ECLI:NL:RBHAA:2010:BM3922

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
4 mei 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
15-800119-10
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorwaardelijk opzet op cocaïne-invoer en niet opvolgen reclasseringsadvies

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 4 mei 2010 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 25 januari 2010 te Schiphol opzettelijk een hoeveelheid cocaïne binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het openbaar ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De officier van justitie had gevorderd dat de verdachte zou worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden, met verbeurdverklaring van een in beslag genomen vliegticket en verlenging van de proeftijd van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf. De rechtbank heeft de verdachte niet als een zogenaamde 'pakezel' aangemerkt, wat betekent dat er geen plaats was voor een voorwaardelijk strafdeel, gezien de ernst van het feit en de eerdere veroordeling van de verdachte in 2007. De rechtbank heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf gedeeltelijk toegewezen en de proeftijd verlengd. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De rechtbank heeft ook de verbeurdverklaring van het vliegticket gelast, omdat dit voorwerp is gebruikt bij het begaan van het strafbare feit. De rechtbank heeft de beslissing gemotiveerd door te verwijzen naar de aard en ernst van het bewezenverklaarde feit, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het advies van de reclassering.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Locatie Schiphol
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/800119-10 en 01/885007-07 (TUL)
Uitspraakdatum: 4 mei 2010
Tegenspraak
Strafvonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 20 april 2010 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [geboorteplaats], [adres],
thans gedetineerd in de [detentie adres].
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 25 januari 2010 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit en gevorderd dat:
- verdachte ter zake zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negen (9) maanden met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht;
- het onder verdachte in beslag genomen en niet teruggeven voorwerp, te weten een vliegticket, wordt verbeurd verklaard;
- ten aanzien van de eerder voorwaardelijk opgelegde straf, van de zaak met parketnummer 01/885007-07, de proeftijd zal worden verlengd met één jaar.
4. Bewijs
4.1. Bewijsmiddelen
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen waarbij de rechtbank – nu verdachte een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering is – zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
• de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 20 april 2010 afgelegd;
• het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aanhouding en bevindingen d.d. 25 januari 2010 (dossierpagina 1.1)
• het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen d.d. 27 januari 2010 (dossierpagina 1.1.4);
• het deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag d.d. 2 maart 2010, kenmerk 2010.02.10.019, opgemaakt door de vast gerechtelijk deskundige dr. [X].
4.2. Bewijsoverweging
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij met degene die hem had benaderd om cocaïne te smokkelen had afgesproken dat hij een halve kilo cocaïne in zijn bagage zou meenemen. Dat er zich een hoeveelheid van ongeveer een kilo cocaïne in zijn bagage bevond, wist hij niet.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij wist dat hij cocaïne smokkelde. De koffer met de cocaïne heeft hij van de organisatie gekregen. Verdachte heeft deze koffer niet opengemaakt en het gewicht van de cocaïne niet gecontroleerd. Gelet hierop heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat er zich in de koffer een grotere hoeveelheid cocaïne bevond dan de halve kilo zoals afgesproken.
4.3. Bewezenverklaring
Gezien het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, in dier voege dat
hij op 25 januari 2010 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5. Strafbaarheid van het feit
Het bewezen verklaarde levert op:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
6. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
7. Motivering van de sancties
7.1 Hoofdstraf
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting en uit de bespreking aldaar van het vanwege de Reclassering Nederland uitgebrachte rapport van 14 april 2010 is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van ongeveer één kilo van een materiaal bevattende cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
Gelet op de aard en de ernst van het feit komt in beginsel slechts een gevangenisstraf als strafmodaliteit in aanmerking. De rechtbank ziet geen aanleiding van dit beginsel ten voordele van verdachte af te wijken.
Bij het bepalen van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank, naast het gewicht van de ingevoerde cocaïne, ten nadele van verdachte in aanmerking genomen dat hij reeds eerder is veroordeeld voor een feit strafbaar gesteld in de Opiumwet. Op 20 december 2007 is verdachte door de meervoudige strafkamer van de rechtbank te ‘s-Hertogenbosch veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Kennelijk heeft deze eerdere veroordeling verdachte er niet van kunnen weerhouden opnieuw de fout in te gaan.
Uit het door de reclassering uitgebrachte rapport komt – samengevat - naar voren dat verdachte een onzelfstandige man is die ondersteuning en hulp van anderen nodig heeft. Hij heeft veel last van zijn schulden en wil daar vanaf. De delictgeschiedenis van verdachte is lang en veelvuldig. Men kan spreken van ernstig delictgedrag bij een man die zich sociaal-maatschappelijk en financieel moeilijk staande kan houden. Het recidiverisico wordt als hoog gemiddeld ingeschat. Een verplicht reclasseringscontact is volgens de reclassering geïndiceerd. De reclassering adviseert de rechtbank daarom aan verdachte een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen en daaraan een verplicht reclasseringscontact als bijzondere voorwaarde te verbinden.
De rechtbank neemt dit advies tot de oplegging van een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf niet over. Gezien de eerdere veroordeling van verdachte in 2007 en gezien de ernst van het feit en de omstandigheden van het geval - verdachte wordt door de rechtbank niet als een zogenaamde pakezel als bedoeld in de LOVS-oriëntatiepunten straftoemeting inzake drugskoeriers aangemerkt – is de rechtbank van oordeel dat voor een voorwaardelijk strafdeel thans geen plaats is. Wel zal de rechtbank ten aanzien van de beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging rekening houden met het advies van de reclassering.
De door de officier van justitie geëiste straf is, rekening houdend met de recidive, in overeenstemming met de straf die ten aanzien van dit soort misdrijven, overeenkomstig landelijk vastgestelde oriëntatiepunten, in vergelijkbare gevallen pleegt te worden opgelegd. De rechtbank ziet in de omstandigheden waaronder het feit is begaan alsmede de persoonlijke omstandigheden van verdachte geen aanleiding om hier ten gunste van verdachte van af te wijken.
Op grond van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.
7.2. Verbeurdverklaring
De rechtbank is van oordeel dat het onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten een vliegticket, dient te worden verbeurd verklaard. Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken dat het bewezen verklaarde feit met behulp van dat voorwerp dat aan verdachte toebehoort, is begaan of voorbereid.
8. Vordering tenuitvoerlegging voorwaardelijke straf (algemene voorwaarde)
Bij vonnis van 20 december 2007 in de zaak met parketnummer 01/885007-07 heeft de meervoudige strafkamer te ‘s-Hertogenbosch verdachte ter zake van onder meer opiumdelicten veroordeeld tot - voor zover hier van belang - een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes (6) maanden. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op twee jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit en onder de bijzondere voorwaarde dat verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen hem te geven door of namens de Reclassering Nederland, Regio
’s-Hertogenbosch, zolang deze instelling zulks noodzakelijk acht.
De officier van justitie heeft op 7 april 2010 schriftelijk gevorderd dat de rechtbank zal gelasten dat die voorwaardelijke straf alsnog zal worden ten uitvoer gelegd. Ter zitting heeft de officier van justitie zijn vordering gewijzigd in die zin dat hij heeft gevorderd dat de proeftijd betreffende deze voorwaardelijke straf zal worden verlengd met één jaar.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering tot tenuitvoerlegging kan worden toegewezen, nu uit de overige inhoud van dit vonnis blijkt dat verdachte niet heeft nageleefd de algemene voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De rechtbank zal, gelet op artikel 14g van het Wetboek van Strafrecht, de tenuitvoer¬legging van die voorwaardelijke gevangenisstraf gedeeltelijk gelasten, in dier voege dat een deel van de voorwaardelijke opgelegde straf, te weten een gevangenisstraf voor de duur van twee (2) maanden, wordt omgezet in een werkstraf voor de duur van eenhonderd en twintig (120) uren, bij niet of niet naar behoren verrichten te vervangen door zestig (60) dagen hechtenis. De rechtbank overweegt hierbij dat zij – anders dan dat de officier van justitie heeft gevorderd – aan het niet naleven van de algemene voorwaarde door verdachte, temeer nu het wederom een ernstig strafbaar feit terzake de Opiumwet betreft, de consequentie wenst te verbinden dat een deel van de voorwaardelijk opgelegde straf ten uitvoer zal worden gelegd. Met de omzetting in een werkstraf heeft de rechtbank rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Ten aanzien van het overige deel van de voorwaardelijk opgelegde straf, te weten een gevangenisstraf voor de duur van vier (4) maanden, zal de rechtbank de proeftijd verlengen voor de duur van één jaar, met daarbij – op grond van artikel 14f, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht – een wijziging van de bijzondere voorwaarde, te weten dat verdachte – naast een verplicht reclasseringscontact – zich binnen 10 dagen volgend op zijn vrijlating moet melden bij de reclassering en zich gedurende de proeftijd blijft melden bij deze instantie, zo vaak en zolang deze instantie dat nodig acht.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
33, 33a van het Wetboek van Strafrecht.
2, 10 van de Opiumwet.
10. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 4.3. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 5. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van NEGEN (9) MAANDEN.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurd:
– 4 1.00 STK Vliegticket
KLM
074 2479165703
Ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging:
Wijst gedeeltelijk toe de vordering tot tenuitvoerlegging van de officier van justitie en gelast de tenuitvoerlegging van een deel van de voorwaardelijke gevangenisstraf, te weten voor de duur van TWEE (2) MAANDEN, opgelegd bij vonnis van 20 december 2007 van de meervoudige kamer te ‘s-Hertogenbosch in de zaak met parketnummer 01/885007-07, in dier voege dat de voorwaardelijke opgelegde gevangenisstraf voor de duur van twee (2) maanden wordt omgezet in een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van EENHONDERD EN TWINTIG (120) UREN, bij niet of niet naar behoren verrichten te vervangen door zestig (60) dagen hechtenis.
Verlengt de proeftijd voor de duur van één jaar ten aanzien van het overige deel van de voorwaardelijke gevangenisstraf, te weten voor de duur van vier (4) maanden, eveneens opgelegd bij vonnis 20 december 2007 van de meervoudige strafkamer te ‘s-Hertogenbosch in de zaak met parketnummer 01/885007-07 en wijzigt de bijzondere voorwaarde als volgt:
- dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen hem te geven door of namens de Reclassering IrisZorg Arnhem;
- dat verdachte zich binnen tien dagen volgend op zijn vrijlating meldt bij Reclassering IrisZorg Arnhem op het adres Weerdjesstraat 10 te Arnhem. Hierna dient hij zich gedurende de proeftijd te blijven melden zo vaak als IrisZorg dat gedurende deze periode nodig acht.
11. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.M. Sassenburg, voorzitter,
mr. M.E. Fortuin en mr. E. Kanninga-Jonker, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier W. van den Bergh,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 4 mei 2010.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.