ECLI:NL:RBHAA:2010:BM3897

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
4 mei 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
15-800109-10
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongewenst verblijf en cocaïne-invoer door vreemdeling op Schiphol

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 4 mei 2010 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 23 januari 2010 op de luchthaven Schiphol werd aangehouden. De verdachte, die zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland verbleef, was eerder als ongewenst vreemdeling verklaard op grond van de Vreemdelingenwet. De tenlastelegging omvatte drie feiten: het ongewenst verblijf in Nederland, de opzettelijke invoer van cocaïne en het gebruik van een niet op zijn naam gesteld reisdocument. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het openbaar ministerie ontvankelijk was in de vervolging. De officier van justitie vorderde een gevangenisstraf van zeven maanden. De verdachte had verklaard dat hij 68 bolletjes cocaïne had geslikt en dat hij hiervoor 2000 euro zou ontvangen. De rechtbank oordeelde dat, ondanks het ontbreken van een laboratoriumrapport, de kans dat de stof geen cocaïne was verwaarloosbaar klein was, gezien de verklaringen van de verdachte en de positieve kleurreactie van de MMC-test. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan alle ten laste gelegde feiten en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, evenals de persoon van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Locatie Schiphol
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/800109-10
Uitspraakdatum: 4 mei 2010
Tegenspraak
Strafvonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 20 april 2010 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans gedetineerd in Penitantiaire Inrichting Haarlem te Haarlem.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
feit 1:
hij op of omstreeks 23 januari 2010 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, in elk geval in Nederland, als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat hij op grond van artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000, in elk geval op grond van enig wettelijk voorschrift, tot ongewenst vreemdeling was verklaard;
feit 2:
hij op of omstreeks 16 april 2005 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
feit 3:
hij op of omstreeks 16 april 2005 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een niet op zijn naam gesteld reisdocument, te weten het (nationale) paspoort (van Nederland) van [een persoon], voorzien van het nummer [X], welk gebruik hierin bestond dat, hij, verdachte, voornoemd paspoort heeft overhandigd aan een ambtenaar belast met de grensbewaking/100%-controle, althans aan een persoon belast met
enig toezicht op de luchthaven Schiphol.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten en gevorderd dat verdachte terzake zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven maanden met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
4. Bewijs
4.1. Redengevende feiten en omstandigheden (1)
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen:
Op 16 april 2005 is kwam een persoon, vanuit Paramaribo, Suriname, aan op de luchthaven Schiphol in de gemeente Haarlemmermeer. Tijdens een verscherpte controle uitgevoerd door douaneambtenaar [X] bleek deze persoon aan een aantal zogenaamde slikkerscriteria te voldoen. Hieruit rees het vermoeden dat hij inwendig verdovende middelen vervoerde en is hij door [X] aangehouden. In het proces-verbaal aanhouding/overdracht/bevindingen, opgesteld door onder andere [X], wordt als verdachte aangemerkt [een persoon], [geboortedatum], met paspoortnummer [X] (2). Hieruit leidt de rechtbank af dat voornoemde persoon het paspoort op naam van [een persoon] heeft overhandigd aan [X]. Voornoemd persoon heeft vervolgens verklaard dat hij 68 bolletjes had geslikt (3) met in ieder bolletje 10 gram cocaïne (4). Hij heeft 68 slikkerbollen geproduceerd (5). De stof afkomstig uit één slikkersbol is getest middels een van rijkswege verstrekte MMC-test. De kleurreactie die optrad was positief zodat aangenomen kan worden dat de geteste stof vermoedelijk cocaïne bevat (6). Op grond van het toenmalige beleid is voornoemd persoon heengezonden.
Op 23 januari 2010 is verdachte vanuit Paramaribo, Suriname, aangekomen op de luchthaven Schiphol. Tijdens de inreiscontrole bleek dat verdachte, zijnde [verdachte], gesignaleerd stond als ongewenst vreemdeling (7). Uit de beschikking van de minister voor vreemdelingenzaken en immigratie van 12 december 2006 blijkt dat verdachte ongewenst is verklaard op grond van artikel 67, eerste lid, aanhef en onder c van de Vreemdelingenwet (8). Deze beschikking is op 13 december 2006 in persoon uitgereikt aan verdachte, waarbij hem de strekking van het besluit is een voor hem begrijpelijke taal is uitgelegd en waarbij hem de voorgeschreven folder is verstrekt (9). Bij het verhoor bij de rechter-commissaris op 26 januari 2010 heeft verdachte verklaard dat de handtekening op het uitreikingsblad van hem zou kunnen zijn (10). Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat het zou kunnen dat hij die beschikking heeft ontvangen.
Tijdens het verhoor bij de Koninklijke Marechaussee heeft verdachte verklaard dat hij in 2005 naar Suriname is gegaan. In Suriname heeft hij bollen met cocaïne geslikt. In Suriname heeft hij een paspoort op de naam van [een persoon] gekregen. Voorts heeft hij verklaard dat hij dit paspoort heeft gebruikt voor de reis naar Nederland in 2005 en dat hij bij zijn aanhouding in 2005 vingerafdrukken heeft afgegeven (11). Uit onderzoek is gebleken dat de vingerafdrukken afgenomen bij verdachte [X] overeenkomen met de vingerslip ten name van een persoon genaamd: [X], [geboortedatum]. Voorts is door verbalisanten geconstateerd dat de afgebeelde persoon op de politiefoto betreffende de aangehouden persoon [X] en de afgebeelde persoon op de foto van de aangehouden verdachte [X] één en dezelfde persoon zijn (12).
4.2. Bewijsoverweging
De raadsman stelt zich op het standpunt dat verdachte ten aanzien van het tweede ten laste gelegde feit dient te worden vrijgesproken, Er is geen rapport van het laboratorium opgemaakt, waaruit blijkt dat de aangetroffen stof cocaïne bevat, zodat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat het om cocaïne ging.
De rechtbank verwerpt dit verweer van de raadsman. Verdachte heeft zowel bij de politie als bij de rechter-commissaris verklaart dat hij 68 bolletjes met cocaïne heeft geslikt. Voorts heeft hij bij de politie verklaard dat hij hier 2000 euro voor zou krijgen. De stof uit één slikkersbol is getest met een MMC-test. De kleurreactie die optrad was positief wat betekent dat de geteste stof vermoedelijk cocaïne bevat. Gelet op de verklaring van verdachte, de wijze van vervoer van de stof, de beloning die verdachte voor het vervoer zou ontvangen in samenhang bezien met de positieve kleurreactie van de stof bij de MMC-test is de kans dat de door verdachte vervoerde stof geen cocaïne bevatte dusdanig verwaarloosbaar klein dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de vervoerde stof cocaïne bevatte.
4.3. Bewezenverklaring
Gezien het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan, in dier voege dat
feit 1:
hij op 23 januari 2010 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist dat hij op grond van artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000 tot ongewenst vreemdeling was verklaard;
feit 2:
hij op 16 april 2005 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
feit 3:
hij op 16 april 2005 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een niet op zijn naam gesteld reisdocument, te weten het nationale paspoort van Nederland van [een persoon], voorzien van het nummer [X], welk gebruik hierin bestond dat, hij, verdachte, voornoemd paspoort heeft overhandigd aan een ambtenaar belast met de grensbewaking/100%-controle op de luchthaven Schiphol.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5. Strafbaarheid van de feiten
Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1:
Als vreemdeling in Nederland verblijven, terwijl hij wist dat hij op grond van een wettelijk voorschrift tot ongewenst vreemdeling is verklaard.
ten aanzien van feit 2:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
ten aanzien van feit 3:
Opzettelijk gebruik maken van een niet op zijn naam gesteld reisdocument.
6. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
7. Motivering van de sanctie
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft in Nederland verbleven terwijl hij ernstige reden had te vermoeden dat hij tot ongewenst vreemdeling was verklaard. Hiermee heeft verdachte het overheidsbeleid inzake bestrijding van illegaal verblijf in en illegale toegang tot Nederland doorkruist.
Tevens heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van ongeveer 680 gram van een materiaal bevattende cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
Tot slot heeft verdachte, toen hij op de luchthaven Schiphol een inreiscontrole onderging, gebruik gemaakt van een paspoort, waarvan hij wist dat het een reisdocument van een ander betrof. Hierdoor heeft verdachte een deugdelijke grensbewaking en een behoorlijke identiteitscontrole proberen te ontgaan en het vertrouwen dat in het internationaal personenverkeer pleegt te kunnen worden gesteld in identiteitspapieren misbruikt.
De rechtbank neemt het verdachte daarbij zeer kwalijk dat hij cocaïne smokkelde, terwijl hij reisde op de identiteit van een ander, die van die drugssmokkel een aantekening op zijn strafblad heeft gekregen.
De rechtbank is van oordeel dat nu er thans ongeveer vijf jaren zijn verstreken sinds de pleegdatum van de onder 2 en 3 bewezen verklaarde feiten en gelet op het toenmalige straftoemetingsbeleid ten aanzien van die feiten grond is om nog meer dan zoals door de officier van justitie is geëist af te wijken van de straffen die thans doorgaans ten aanzien van dit soort delicten worden opgelegd.
Op grond van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.
8.Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
57, 63, 197, 231 van het Wetboek van Strafrecht.
2, 10 van de Opiumwet.
9. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 4.3. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezenverklaarde feiten de hierboven onder 5. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens deze feiten tot een gevangenisstraf voor de duur van
ZES (6) MAANDEN.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
10. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.E. Fortuin, voorzitter,
mrs. J.M. Sassenburg en E. Kanninga-Jonker, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier W. van den Bergh,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 4 mei 2010.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
(1) De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
(2) Het proces-verbaal van aanhouding d.d.16 april 2005.
Het proces-verbaal van verhoor van verdachte door de rechter-commissaris d.d. 19 april 2005.
(3) Het proces-verbaal van verhoor voor inverzekeringstelling d.d. 16 april 2005.
(4) Het proces-verbaal opgemaakt door [verbalisant], d.d. 22 april 2005.
(5) Het proces-verbaal van kennisgeving van inbeslagneming algemeen, d.d. 21 april 2005.
(6) Het proces-verbaal opgemaakt door [verbalisant], d.d. 23 januari 2010.
(7) Een schriftelijk stuk, te weten een beschikking van de minister voor vreemdelingenzaken en integratie, V-nummer: [X] d.d. 12 december 2006.
(8) Een schriftelijk stuk, te weten een uitreikingsblad behorende bij de beschikking van 12 december 2006,
(9) Een schriftelijk stuk, te weten een uitreikingsblad behorende bij de beschikking van 12 december 2006, V-nummer: [X].
(10) Het proces-verbaal van verhoor van verdachte door de rechter-commissaris d.d. 26 januari 2010.
(11) Het proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 12 februari 2010.
(12) Het aanvullend proces-verbaal opgemaakt door [verbalisant] d.d. 11 februari 2010.