ECLI:NL:RBHAA:2010:BL9303

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
22 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09-3850
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van een persoonsgebonden budget voor huishoudelijke hulp

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 22 maart 2010 uitspraak gedaan in een geschil over de intrekking en terugvordering van een persoonsgebonden budget (Pgb) voor huishoudelijke hulp. Eiseres had in 2007 en 2008 een Pgb ontvangen, maar de gemeente Zaanstad besloot in 2009 om dit budget in te trekken en het reeds uitgekeerde bedrag van € 6.575,65 terug te vorderen. De gemeente stelde dat eiseres onjuiste informatie had verstrekt over haar zorgverlener, die haar broer bleek te zijn, en dat hij tot haar leefeenheid behoorde, waardoor zij geen recht had op het Pgb.

Eiseres betwistte deze stelling en voerde aan dat haar broer niet bij haar woonde, maar slechts haar adres als postadres gebruikte. De rechtbank oordeelde dat de gemeente niet voldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat eiseres en haar broer tot dezelfde leefeenheid behoorden. De enkele GBA-inschrijving was onvoldoende om deze conclusie te rechtvaardigen. De rechtbank benadrukte dat het aan de gemeente was om de relevante feiten en omstandigheden te onderzoeken en dat de bewijslast bij de gemeente lag.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres gegrond en vernietigde het bestreden besluit van de gemeente. Tevens herstelde de rechtbank de besluiten van 24 maart 2009 en 14 mei 2009, omdat er geen feitelijke grondslag was voor de intrekking van het Pgb en de terugvordering daarvan. De gemeente werd veroordeeld tot het betalen van de proceskosten van eiseres, die op € 644,-- werden vastgesteld. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 09 - 3850
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 maart 2010
in de zaak van:
[naam eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
gemachtigde: mr. P.E. Stam, advocaat te Zaandam,
tegen:
het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 24 maart 2009 heeft verweerder het besluit van 2 juli 2008 om eiseres een Persoonsgebonden Budget (Pgb) toe te kennen voor huishoudelijke verzorging op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) ingetrokken.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 31 maart 2009 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 14 mei 2009 heeft verweerder het toegekende Pgb over het jaar 2008 teruggevorderd tot een bedrag van € 6.475,65.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 5 juni 2009 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 1 juli 2009 heeft verweerder de bezwaarschriften ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 11 augustus 2009, aangevuld bij brieven van 3 september 2009 en 22 januari 2010, beroep ingesteld.
Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van 4 februari 2010. Eiseres is ter zitting vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. P.E. Stam. Namens verweerder is verschenen G.S. Woudstra, werkzaam bij de gemeente Zaanstad.
2. Overwegingen
2.1 Aan eiseres (en haar gezin) is per besluit van 7 december 2007 vanwege geestelijke en lichamelijke gezondheidsklachten van eiseres voor de duur van 6 maanden tot 5 mei 2008 huishoudelijke hulp verleend in de vorm van een Pgb. Bij de aanvraag is aangegeven dat de hulp verleend zou gaan worden door een vriendin. Bij besluit van 2 juli 2008 is een Pgb voor huishoudelijke verzorging toegekend voor de periode van 5 mei 2008 tot 5 november 2008.
Eiseres heeft bij de verantwoording van het budget aangegeven dat de hulp verleend is door [naam broer eiseres]. [naam broer eiseres] is de broer van eiseres en staat op hetzelfde adres als eiseres geregistreerd in de gemeentelijke basisadministratie (GBA). Hierop heeft verweerder besloten dat er geen recht op hulp bij huishouden bestaat, omdat er een persoon tot de leefeenheid behoort die op grond van gebruikelijke zorg het huishouden kan verrichten.
2.2 In het bestreden besluit heeft verweerder de toekenning van het Pgb over 2008 ingetrokken en het uitgekeerde Pgb, ter grootte van € 6.575,65 teruggevorderd. Verweerder heeft daarbij overwogen dat het verstrekken van onjuiste gegevens of het niet voldoen aan de voorwaarden tot toekenning er niet toe mag leiden dat ten onrechte een financiële verstrekking wordt verleend.
2.3 Eiseres is het met deze besluiten niet eens en heeft in bezwaar en beroep aangevoerd dat zij er niet bij stil heeft gestaan dat haar hulpverlener was gewijzigd. Bij de aanvraag voor verlenging van het Pgb is ook geen zorgverlener opgegeven. Mocht er echter sprake zijn van een schending van de inlichtingenverplichting dan voert eiseres aan dat het recht op de voorziening zonder meer alsnog over 2008 kan worden vastgesteld. Het verlenen van hulp bij het huishouden van eiseres door [naam broer eiseres] voldeed immers aan de voorwaarden voor verlening van een Pgb. Hij behoort niet tot de leefeenheid van eiseres, maar verblijft bij zijn vriendin. Hij gebruikt het adres van eiseres als postadres. In het appartement van eiseres is ook feitelijk geen ruimte voor hem. Ter ondersteuning heeft eiseres verklaringen van verschillende mensen gestuurd waaruit blijkt dat [naam broer eiseres] niet bij eiseres woont.
De rechtbank overweegt het volgende.
2.4 Op grond van het eerste lid van artikel 35 van de Verordening individuele voorzieningen in het kader van de Wmo (hierna: de Verordening) kan het college een beschikking genomen op grond van deze verordening, geheel of gedeeltelijk intrekken indien:
a. niet is voldaan aan de voorwaarden gesteld bij of krachtens deze verordening;
b. op grond van gegevens beschikt is en gebleken is dat de gegevens zodanig onjuist waren dat, waren de juiste gegevens bekend geweest, een andere beslissing zou zijn genomen.
2.5 Op grond van het eerste lid van artikel 36 van de Verordening kan in geval een voorziening is ingetrokken op basis daarvan reeds uitbetaalde financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget worden teruggevorderd.
2.6 In artikel 10 van de Verordening is bepaald dat een persoon (..) niet in aanmerking komt voor hulp bij het huishouden als tot de leefeenheid waar deze persoon deel van uitmaakt een of meer huisgenoten behoren die wel in staat zijn het huishoudelijk werk te verrichten.
2.7 De intrekking van het besluit van 2 juli 2008 waarbij een Pgb was toegekend, betreft een voor eiseres belastend besluit. Daarbij is het aan het bestuursorgaan om de nodige kennis omtrent de relevante feiten en omstandigheden te vergaren. Verder rust de bewijslast met betrekking tot de stelling van verweerder dat eiseres en haar broer tot dezelfde leefeenheid behoren op verweerder. Verweerder baseert deze stelling uitsluitend op de GBA-inschrijving van [naam broer eiseres]. Eiseres heeft gemotiveerd betwist dat zij en haar broer deel uitmaken van dezelfde leefeenheid. Haar stelling dat haar broer haar adres slechts als postadres gebruikt, heeft eiseres onderbouwd met verklaringen van de psychiatrisch verpleegkundige intensieve transmurale zorg die in de betwiste periode wekelijks eiseres en haar gezin bezocht, van de buurvrouw en van de huiswerkbegeleidster van de kinderen. Onder deze omstandigheden is de enkele GBA-inschrijving van [naam broer eiseres] op het adres van eiseres onvoldoende om te kunnen concluderen dat de broer van eiseres deel uitmaakt van haar leefeenheid.
2.8 Verweerder kan niet aan eiseres tegenwerpen dat zij niet heeft aangetoond op welk adres haar broer dan wel verblijft. Het is immers niet aan eiseres om aan te tonen dat haar broer niet haar leefeenheid behoort, maar aan verweerder om aannemelijk te maken dat de broer van eiseres gedurende de gehele periode waarover het Pgb wordt ingetrokken, behoorde tot de leefeenheid van eiseres. Verweerder is daar niet in geslaagd.
2.9 De omstandigheid dat eiseres niet eerder heeft gemeld dat haar vriendin niet langer de zorg verleende maar haar broer, heeft verweerder niet ten grondslag gelegd aan het bestreden besluit. Bovendien hoefde het eiseres niet redelijkerwijs duidelijk te zijn dat zij deze informatie aan verweerder diende te vermelden, aangezien zij onweersproken heeft gesteld dat zij bij het aanvragen van een Pgb de naam van de hulpverlener niet heeft hoeven opgeven. Hetzelfde geldt voor de inschrijving van haar broer op haar adres in het GBA. Aangezien het volgens eiseres alleen ging om een postadres voor haar broer, hoefde het haar niet redelijkerwijs duidelijk te zijn dat dit informatie was die van invloed zou kunnen zijn op het recht op een WMO-voorziening.
2.10 Er ontbreekt een grondslag voor de intrekking van het Pgb van eiseres over de periode van 5 mei 2008 tot 5 november 2008. Het beroep daartegen is dan ook gegrond. Daarmee komt tevens de grondslag aan het terugvorderingsbesluit te ontvallen, zodat het beroep ook in zoverre gegrond is.
2.11 Met betrekking tot het terugvorderingsbesluit geldt bovendien nog het volgende. Met het besluit van 24 maart 2009 heeft verweerder slechts het besluit van 2 juli 2008 ingetrokken. Dit besluit ziet op de verlening van een Pgb over de periode vanaf 5 mei 2008 tot 5 november 2008. Niet is ingetrokken het besluit van 7 december 2007 waarbij over de periode voor 5 mei 2008 een Pgb was toegekend. Dit betekent dat het terugvorderingsbesluit ook niet in stand kan blijven omdat daarbij het uitgekeerde Pgb over het gehele jaar 2008 wordt teruggevorderd. Voor terugvordering van het over de periode voor 5 mei 2008 toegekende Pgb ontbreekt de grondslag. Bovendien is er onduidelijkheid over het terugvorderingsbedrag nu in het besluit van 14 mei 2009 € 6.475,65 wordt teruggevorderd, en in het besluit op bezwaar een hoger bedrag namelijk € 6.575,65.
2.12 Gelet op het bovenstaande zal het beroep gegrond worden verklaard. Het bestreden besluit moet worden vernietigd, omdat het is genomen in strijd met artikelen 3:2 en 7:12 Algemene wet bestuursrecht (verder: Awb). De rechtbank ziet tevens aanleiding met toepassing van het bepaalde in artikel 8:72, vierde lid, Awb en artikel 7:11, tweede lid, Awb zelf in de zaak te voorzien door de besluiten van 24 maart 2009 en 14 mei 2009 te herroepen, aangezien er geen feitelijk grondslag bestaat voor het intrekken van het toegekende Pgb en de terugvordering daarvan.
2.13 Voorts bestaat, gelet op het bepaalde in artikel 8:75 Awb, aanleiding voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van verweerder. Die kosten (voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand) dienen krachtens het Besluit proceskosten bestuursrecht gesteld te worden op € 644,-- (een punt voor het indienen van het beroepschrift, een punt voor het verschijnen ter zitting). De zaak is gemiddeld qua zwaarte.
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt het bestreden besluit van 1 juli 2009;
3.3 herroept de besluiten van 24 maart 2009 en 14 mei 2009;
3.4 bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
3.5 veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten tot een bedrag van in totaal € 644,--;
3.6 gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 41,-- aan haar vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J.A.M. van Brussel, rechter, en op 22 maart 2010 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van drs. M.A.J. Arts, griffier.
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.