeft de ruimtelijke onderbouwing voldoende inzicht in de verkeerskundige gevolgen van het bouwplan en bestond hierin voor verweerder in redelijkheid geen aanleiding de vrijstelling te weigeren.
2.5 Met betrekking tot het onderdeel parkeren overweegt de rechtbank dat in de ruimtelijke onderbouwing is aangegeven dat voor het parkeren bij de appartementen als norm wordt gehanteerd 1,4 parkeerplaatsen per woning van meer dan 100 m² en 1 parkeerplaats per woning van minder dan 100 m². Overwogen wordt dat nagenoeg alle appartementen kleiner zijn dan 100 m², zodat ruim kan worden volstaan met zestien parkeerplaatsen voor dertien appartementen. In het bestreden besluit heeft verweerder nog toegelicht dat ter invulling van de parkeernorm eerst is gekeken naar de richtlijnen van het ASVV 2004, op grond waarvan een norm geldt van 1,2 parkeerplaatsen per woning in het centrum, hetgeen leidt tot een parkeerbehoefte van in totaal 15,6 parkeerplaatsen. Naar het oordeel van de rechtbank is de ruimtelijke onderbouwing hiermee voldoende voor wat betreft het parkeren bij de appartementen.
2.6 Bij de berekening van het aantal parkeerplaatsen ten behoeve van de beoogde winkels is uitgegaan van de te verwachten verkeersaantrekkende werking. De parkeerbehoefte is daarbij vastgesteld op in totaal één parkeerplaats. Hoewel bij de berekening niet de parkeerkencijfers uit het ASVV 2004 zijn gehanteerd, kan de rechtbank haar volgen. In de ruimtelijke onderbouwing is voorts aangegeven dat op het naastgelegen plein voldoende parkeergelegenheid aanwezig is om in de parkeerbehoefte te voorzien. In het bestreden besluit wordt dit standpunt door verweerder nader onderbouwd met verwijzing naar het onderzoeksrapport van Grontmij B.V. uit 2001 en een eigen studie uit 2008, waaruit blijkt dat in de omgeving een overschot van 25 parkeerplaatsen bestaat. Naar aanleiding van het beroepschrift en ook met het oog op de overige ontwikkelingen in het centrumgebied, heeft verweerder nader onderzoek laten doen naar de huidige parkeersituatie in het centrumgebied. In het rapport van 4 februari 2010 komt Grontmij B.V. tot de conclusie dat met een overschot van vijftien parkeerplaatsen voldoende parkeergelegenheid in het centrumgebied aanwezig is. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de ruimtelijke onderbouwing eveneens voldoet voor wat betreft het aantal parkeerplaatsen ten behoeve van de beoogde winkels.
2.7 Eisers hebben voorts aangegeven zich niet te kunnen vinden in de door verweerder gemaakte belangenafweging. Het woon- en leefklimaat wordt dusdanig aangetast, dat zij daar onevenredig nadeel van ondervinden. Zij wijzen in dit verband op de afname van zonlicht, beperking van privacy, verminderde zichtbaarheid van het pand en geur- en geluidsoverlast als gevolg van het parkeren op het binnenterrein van het gebouw. Ook geven eisers aan dat het luchtkwaliteitsrapport op oude regelgeving is gebaseerd en dat zij niet in de gelegenheid zijn gesteld te reageren op de bezonningsstudie die na het horen in bezwaar in opdracht van verweerder is gemaakt.
2.8 De rechtbank is van oordeel dat verweerder in hetgeen eisers hebben aangevoerd omtrent de beperking van privacy, de verminderde zichtbaarheid van het pand en de vermeende overlast als gevolg van het parkeren, in redelijkheid geen aanleiding heeft hoeven zien de vrijstelling te weigeren. Eisers hebben niet aannemelijk kunnen maken dat deze belangen dusdanig in het geding zijn dat vrijstelling achterwege had moeten blijven.
2.9 Wat betreft de afname van zonlicht heeft verweerder alvorens te beslissen op het bezwaarschrift van eisers, DGMR raadgevend ingenieurs BV een onderzoek laten uitvoeren naar de invloed van de nieuwbouw op de bezonning op de naastgelegen woning van eiser Van Loon. De uitkomsten van het onderzoek zijn neergelegd in het rapport van 23 april 2009. Bij het onderzoek is uitgegaan van de zogenoemde lichte TNO-norm, die door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State is geaccepteerd (LJN AY5061, uitspraak van 26 juli 2006), en waarbij wordt uitgegaan van een norm van minimaal twee bezonningsuren per dag in de periode tussen 19 februari en 23 oktober. In het rapport is vermeld dat het hoofdvertrek aan de voorzijde 150 minuten zon kan ontvangen en via de zijgevel 45 minuten, zodat wordt voldaan aan de TNO-norm. Voorts is vermeld dat de bezonning op de woning in de zomer niet zal veranderen. Anders dan eisers ziet de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de in het rapport neergelegde conclusies. Eisers hebben ter onderbouwing van hun standpunt geen deskundige tegenrapportage overgelegd. Wel volgt de rechtbank eisers in hun betoog dat verweerder ten onrechte heeft nagelaten hen in de gelegenheid te stellen te worden gehoord omtrent de resultaten van het bezonningsonderzoek. Verweerder was hiertoe verplicht op grond van artikel 7:9 van de Awb. Gelet hierop is het beroep gegrond en dient het bestreden besluit te worden vernietigd. Omdat echter geen aanleiding bestaat te twijfelen aan de juistheid van de in het rapport neergelegde conclusies kunnen de rechtsgevolgen van het besluit in stand blijven.
2.10 De grief dat het luchtkwaliteitsrapport op oude regelgeving is gebaseerd slaagt eveneens. Terecht wijzen eisers erop dat per 15 november 2007 de Wet luchtkwaliteit in werking is getreden, zodat ten onrechte is getoetst aan het Besluit luchtkwaliteit 2005. Ook hierin is een vernietigingsgrond gelegen. De rechtsgevolgen kunnen echter in stand blijven, nu verweerder zich in beroep terecht op het standpunt heeft gesteld dat het bouwplan voldoet aan de thans geldende regelgeving.
2.11 Tot slot hebben eisers aangevoerd dat het bouwplan in strijd is met de welstandsnota en artikel 2.5.5 van de Bouwverordening.
2.12 De rechtbank stelt vast dat verweerder zich bij zijn besluitvorming heeft gebaseerd op een advies van de welstandscommissie. Hoewel verweerder niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij hem berust, mag hij aan het advies in beginsel doorslaggevende betekenis toekennen. Tenzij het advies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat het college dit niet - of niet zonder meer - aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag heeft mogen leggen, behoeft het overnemen van een welstandsadvies in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders indien de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies overlegt van een andere deskundig te achten persoon of instantie dan wel gemotiveerd aanvoert dat het welstandsadvies in strijd is met de volgens de welstandsnota geldende criteria. Vaststaat dat eisers geen deskundig tegenrapport hebben overgelegd. Voorts hebben eisers naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd dat het welstandsadvies in strijd is met de volgens de welstandsnota geldende criteria. Verweerder mocht derhalve het welstandsadvies aan het besluit ten grondslag leggen.
2.13 Met betrekking tot de strijdigheid met de bouwverordening overweegt de rechtbank dat redelijke toepassing van artikel 9, eerste lid, van de Woningwet met zich brengt dat artikel 2.5.5 van de bouwverordening moet wijken voor hetgeen met de verleende vrijstelling wordt mogelijk gemaakt.
2.14 Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren, het bestreden besluit vernietigen en op grond van artikel 8:72, derde lid, van de Awb bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven.
2.15 Nu het beroep gegrond is, bestaat er aanleiding voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van verweerder. Met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht wordt met betrekking tot de kosten van rechtsbijstand in beroep één punt toegekend voor het indienen van een beroepschrift en één punt voor het verschijnen ter zitting, waarbij een wegingsfactor één in aanmerking is genomen. De waarde van één punt bedraagt € 322,-.
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt het bestreden besluit van 26 mei 2009;
3.3 bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
3.4 veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Oostzaan in de door eisers gemaakte proceskosten tot een bedrag van in totaal € 644, te betalen aan eisers;
3.5 gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Oostzaan het door eisers betaalde griffierecht van € 297,- aan hen vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Ludwig, voorzitter van de meervoudige kamer, en mr. G. Guinau en mr. A.C. Terwiel-Kuneman, rechters, en op 16 juni 2010 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. D. Krokké, griffier.
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.