zaaknummer: AWB 09 - 3271
uitspraak van de meervoudige kamer van 16 juni 2010
Dirk van den Broek Supermarkten B.V.,
gevestigd te Oostzaan,
Dirk III B.V.,
gevestigd te Oostzaan,
Dirx Drogisterij B.V.,
gevestigd e Oostzaan,
D-Reizen Vakantiewinkels B.V.,
gevestigd te Oostzaan,
D-Winkels B.V.,
gevestigd te Sassenheim,
D-Reizen B.V.,
gevestigd te Hoofddorp,
Plusstate B.V.,
gevestigd te Hoofddorp.
eisers,
gemachtigde: mr. C.A.H. van de Sanden, advocaat te Rotterdam,
het college van burgemeester en wethouders van Oostzaan,
verweerder.
derde partij,
[naam derde partij],
wonende te [woonplaats],
gemachtigde: mr. J.C. Ellerman, advocaat te Amsterdam.
Bij afzonderlijke besluiten van 17 juni 2008 en 12 september 2008 heeft verweerder vrijstelling en bouwvergunning verleend ten behoeve van een woongebouw met 13 appartementen en winkelruimte op de begane grond op de locatie [locatie].
Tegen dit besluit hebben eisers bij brief van 23 oktober 2008, aangevuld bij brief van 12 november 2008, bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 26 mei 2009, verzonden op 29 mei 2009, heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Daarbij is verweerder afgeweken van het advies van de adviescommissie.
Tegen dit besluit hebben eisers bij brief van 7 juli 2009, aangevuld bij brief van 5 augustus 2009, beroep ingesteld.
Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift alsmede een aanvullend verweerschrift ingediend.
Eisers hebben op 18 februari 2010 nadere stukken ingediend.
De derde partij heeft op 19 februari 2010 een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Het beroep is behandeld ter zitting van 3 maart 2010. Namens eisers zijn verschenen de gemachtigde en B.J. Faber, manager vastgoed. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door D. Kempenaar en R.P.Th. Elshoff, beiden werkzaam bij de gemeente Oostzaan. De derde partij is in persoon verschenen, vergezeld door zijn echtgenote en bijgestaan door zijn gemachtigde. Voorts waren aanwezig M. Wink, [naam], mr. E.S. Grimminck en mr. M.P.A. Balder.
2.1 De grond waarop het bouwplan betrekking heeft, is gelegen in het bestemmingsplan “Uitbreidingsplan in Onderdelen kom” en is daarin onder meer bestemd voor “Gemengde bebouwing met bijbehorende erven (GB)”. Voorts is een klein deel van de grond gelegen in het bestemmingsplan “Centrum Oostzaan” en is daarin bestemd voor “Verkeer en verblijf (V)”.
2.2 Niet in geschil is dat het bouwplan in strijd is met bovengenoemde bestemmingsplannen. Teneinde realisatie van het bouwplan mogelijk te maken, heeft verweerder vrijstelling verleend en een bouwvergunning afgeven. In bezwaar heeft verweerder deze besluiten gehandhaafd en tevens op grond van artikel 2.5.30, vierde lid van de Bouwverordening ontheffing verleend van de in het eerste lid van dat artikel vervatte verplichting om ten behoeve van het parkeren of stallen van auto’s in voldoende mate te voorzien in ruimte.
2.3 De grieven van eisers betreffen allereerst het ontbreken van een goede ruimtelijke onderbouwing. In dat verband voeren zij onder meer aan dat het bouwplan, anders dan verweerder stelt, in strijd is met het nieuwe bestemmingsplan Centrumplan Oostzaan vanwege het aantal bouwlagen en de bouwhoogte.
2.4 De rechtbank overweegt dienaangaande dat het bouwplan aansluit bij de herinrichting van het dorpscentrum, ter uitvoering waarvan het zoeven genoemde nieuwe bestemmingsplan mede strekt. Ingevolge dit bestemmingsplan mag ter plaatse worden gebouwd in twee bouwlagen en een kap en mag de bouwhoogte 11 meter bedragen. Het bouwplan, dat voorziet in (maximaal ) drie bouwlagen waarvan de derde aan de straatzijde een dakhelling heeft is derhalve in zoverre in lijn met het nieuwe plan. Dat de hoogte in het onderhavige geval 20 centimeter meer bedraagt dan de toegestane hoogte, vormt naar het oordeel van de rechtbank niet een dusdanige afwijking dat het nieuwe bestemmingsplan niet als toetsingskader van de aanvaardbaarheid van deze ruimtelijke ontwikkeling zou kunnen dienen.
2.5 Verder betogen eisers dat in de ruimtelijke onderbouwing onvoldoende aandacht wordt besteed aan de parkeerproblematiek en verkeerskundige gevolgen van het bouwplan. Zij vrezen dat de bevoorrading en de bereikbaarheid van de winkels in het gedrang komen en dat er verkeershinder ontstaat. Inzake de parkeerproblematiek baseert verweerder zich volgens eisers op een gedateerd onderzoeksrapport uit 2001, alsmede op een niet onafhankelijke eigen studie. Aldus is naar de mening van eisers onvoldoende gemotiveerd dat er voldoende parkeerruimte aanwezig is en wordt er niet voldaan aan de voorwaarde voor het kunnen verlenen van een ontheffing op grond van artikel 2.5.30, vierde lid, van de Bouwverordening.
2.6 In de ruimtelijke onderbouwing wordt uiteengezet dat de verkeersaantrekkende werking van het bouwplan, gelet op het aantal woningen, de lokaal verzorgende functie van de winkels, de omstandigheid dat veel bezoekers met de fiets komen en een groot deel van de mensen in eerste instantie voor de reeds bestaande supermarkt komt, beperkt is. Verder is aangegeven dat de bevoorrading van de winkels naar verwachting geschiedt door middel van middelzware vrachtwagens, waarbij één van de winkels dagelijks wordt bevoorraad en de overige drie winkels wekelijks, hetgeen in totaal dus neerkomt op twee bezoeken per dag. De rechtbank is van oordeel dat de ruimtelijke onderbouwing voldoende inzicht geeft in de verkeerskundige gevolgen van het bouwplan. Een nader onafhankelijk verkeerskundig onderzoek is dan ook, anders dan eisers stellen, niet vereist.
2.7 Met betrekking tot het onderdeel parkeren stelt de rechtbank vast dat uitsluitend in geding is de parkeerbehoefte en de beschikbaarheid van parkeerplaatsen voor zover deze zijn gerelateerd aan de beoogde winkels. Bij de berekening van de parkeerbehoefte is uitgegaan van de te verwachten verkeersaantrekkende werking van de winkels. De parkeerbehoefte is daarbij vastgesteld op in totaal één parkeerplaats. Hoewel bij de berekening niet de parkeerkencijfers uit het ASVV 2004 zijn gehanteerd, kan de rechtbank haar volgen. In de ruimtelijke onderbouwing is voorts aangegeven dat op het naastgelegen plein voldoende parkeergelegenheid aanwezig is om in de parkeerbehoefte te voorzien. In het bestreden besluit wordt dit standpunt door verweerder nader onderbouwd met verwijzing naar het onderzoeksrapport van Grontmij B.V. uit 2001 en een eigen studie uit 2008, waaruit blijkt dat in de omgeving een overschot van 25 parkeerplaatsen bestaat. Naar aanleiding van het beroepschrift en ook met het oog op de overige ontwikkelingen in het centrumgebied, heeft verweerder nader onderzoek laten doen naar de huidige parkeersituatie in het centrumgebied. In het rapport van 4 februari 2010 komt Grontmij B.V. tot de conclusie dat met een overschot van vijftien parkeerplaatsen voldoende parkeergelegenheid in het centrumgebied aanwezig is. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de ruimtelijke onderbouwing ook op het onderdeel parkeren voldoende is. De bevindingen uit het door eisers overgelegde rapport van 17 februari 2010 van A.G.V. Movares leiden niet tot een ander oordeel. De bedoelde rapporten gaan van verschillende uitgangspunten uit, onder meer met betrekking tot de stedelijkheidsgraad van Oostzaan, hetgeen ook tot divergerende uitkomsten en conclusies leidt, maar de keuzen in het door verweerder gevolgde rapport van Grontmij zijn geen evidente onjuiste of onredelijke. Nu de rechtbank van oordeel is dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kon stellen dat in de omgeving voldoende parkeergelegenheid aanwezig is, kan het betoog van eisers dat ten onrechte ontheffing is verleend van het bepaalde in artikel 2.5.30 van de gemeentelijke Bouwverordening niet slagen.
2.8 In het kader van de door verweerder gemaakte belangenafweging hebben eisers aangevoerd dat verweerder ten onrechte buiten beschouwing heeft gelaten dat de reiswinkel van D-Reizen als gevolg van het bouwplan sterk verminderd zichtbaar wordt. Nu echter, naar verweerder onweersproken heeft gesteld, deze winkel als gevolg van de sloop van een groot kantoor en het verkleinen van het oude gemeentehuis juist meer in het zicht is gekomen en zulks na de herinrichting van het plein nog meer het geval zal zijn, is de rechtbank van oordeel dat verweerder in hetgeen eiser heeft aangevoerd in redelijkheid geen aanleiding heeft hoeven zien de vrijstelling te weigeren.
2.9 Voorts achten eisers het standpunt van verweerder onvoldoende gemotiveerd op de punten van wegonttrekking, bodemverontreiniging, geluidshinder en luchtkwaliteit. De rechtbank volgt eisers hierin niet. Anders dan eisers is de rechtbank van oordeel dat de omstandigheid dat voor het onttrekken van een gedeelte van de weg aan het openbaar verkeer een afzonderlijke procedure moet worden gevolgd, er niet aan in de weg staat dat thans reeds vrijstelling kan worden verleend van het bestemmingsplan. Het aspect bodemkwaliteit is geregeld via de zogenoemde BUS-melding en door het bevoegd gezag akkoord bevonden. Met betrekking tot de luchtkwaliteit heeft verweerder zich, gelet op de omvang van het bouwplan, terecht op het standpunt gesteld dat niet is gebleken van strijd met de regelgeving op dit vlak. Verder heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat een nader akoestisch onderzoek niet is vereist, omdat een deel van de Kerkstraat en de Kerkbuurt wordt aangewezen als 30 kilometerzone.
2.10 Eisers hebben verder aangevoerd dat het bouwplan ten onrechte is getoetst aan welstandsgebied 1a in plaats van welstandsgebied 1. De rechtbank kan eisers hierin niet volgen, nu in de welstandsnota is aangegeven dat voor het gebied 1a nog project-welstandscriteria moeten worden vastgesteld en dat tot die tijd de criteria voor gebied 1 zullen gelden. Voor zover eisers bedoelen te betogen dat het bouwplan niet voldoet aan de criteria voor gebied 1, overweegt de rechtbank dat verweerder, hoewel het niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij hem berust, aan het advies in beginsel doorslaggevende betekenis mag toekennen. Tenzij het advies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat het college dit niet - of niet zonder meer - aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag heeft mogen leggen, behoeft het overnemen van een welstandsadvies in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders indien de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies overlegt van een andere deskundig te achten persoon of instantie dan wel gemotiveerd aanvoert dat het welstandsadvies in strijd is met de volgens de welstandsnota geldende criteria. Vaststaat dat eisers geen deskundig tegenrapport hebben overgelegd. Voorts hebben eisers naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd dat het welstandsadvies in strijd is met de volgens de welstandsnota geldende criteria. Verweerder mocht derhalve het welstandsadvies aan het besluit ten grondslag leggen.
2.11 Tenslotte stellen eisers de partijdigheid van verweerder aan de orde. Zij veronderstellen dat in het contract met vergunninghouder een voor verweerder nadelige clausule is opgenomen over de afwikkeling van schade ingeval het bouwplan niet gerealiseerd kan worden. Reeds omdat deze veronderstelling over het bestaan van een dergelijke clausule niet met een begin van bewijs is onderbouwd, zal de rechtbank daaraan voorbij gaan.
2.12 Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Ludwig, voorzitter van de meervoudige kamer, en mr. G. Guinau en mr. A.C. Terwiel-Kuneman, rechters, en op 16 juni 2010 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. D. Krokké, griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.