RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Parketnummer: 15/801190-09
Uitspraakdatum: 4 mei 2010
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 20 april 2010 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1964 te [geboorteplaats] (Marokko),
wonende te [adres en woonplaats]
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Primair
hij op of omstreeks 20 augustus 2009 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Subsidiair
hij op of omstreeks 20 augustus 2009 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit, met uitzondering van het medeplegen en gevorderd dat:
- verdachte terzake zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 120 dagen waarvan 59 dagen voorwaardelijk met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, met een proeftijd van 2 jaren;
- verdachte terzake zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 240 uren;
- de onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten twee notities, een simkaarthouder, een t-shirt en een hemd, worden teruggegeven aan verdachte;
- het onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten een autosleutel wordt bewaard voor de rechtmatige eigenaar.
4. Bewijs
4.1. Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen:
Verdachte was werkzaam als cateringmedewerker bij KLM Catering Service te Schiphol. Genoemd bedrijf is gevestigd op de luchthaven Schiphol. Aan de buitenzijde van het gebouw bevindt zich een beveiligingsloge. Om genoemd bedrijf te betreden en te verlaten dient men in het bezit te zijn van een personeelspas waarmee een tourniquet bij de beveiligingsloge bediend kan worden. Tevens kan men onderworpen worden aan een visitatie bij zowel binnenkomst als bij het verlaten van het terrein.
Verdachte had op 20 augustus 2009 dienst van 06.00 uur tot 14.30 uur en is om 5.52 uur het gebouw betreden. Verdachte zou die dag volgens rooster zijn ingedeeld op de afdeling opdek, zijnde een afdeling waar de eetwaren op de plateaus worden geplaatst maar heeft op 17 augustus 2009 gevraagd of hij op de afdeling “ROA-waste”, zijnde een afdeling welke de eettrolleys van de vliegtuigen leegt, mocht werken omdat hij last van zijn rug zou hebben. Om ongeveer 12.00 uur liep hij naar de uitgang van het Schipholterrein en kwam hij bij de controle. In de beveiligingsloge zat [naam getuige], beveiliger bij de KLM-beveiliging. [naam getuige] is op 20 augustus 2009 door de Koninklijke Marechaussee gehoord en als getuige ter terechtzitting van 20 april 2010 gehoord. In deze verklaringen, die geheel met elkaar overeenstemmen heeft [naam getuige] over het vervolg van de gebeurtenissen als volgt verklaard. Omstreeks eerdergenoemd tijdstip zag hij vanuit de loge een werknemer, naar later bleek verdachte, het catering-gebouw uitkomen en in de richting van de loge lopen, kennelijk met de bedoeling om het terrein te verlaten. Hij zag dat verdachte iets onder zijn shirt droeg, omdat er iets onder zijn kleding meebewoog tijdens het lopen. Dit had een vierkante vorm, de vorm van een enveloppe, een tasje met papieren of een krant en het zat ter hoogte van de broekriem. Hij is vervolgens uit de loge naar buiten gelopen en vroeg verdachte bij de uitgangscontrole of hij even mocht zien wat hij onder zijn shirt droeg. Daarop zei verdachte dat hij niets onder zijn shirt had. Hij kreeg ook geen toestemming van verdachte om te kijken. Wel kreeg hij de personeelspas van verdachte, met zijn persoongegeven. Hij zei vervolgens tegen verdachte dat hij assistentie ging roepen omdat verdachte niet aan de controle wilde meewerken en hij niet zelf de bevoegdheid heeft om een verdere controle uit te oefenen. Daarna zag hij dat verdachte snel het gebouw weer in ging en vervolgens de trap op naar boven. Maximaal vier minuten later zag hij verdachte weer naar buiten komen en naar de loge lopen. Hij zag toen dat hetgeen eerder onder de kleding van verdachte zag, er niet meer zat.
Dat verdachte met versnelde pas weer het gebouw in is gelopen, is te zien op foto’s die zich in het dossier bevinden. Voorts heeft verdachte tijdens het verhoor bij de Koninklijke Marechaussee ook zelf verklaard dat de beveiligingsmedewerker aan hem had gevraagd ‘wat hij erin had’ waarbij naar zijn buik werd gewezen, dat hij daarop heeft geantwoord dat hij daar niets had en dat hij vervolgens een controle heeft geweigerd. Voorts heeft hij verklaard dat toen de beveiligingsmedewerker iemand ging bellen om hem te fouilleren, hij naar het toilet op de eerste verdieping is gegaan. Op de eerste verdieping is hij door een deur gegaan en een meter of vijf voorbij die deur naar de kleedkamer en de wc. De kleedkamer is apart en de wc is voorin. Verdachte heeft verklaard dat hij daar niemand is tegengekomen.
Inmiddels waren twee medewerkers van de KLM-beveiliging gewaarschuwd door [naam getuige] en ter plaatse gekomen. Op dat moment was verdachte weer buiten bij de loge teruggekeerd. De beveilingingsmedewerkers hebben vervolgens de eerste verdieping van het gebouw doorzocht. Hierbij troffen zij in een prullenbak in een kleedruimte op de eerste verdieping van het gebouw een pakket aan. Het betreft dezelfde kleedruimte als waar verdachte even daarvoor naar het toilet was gegaan. In het pakket is een witte stof aangetroffen. Het nettogewicht van de aangetroffen stof bleek 990,1 gram te zijn. Er is vervolgens een representatief monster ter analyse ingezonden naar het Douanelaboratorium te Amsterdam. Het Douanelaboratorium heeft vastgesteld dat het ingezonden materiaal cocaïne bevat.
Gelet op bovengenoemde feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan dan dat het ‘iets’ wat verdachte onder zijn kleding droeg op het moment dat hij via de beveiliging het terrein van KLM Catering Services wilde verlaten het even later aangetroffen pakket met cocaïne was.
4.2. Bewijsoverweging
De raadsman bepleit vrijspraak wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs, nu er slechts één belastende getuigenverklaring is.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van de getuige betrouwbaar is. De verklaring die deze getuige heeft afgelegd bij de Koninklijke Marechaussee heeft hij ter zitting onder ede bevestigd. Voorts wordt deze getuigenverklaring ondersteund door andere bewijsmiddelen, zoals de verklaring van de verdachte zelf en de foto’s die zich in het dossier bevinden.
Hier komt nog bij dat verdachte op de vraag waarom hij om 12.00 uur het gebouw wilde verlaten wisselende verklaringen heeft afgelegd. Bij de Koninklijke Marechaussee heeft verdachte verklaard dat hij geen echte reden had om om 12.00 uur weg te gaan. Bij het verhoor van verdachte voor inbewaringstelling door de rechter-commissaris heeft verdachte verklaard dat hij na zijn werk bij KLM Catering Services naar huis wilde gaan en dat hem toen verzocht werd om mee te werken aan een fouillering. Eerst ter terechtzitting van 20 april 2010 heeft verdachte verklaard dat hij op 20 augustus 2009 om 12.00 uur naar Schiphol Noord wilde gaan. Hij had daar met zijn vrouw afgesproken om een bankpasje af te geven zodat zij geld kon gaan halen om de loodgieter, die dezelfde dag zou komen, te betalen. Hij wilde daartoe met de bus naar Schiphol Noord gaan. Zijn vrouw zou vanaf hun gezamenlijke woning met de auto naar Schiphol Noord komen. De shiftleader had hem toestemming gegeven om tijdens zijn pauze naar Schiphol Noord te gaan. Hij zou na zijn pauze weer terug komen.
Deze verklaring acht de rechtbank bovendien niet aannemelijk, nu verdachte in korte tijd met het openbaar vervoer – de bus – naar Schiphol Noord zou moeten, terwijl zijn vrouw kennelijk de beschikking heeft over een auto en de afstand voor hem niet in een half uur – de duur van zijn pauze – te overbruggen is .
Voorts acht de rechtbank het opmerkelijk dat verdachte de bewuste dag zijn rooster had geruild zodat hij anders dan dat hij was ingedeeld, die dag werkzaam zou zijn bij de afdeling welke de eettrolly’s van de vliegtuigen leegt, nog los van het feit dat hij hierover tegenover de Koninklijke Marechaussee aanvankelijk heeft verklaard dat dit door de chef was bepaald en ter terechtzitting van 20 april 2010 wel heeft aangegeven dat dit op eigen verzoek was.
Hetgeen hierboven is overwogen, in samenhang met de onder 4.1. weergegeven redengevende feiten en omstandigheden, leidt ertoe dat de rechtbank het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen acht. Aldus verwerpt de rechtbank het verweer van de raadsman.
De rechtbank deelt het standpunt van de officier van justitie dat er onvoldoende bewijs is voor het medeplegen en zal verdachte dan ook vrijspeken van dit onderdeel van het tenlastegelegde.
4.3. Bewezenverklaring
Gezien het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder primair ten laste gelegde feit heeft begaan, in dier voege dat
Primair
hij op of omstreeks 20 augustus 2009 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5. Strafbaarheid van het feit
Het bewezen verklaarde levert op:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
6. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
7. Motivering van de sanctie
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke (verlengde) invoer van bijna een kilo van een materiaal bevattende cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
Tevens heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat het feit is gepleegd door een medewerker van de KLM, werkzaam op de luchthaven Schiphol en dat verdachte aldus ook het vertrouwen van zijn werkgever heeft beschaamd. Bovendien heeft hij met dit handelen de integriteit van de luchthaven Schiphol in diskrediet gebracht.
De rechtbank constateert dat de door de officier van justitie gevorderde straf niet in overeenstemming is met de straf die ten aanzien van dit soort misdrijven in vergelijkbare gevallen pleegt te worden opgelegd. De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde straf onvoldoende recht doet aan de ernst van het feit, waarbij met name de hoeveelheid ingevoerde cocaïne in aanmerking is genomen en de omstandigheid dat het feit is gepleegd door een medewerker van de KLM. Gelet op de aard en de ernst van het feit acht de rechtbank daarom slechts een gevangenisstraf als strafmodaliteit in aanmerking komen en geen werkstraf.
De rechtbank houdt er bij de bepaling van de hoogte van de gevangenisstraf – in matigende zin – rekening mee dat de procedure geruime tijd in beslag heeft genomen en dat verdachte naar alle waarschijnlijkheid zijn werk bij KLM Catering Services kwijt zal raken. Verder wordt rekening gehouden met het feit dat verdachte niet eerder met justitie in aanraking is geweest.
Op grond van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaar opdat verdachte er tijdens die proeftijd van wordt weerhouden strafbare feiten te begaan.
8. Overige beslissingen omtrent in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen
De rechtbank is van oordeel dat de onder verdachte in beslag genomen sleutel van de volkswagen in bewaring dient te worden gesteld ten behoeve van de rechthebbende.
De overige goederen die onder verdachte in beslag zijn genomen, kunnen retour worden gegeven aan verdachte.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
14a, 14b, 14c van het Wetboek van Strafrecht.
2, 10 van de Opiumwet.
10. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 4.3. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde feit het hierboven onder 5. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van ACHT (8) MAANDEN, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot TWEE (2) MAANDEN, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte zich voor het einde van de op twee jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de teruggave aan verdachte van:
4 1.00 STK Notitie en memo Kl:geel
met pen de naam veldman geschreven telfnr [telefoonnummer]
5 1.00 STK Notitie en memo
met daarop geschreven het telfnr [telefoonnummer]
17 1.00 STK Kaart Kl:meerkleur
Nederland betr simkhouder mob telfnr [telefoonnummer]
18 1.00 STK Shirt Kl:grijs
t-shirt met opdruk "icon of today"
19 1.00 STK Hemd Kl:grijs
met opdruk "american baseball player champion”
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van:
21 1.00 STK Sleutel Kl:zwart
VOLKSWAGEN
autosl gev. in prullenbak op afd.2a door schoonm.
Beveelt de opheffing van het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. E. Kanninga-Jonker, voorzitter,
mr. J.M. Sassenburg en mr. M.E. Fortuin, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier W. van den Bergh,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 4 mei 2010.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.