RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Parketnummer: 15/740621-09
Uitspraakdatum: 19 februari 2010
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
5 februari 2010 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1978 te [geboorteplaats]
wonende te [adres en woonplaats]
thans gedetineerd in PI Amsterdam Over-Amstel, locatie Demersluis, te Amsterdam.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is, na wijzigingen van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 06 juli 2009 te [naam woonplaats slachtoffer 2], tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen meerdere goederen, waaronder:
- een gouden armband en/of een gouden halsketting (met brede koningsschakels) en/of
- een fotocamera (merk Sony) en/of
- een heren horloge (merk: Guess) en/of
- een dames horloge (merk: DKNY, kleur: zilver met steentjes) en/of
- een laptop (merk: Dell) en/of
- een Sony Playstation III en/of
- een Swarovski ketting en/of
- drie, althans een of meer, mobiele telefoons en/of
- twee, althans een, Pandora armbanden met bedels en/of
- een portemonnee,
in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [naam slachtoffer 1] en/of die [naam slachtoffer 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of zijn mededader(s)
- een pistool, althans een op een pistool gelijkend voorwerp, heeft/hebben getoond en/of doorgeladen en/of
- een pistool, althans een op een pistool gelijkend voorwerp, op/tegen het hoofd van die [naam slachtoffer 1] heeft/hebben gezet en/of gehouden en/of getikt en/of
- die [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] de woorden heeft/hebben toegevoegd: "Op de grond liggen" en/of "Waar is het geld?", althans woorden van gelijke aard en/of strekking en/of
- op/tegen/om de hand(en) en/of voeten en/of ogen, althans het lichaam van die [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2], tape heeft/hebben geplakt en/of
- een pistool, althans een op een pistool gelijkend voorwerp op/richting die [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] heeft/hebben gericht en/of
- (daarbij) de woorden heeft/hebben toegevoegd: "Ik hoef hem niet te gebruiken he" en/of "Ik pak een kussen" en/of "Waar is het geld", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
2.
hij op of omstreeks 19 augustus 2009 te [naam plaats] en/of [woonplaats verdachte] een of meer wapens van categorie III, te weten een vuurwapen (kleur zwart), en/of munitie van categorie III, te weten 3 patronen, voorhanden heeft gehad;
3.
hij op of omstreeks 19 augustus 2009 te [woonplaats verdachte] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad 51 zakjes bevattende telkens 2 gram, althans een hoeveelheid weed, in totaal 102 gram, althans in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
4.
hij op of omstreeks 19 augustus 2009 te [woonplaats verdachte], in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk 57, althans een hoeveelheid, bankbiljetten van 50 euro, die verdachte zelf heeft nagemaakt of vervalst of waarvan de valsheid of vervalsing verdachte, toen hij dat/die ontving, bekend was, met het oogmerk om dat/die als echt en onvervalst uit te geven of te doen uitgeven, in voorraad heeft gehad.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten en gevorderd dat verdachte ter zake daarvan zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier (4) jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Ten aanzien van het beslag heeft de officier van justitie gevorderd dat de goederen vermeld onder de nummers 1, 2, 4 en 6 op de beslaglijst zullen worden verbeurd verklaard en dat de overige goederen, vermeld onder de nummers 3, 5 en 7 op de beslaglijst, zullen worden onttrokken aan het verkeer.
Met betrekking tot de vorderingen van de benadeelde partijen heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld, dat de vordering van [slachtoffer 1] kan worden toegewezen tot een bedrag van € 5.705,00 (de gestelde waarde van de weggenomen gouden koningsketting en de gestelde immateriële schade) en dat de vordering van [slachtoffer 2] kan worden toegewezen tot een bedrag van € 1.505,00 (de gestelde immateriële schade), beide onder toepassing van de zogeheten hoofdelijkheidsclausule en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
4. Bewijs
4.1. Vrijspraak
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte onder 3 ten laste is gelegd. De rechtbank overweegt hiertoe dat op grond van de inhoud van het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting – gezien de ontkenning van verdachte en het ontbreken van een zogenoemd testrapport – niet is komen vast te staan dat de in de zakjes aangetroffen stof, weed dan wel hennep betrof. Verdachte moet dan ook van dit feit worden vrijgesproken.
4.2. Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de overige ten laste gelegde feiten op grond van de navolgende bewijsmiddelen. Nu verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak van dit feit is bepleit, zal, ingevolge het bepaalde in artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, voor wat betreft dit feit met een opgave van de bewijsmiddelen worden volstaan.
Ten aanzien van feit 1:
In de avond van 6 juli 2009 heeft een gewapende overval plaatsgevonden in de woning aan [adres slachtoffer 2], [woonplaats slachtoffer 2]. Nadat op de deur werd geklopt en de bewoonster van de woning, [slachtoffer 2], de deur had geopend, werd de deur van buitenaf opengeduwd en zijn drie mannen de woning binnengekomen. Eén van de mannen had een pistool in zijn hand en laadde dit door. De slachtoffers, [slachtoffer 2] en haar eveneens in de woning aanwezige vriend [naam slachtoffer 1], moesten onder bedreiging van het pistool, waarmee tegen het hoofd van [slachtoffer 1] werd getikt en dat tegen diens hoofd werd gezet, en met het gebruik van welk pistool verbaal werd gedreigd, op de grond gaan liggen, waarna hun handen en voeten werden getaped en hun ogen werden afgeplakt. Er werd om geld gevraagd en van [slachtoffer 1] werd een gouden armband en een gouden halsketting afgenomen. De daders hebben de woning doorzocht, daarbij aangevende dat de slachtoffers moesten blijven liggen, en uiteindelijk de woning met de buit verlaten. Tijdens de overval is tegen de slachtoffers onder andere geroepen: "Ik hoef hem niet te gebruiken he" en "Ik pak een kussen" en "Waar is het geld". Uit de woning werden de hierna onder 4.4. weergegeven goederen weggenomen, waaronder meerdere sieraden, horloges en vier mobiele telefoons.
Op het imei-nummer [nummer imei] van een van de weggenomen telefoons is een telefoontap geplaatst. Uit opgenomen en afgeluisterde gesprekken van de mobiele telefoon met dit imei-nummer bleek dat met een simkaart met het telefoonnummer [telefoonnummer 1] diverse gesprekken werden gevoerd door een persoon genaamd [voornaam 1]. Deze [voornaam 1] belde met ene [voornaam 2], die gebruik maakte van het telefoonnummer [telefoonnummer 2]. Uit deze gesprekken kon worden geconcludeerd dat [voornaam 1] en [voornaam 2] betrokken waren geweest bij de overval, dat [voornaam 2] op dat moment bij zijn vriendin verbleef en dat in haar woning enkele bij de overval weggenomen goederen lagen.
Nadat het geografisch werkgebied van de beide 06-nummers was vastgesteld en na stelselmatige observatie kon de gebruiker van de weggenomen mobiele telefoon met telefoonnummer [telefoonnummer 1] worden aangehouden en geïdentificeerd als [medeverdachte 1].
Uit onderzoek bleek dat het telefoonnummer [telefoonnummer 2] op naam gesteld stond van [naam 3], wonende [adres] te [woonplaats]. Na onderzoek in de gemeentelijke basisadministratie van de gemeente [naam plaats] bleek dat [naam 3] onder andere een zoon heeft genaamd [naam medeverdachte 2]. [medeverdachte 2] en zijn vriendin [naam vriendin verdachte 2] werden op 9 juli 2009 op de [naam adres] te [plaatsnaam] aangehouden. Bij doorzoeking van de woning van deze [naam vriendin verdachte 2], aan de [naam adres] te [plaatsnaam], tevens de verblijfplaats van [medeverdachte 2], zijn bij de overval weggenomen goederen aangetroffen en in beslag genomen.
[medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] hebben de overval op de woning bekend en verklaard dat verdachte de derde persoon is die bij de overval betrokken is geweest. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben verdachte op de avond van de overval met de auto van [medeverdachte 2] in [woonplaats verdachte] opgepikt, waarna zij naar [woonplaats slachtoffer 2] zijn gereden. Daar zijn ze naar de woning gelopen, waar [medeverdachte 2] aanklopte. De woning werd geopend door een vrouw, waarna zij meteen naar binnen zijn gegaan. Volgens [medeverdachte 1] zou verdachte op agressieve wijze tegen de vrouw hebben gezegd, dat zij op de bank moest gaan zitten en later zou verdachte tegen de slachtoffers hebben gezegd dat zij op de grond moesten gaan liggen. [medeverdachte 1] zou daarbij de slachtoffers hebben getaped aan hun armen en gezicht. [medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij tijdens de overval op enig moment een pistool in de handen van verdachte heeft gezien. Daarna zouden verdachte en zijn medeverdachten de woning hebben doorzocht. Toen zij uiteindelijk de woning hebben verlaten, zou verdachte een stevige, gevulde boodschappentas bij zich hebben gedragen. In de tas zaten volgens [medeverdachte 1] een laptop, een Playstation, een camera, een coke-weegschaaltje en mobiele telefoons. [medeverdachte 2] zou een zilverkleurige dameshalsketting met steentjes en een gouden ketting en een gouden armband, beide gemaakt uit koningsschakels, hebben meegenomen.
Op de dag van zijn aanhouding tijdens het overbrengen naar het politiebureau te [naam plaats] heeft verdachte aan de verbalisanten gevraagd of het echt waar is dat [bijnaam] (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 1]) is gaan bellen met een telefoon van iemand anders. Verdachte heeft daar vervolgens over gezegd dat hij het dom vindt dat [bijnaam] dat heeft gedaan. Op de vraag van de verbalisanten of verdachte is geschrokken van zijn aanhouding, heeft verdachte geantwoord dat dat niet het geval was, dat hij er op zat te wachten, dat het vroeg of laat zou gebeuren, dat het eraan zat te komen. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard genoemde vraag te hebben gesteld en genoemde antwoorden te hebben gegeven.
Uit verkeersgegevens van internetverbinding [nummer internetverbinding], op naam van verdachte, is gebleken dat op 7 juli 2009, daags na de overval, via deze verbinding is gezocht naar de prijs van 14 karaats goud, naar inkopen van goud en sieraden op Google en marktplaats en dat op marktplaats verschillende soorten koningkettingen zijn aangeklikt. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat het zou kunnen dat hij die zoekslagen op internet heeft gedaan.
Ten aanzien van feit 2:
• de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting afgelegd;
• het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen, gedateerd 20 augustus 2009
(dossier beslag / doorzoeking, pagina 31 e.v.);
• het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van onderzoek Wet wapens en munitie van 30 oktober 2009 (hoofddossier, pagina 242 e.v.);
• het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen, gedateerd 20 augustus 2009 (dossier beslag / doorzoeking, pagina 9 e.v.);
• het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van onderzoek Wet wapens en munitie van 21 november 2009 (hoofddossier, pagina 249 e.v.).
Ten aanzien van feit 4:
Tijdens de doorzoeking van de woning van verdachte aan de [naam adres] te [plaatsnaam] op 19 augustus 2009 zijn onder meer de volgende goederen aangetroffen en in beslag genomen:
- een printer met een print van vier briefjes van 50 euro;
- 57 ’valse’ briefjes van 50 euro.
De briefjes van 50 euro zijn voor onderzoek overgedragen aan de forensische opsporing. Vervolgens heeft aan deze briefjes een onderzoek falsificaten plaatsgevonden, waaruit naar voren is gekomen dat aan alle briefjes kenmerken van valsheid zijn gevonden, waaronder het ontbreken van het originele watermerk en de overige echtheidskenmerken.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat de in zijn woning aangetroffen briefjes van 50 euro vals zijn en dat deze zijn (na-)gemaakt met behulp van de printer en de print.
Ter terechtzitting heeft de rechtbank, in het bijzijn van de officier van justitie, de verdachte en zijn raadsvrouw, de betreffende 57 briefjes van 50 euro bekeken. De rechtbank heeft daarbij waargenomen dat deze briefjes op het eerste gezicht grote gelijkenissen vertonen met echte briefjes van 50 euro.
Het is mede op grond van deze eigen waarneming van de rechtbank dat zij het verweer van de verdachte verwerpt, dat de briefjes puur voor de lol, voor een spelletje, zijn (na-)gemaakt en dat nooit het oogmerk heeft voorgezeten deze briefjes als echt en onvervalst uit te (doen) geven. Gezien de briefjes van 50 euro is de rechtbank van oordeel dat deze briefjes in het maatschappelijk betalingsverkeer gemakkelijk voor echte en onvervalste briefjes kunnen doorgaan. Dat in aanmerking genomen, is de rechtbank van oordeel dat, gelet op inhoud van de bewijsmiddelen, het redelijkerwijs niet anders kan dan dat de verdachte deze briefjes zelf heeft nagemaakt en in voorraad heeft gehad, met het oogmerk om deze als echt en onvervalst uit te (doen) geven. De verklaring van de verdachte dat zijn zoontje en zijn neefje de biljetten hebben gemaakt, acht de rechtbank, gezien de briefjes en de omstandigheden waaronder deze zijn aangetroffen, ongeloofwaardig en stelt zij om die reden ter zijde.
4.3. Bewijsverweren
Van de zijde van verdachte is aangevoerd dat de verklaringen van de medeverdachten [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 1] niet voor het bewijs mogen worden gebruikt, nu deze personen als onbetrouwbaar en hun verklaringen als ongeloofwaardig moeten worden beschouwd.
De rechtbank verwerpt dit verweer. De rechtbank is na grondige bestudering van het dossier van oordeel, dat de verklaringen van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] – welke verklaringen, op hoofdlijnen, maar ook op detailniveau, consistent zijn en onderling overeenstemmen – als geloofwaardig zijn aan te merken en bruikbaar zijn voor het bewijs. De rechtbank is van oordeel dat door de verdediging niet aannemelijk is gemaakt en ook overigens niet aannemelijk is geworden, dat deze personen er belang bij zouden hebben (gehad) een valse en beschuldigende verklaring in de richting van de verdachte af te leggen, met – gezien de persoon van de verdachte, bij wie een wapen en munitie is aangetroffen en die, naar [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] wisten, eerder gewelddadige strafbare feiten had gepleegd – alle mogelijke gevolgen van dien. Hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw ter terechtzitting naar voren is gebracht over de (vroegere) problemen tussen verdachte enerzijds en [medeverdachte 2] of [medeverdachte 1] anderzijds is hiervoor onvoldoende.
Het is op grond van de verklaringen van deze medeverdachten en de inhoud van de overige bewijsmiddelen dat de rechtbank het onder 1 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen acht. De omstandigheid dat van de zijde van de verdediging van meet af aan op zogenoemde (foto-)bewijsconfrontaties met de beide slachtoffers van dit feit is aangedrongen en dat bij deze confrontaties – die uiteindelijk op 18 januari 2010 hebben plaatsgevonden – verdachte door beide slachtoffers niet is aangewezen als een van de daders van de overval, maakt dit niet anders. Gelet op het verstreken tijdsverloop tussen de overval en de gehouden confrontaties en in aanmerking genomen de omstandigheid dat – naar uit het proces-verbaal van bevindingen van 21 januari 2010 blijkt – verdachte er uiterlijk verschillend uit pleegt te zien, brengt het enkele feit dat deze confrontaties niet tot positieve herkenningen hebben geleid niet mee dat verdachte niet een van de daders van de overval zou kunnen zijn. Daarbij betrekt de rechtbank nog dat een gewelddadige overval als de onderhavige een traumatische ervaring is en dat de eisen waaraan de foto’s bij een bewijsconfrontatie dienen te voldoen, streng zijn.
Voorts is van de zijde van de verdachte nog aangevoerd dat de resultaten van de internettap op verdachte in het andere politieonderzoek ([naam politieonderzoek]) niet voor het bewijs mogen worden gebezigd, nu zich in het onderhavige dossier geen machtigingen tot deze internettap bevinden, “waardoor geenszins geverifieerd kan worden of deze tap rechtmatig heeft plaatsgevonden”, aldus de raadsvrouw.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Het proces-verbaal van bevindingen van 28 oktober 2009 (hoofddossier, pagina 252 e.v.), op ambtsbelofte opgemaakt door verbalisant [naam verbalisant], houdt in, dat de verkeersgegevens van de internetverbinding van verdachte op bevel/vordering van de officier van justitie te Amsterdam, mr. [naam officier van justitie], zijn opgenomen. In het licht hiervan is de rechtbank van oordeel dat hetgeen door of namens de verdachte - eerst ter terechtzitting van 5 februari 2010 - is aangevoerd te summier en te weinig onderbouwd is, om aan de rechtmatigheid van de internettap te twijfelen.
4.4. Bewezenverklaring
Gezien het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan, in dier voege dat:
1.
hij op 6 juli 2009 in [naam woonplaats slachtoffer 2], tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen goederen, waaronder:
- een gouden armband en een gouden halsketting (met koningsschakels) en
- een fotocamera (merk Sony) en
- een heren horloge (merk Guess) en
- een dames horloge (merk DKNY, kleur: zilver met steentjes) en
- een laptop (merk Dell) en
- een Sony Playstation en
- een Swarovski ketting en
- mobiele telefoons en
- twee Pandora armbanden met bedels en
- een portemonnee,
toebehorende aan [slachtoffer 1] of [slachtoffer 2], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [naam slachtoffer 1] en die [naam slachtoffer 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat verdachte en zijn mededaders
- een pistool hebben getoond en doorgeladen en
- een pistool tegen het hoofd van die [naam slachtoffer 1] hebben gezet en getikt en
- die [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] de woorden hebben toegevoegd: "Op de grond liggen" en "Waar is het geld?" en
- op/om de handen en voeten en ogen van die [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] tape hebben geplakt en
- een pistool op die [naam slachtoffer 1] hebben gericht en
- daarbij de woorden hebben toegevoegd: "Ik hoef hem niet te gebruiken he" en "Ik pak een kussen" en "Waar is het geld";
2.
hij op 19 augustus 2009 te [plaatsnaam] en [woonplaats verdachte] een wapen van categorie III, te weten een vuurwapen (kleur zwart), en munitie van categorie III, te weten 3 patronen, voorhanden heeft gehad;
4.
hij op 19 augustus 2009 te [woonplaats verdachte] opzettelijk 57 bankbiljetten van 50 euro, die verdachte zelf heeft nagemaakt, met het oogmerk om die als echt en onvervalst uit te geven of te doen uitgeven, in voorraad heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte onder 1, 2 en 4 meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5. Strafbaarheid van de feiten
Het bewezen verklaarde is strafbaar en levert op:
Ten aanzien van feit 1:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Ten aanzien van feit 2:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III (wapen)
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie (munitie).
Ten aanzien van feit 4:
bankbiljetten die hij zelf heeft nagemaakt, met het oogmerk om ze als echt en onvervalst uit te geven of te doen uitgeven, in voorraad hebben.
6. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
7. Motivering van de sancties
7.1. Hoofdstraf
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte en zijn beide mededaders hebben een brute roofoverval gepleegd in een woning, op de twee bewoners. Zij hebben zich daarmee schuldig gemaakt aan een ernstig misdrijf, waarbij geweld en bedreigingen met geweld niet werden geschuwd. De slachtoffers moesten onder bedreiging van een pistool, dat – naar vast is komen te staan – door verdachte tegen het hoofd van één van de slachtoffers werd geplaatst, op de grond gaan liggen, waarna hun handen en voeten werden vastgemaakt en hun ogen werden afgeplakt met tape. Een overval als deze behoort tot de categorie van strafbare feiten die een ernstige inbreuk maken op de rechtsorde en die gevoelens van grote onrust en onveiligheid in de samenleving veroorzaken, meer in het bijzonder bij de slachtoffers. Bekend is dat slachtoffers van dit soort overvallen in de geborgenheid van hun woning, nog gedurende lange tijd de nadelige psychische gevolgen van zo een traumatische gebeurtenis kunnen (blijven) ondervinden, waarvan ook blijkt uit de door de slachtoffers opgestelde en door de voorzitter ter terechtzitting voorgelezen schriftelijke slachtofferverklaringen.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan overtredingen van de Wet wapens en munitie, door een vuurwapen en munitie voorhanden te hebben. Ook dit zijn ernstige feiten. Het ongecontroleerde bezit van deze voorwerpen is niet alleen in strijd met de wet, maar ook met het publieke belang bij een veilige en wapenvrije samenleving, en het ongecontroleerde bezit van deze voorwerpen dient daarom – uit een oogpunt van normhandhaving – streng te worden bestraft. De rechtbank spreekt haar ernstige zorgen erover uit dat verdachte kennelijk de vrije beschikking heeft over deze voorwerpen, waarbij niet onopgemerkt mag blijven dat in de woning van verdachte te [naam woonplaats verdachte] tevens een onderhoudset van een vuurwapen, tie-rips, een kogelwerend vest en een bivakmuts zijn aangetroffen.
Tot slot heeft verdachte zich nog schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 209 van het Wetboek van Strafrecht door een aantal door hem zelf nagemaakte briefjes van € 50,00 in voorraad te hebben, met het oogmerk om deze als echt en onvervalst uit te (doen) geven. Verdachte heeft daarmee het maatschappelijk vertrouwen dat in de echtheid van bankbiljetten moet kunnen worden gesteld, geschonden.
De rechtbank rekent verdachte zijn handelen zwaar aan en is op grond van de aard en de ernst van de feiten, met name dat van het onder 1 bewezen verklaarde, van oordeel dat alleen een langdurige gevangenisstraf als passende straf in aanmerking komt.
Bij het bepalen van de duur van deze gevangenisstraf neemt de rechtbank – naast hetgeen hiervoor is overwogen – ten nadele van verdachte in aanmerking dat hij degene is geweest die bij het onder 1 bewezen verklaarde het wapen heeft gebruikt en daarmee bij dat feit een meer gewelddadige rol heeft gehad dan zijn beide mededaders.
Voorts neemt de rechtbank ten nadele van verdachte in aanmerking dat hij, blijkens het hem betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 1 september 2009, in het verleden meermalen eerder is veroordeeld ter zake van soortgelijke strafbare feiten. Kennelijk hebben die eerdere veroordelingen geen enkel effect gehad en verdachte er niet van kunnen weerhouden opnieuw ernstig de fout in te gaan. Dit heeft een strafverzwarend effect.
Op grond van het vorenoverwogene, in onderling verband en samenhang beschouwd, is de rechtbank van oordeel dat oplegging van de door de officier van justitie geëiste straf passend en geboden is. Weliswaar acht de rechtbank anders dan de officier van justitie het onder 3 ten laste gelegde niet bewezen, maar de vrijspraak van dit feit – dat van een geheel andere orde is dan de overige ten laste gelegde, en wel bewezen verklaarde, feiten – leidt er niet toe, dat oplegging van de geëiste straf niet alleszins gerechtvaardigd zou zijn. Dit gezien de aard en ernst van de feiten.
Noch in de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan, noch in de persoon van verdachte – namens wie ook geen strafmaatverweer is gevoerd – ziet de rechtbank aanleiding om tot matiging van deze straf over te gaan.
7.2. Verbeurdverklaring
De rechtbank is van oordeel dat de onder verdachte inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen die zijn vermeld op beslaglijst onder de nummers 1 en 4, te weten een stuk papier van het formaat A4 met daarop afgebeeld vier biljetten van vijftig euro alsmede een printer van het merk HP Deskjet, dienen te worden verbeurd verklaard. Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken dat het onder 4 bewezen verklaarde met behulp van deze voorwerpen, die aan verdachte toebehoren, is begaan of voorbereid.
7.3. Onttrekking aan het verkeer
De rechtbank is van oordeel dat de onder verdachte inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen die zijn vermeld op de beslaglijst onder de nummers 5 en 7, te weten 57 valse briefjes van vijftig euro en drie patronen, dienen te worden onttrokken aan het verkeer. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het onder 4 respectievelijk onder 2 bewezen verklaarde met betrekking tot die voorwerpen is begaan. Het ongecontroleerde bezit van de voorwerpen is in strijd met de wet en het algemeen belang.
De rechtbank is voorts van oordeel dat ook de inbeslaggenomen voorwerpen die zijn vermeld op de beslaglijst onder de nummers 2 en 6, te weten een aantal tie-rips en een onderhoudset van een vuurwapen, dienen te worden onttrokken aan het verkeer. Deze voorwerpen, die aan de verdachte toebehoren, zijn aangetroffen bij gelegenheid van het onderzoek naar de door verdachte begane feiten en kunnen dienen tot het begaan van soortgelijke feiten, met name feiten zoals die onder 1 en 2 zijn bewezen verklaard. Het ongecontroleerde bezit van voormelde voorwerpen is voorts in strijd met de wet en het algemeen belang.
8. Vorderingen benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregelen
8.1.Vordering benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij [naam slachtoffer 2] heeft – na beperking van de omvang van de vordering op de terechtzitting – een vordering tot schadevergoeding van € 1.505,00, te vermeerderen met de wettelijke rente, ingediend tegen verdachte wegens immateriële schade die zij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde zou hebben geleden.
De rechtbank is van oordeel dat deze schade eenvoudig is vast te stellen en ook rechtstreeks voortvloeit uit het onder 1 bewezen verklaarde. Gelet op de onderbouwing van de vordering, de aard en de ernst van het betreffende feit, alsmede het verhandelde ter terechtzitting komt de rechtbank vergoeding van de schade billijk voor.
De vordering zal dan ook worden toegewezen tot het bedrag van € 1.505,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 6 juli 2009. Daarbij zal de rechtbank bepalen dat, indien een medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd. Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank stelt vast dat verdachte jegens het slachtoffer [naam slachtoffer 2] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 bewezen verklaarde is toegebracht. Daarom zal de rechtbank – onder toepassing van de zogeheten hoofdelijkheidsclausule – de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte opleggen tot het bedrag waartoe de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] zal worden toegewezen, te weten € 1.505,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 6 juli 2009.
8.2.Vordering benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [naam slachtoffer 1] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 9.118,99, te vermeerderen met de wettelijke rente, ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde zou hebben geleden.
De rechtbank is van oordeel dat deze schade tot een bedrag van € 2.313,99 eenvoudig is vast te stellen en ook rechtstreeks voortvloeit uit het onder 1 bewezen verklaarde. Dit bedrag is samengesteld uit een bedrag van € 808,99 aan materiële schade (zijnde de waarde van de twee weggenomen mobiele telefoons) en een bedrag van € 1.505,00 aan immateriële schade.
Gelet op de onderbouwing van de vordering in zoverre, de aard en ernst van het betreffende feit, alsmede het verhandelde ter terechtzitting komt de rechtbank vergoeding van de schade tot dit bedrag billijk voor.
De vordering zal dan ook worden toegewezen tot een bedrag van € 2.313,99, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 6 juli 2009. Daarbij zal de rechtbank bepalen dat, indien een medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd. Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet in zijn vordering ontvangen, nu deze in zoverre onvoldoende is onderbouwd.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank stelt vast dat verdachte jegens het slachtoffer [naam slachtoffer 1] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 bewezen verklaarde feit is toegebracht. Daarom zal de rechtbank – onder toepassing van de zogeheten hoofdelijkheidsclausule – de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte opleggen tot het bedrag waartoe de vordering van de benadeelde partij [naam slachtoffer 1] zal worden toegewezen, te weten € 2.313,99, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 6 juli 2009.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
Wetboek van Strafrecht: 33, 33a, 36b, 36c, 36d, 36f, 57, 209, 310 en 312.
Wet wapens en munitie: 26, 55.
10. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 3 ten laste is gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte de onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 4.4. vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1, 2 en 4 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 5. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens deze feiten tot een gevangenisstraf voor de duur van VIER (4) JAREN.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
1. 1.00 STK Papier
PRINT A4
Print van 4x50 euro biljetten;
4.1.00 STK Printer
HP DESKJET all in one.
Onttrekt aan het verkeer:
2. 14.00 STK Diverse
KABELBINDER tie rip;
5. Geld Nederlands
56 x 50 euro en 1 x 50 euro;
6. 1.00 STK Diverse
Onderhoudset vuurwapen;
Gelast de teruggave aan verdachte van:
3. 51.00 ZAK (…)
(…)
met afbeelding wiet blad.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [naam slachtoffer 2] geleden schade tot een bedrag van € 1.505,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 6 juli 2009 tot aan de dag der algehele voldoening, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag aan [slachtoffer 2], voornoemd, bankrekeningnummer 9071629, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een medeverdachte is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het slachtoffer [naam slachtoffer 2] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1.505,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 6 juli 2009 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door 25 dagen hechtenis.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een medeverdachte aan de benadeelde partij of de Staat is betaald, verdachte in zoverre van deze verplichting zal zijn ontslagen.
Verstaat dat de toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting jegens het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt verder dat betalingen aan de benadeelde partij, voornoemd, in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [naam slachtoffer 1] geleden schade tot een bedrag van € 2.313,99, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 6 juli 2009 tot aan de dag der algehele voldoening, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag aan [slachtoffer 1], voornoemd, bankrekeningnummer 8039265, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een medeverdachte is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij [naam slachtoffer 1] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het slachtoffer [naam slachtoffer 1] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 2.313,99, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 6 juli 2009 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door 33 dagen hechtenis.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een medeverdachte aan de benadeelde partij of de Staat is betaald, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Verstaat dat de toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting jegens het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt verder dat betalingen aan de benadeelde partij, voornoemd, in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. drs. J.W.H.G. Loyson, voorzitter,
mr. S. Jongeling en mr. G. Demmink, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier J.A. Huismans,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 19 februari 2010.
Mr. Demmink is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.