ECLI:NL:RBHAA:2010:BL7074

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
8 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10 / 710
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van bouwvergunning voor composteerinrichting en menghal in Haarlemmermeer

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Haarlem op 8 maart 2010 uitspraak gedaan over een verzoek tot voorlopige voorziening met betrekking tot een bouwvergunning voor het veranderen van een composteringsinrichting en het bouwen van een menghal. Verzoeker, wonende te [woonplaats], heeft bezwaar gemaakt tegen de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer, die op 12 januari 2010 de bouwvergunningen hebben verleend. Verzoeker stelt dat het maximale bebouwingspercentage van 25% van het bouwperceel reeds is overschreden, terwijl verweerder van mening is dat dit percentage niet wordt overschreden. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er onduidelijkheid bestaat over de bebouwde oppervlakte en dat het standpunt van verzoeker voorlopig aannemelijk lijkt. De voorzieningenrechter heeft daarom besloten om de besluiten van 12 januari 2010 te schorsen tot zes weken na de beslissing op bezwaar. Tevens is bepaald dat het college van burgemeester en wethouders het door verzoeker betaalde griffierecht van € 150 aan hem dient te vergoeden. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 10 - 710
uitspraak van de voorzieningenrechter van 8 maart 2010
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
tegen:
het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer,
verweerder,
derde partij
de Meerlanden Compostering B.V.,
gevestigd te Rijsenhout.
1. Procesverloop
Bij afzonderlijke besluiten van 12 januari 2010 heeft verweerder de derde partij een bouwvergunning verleend voor het oprichten van een menghal (nr. 2009/1121) en het gedeeltelijk veranderen van een composteerinrichting (nr. 2009/990) op het perceel [adres].
Tegen het besluit met nr. 2009/990 heeft verzoeker bij brief van 5 februari 2010 bezwaar gemaakt. Bij brief van dezelfde datum is tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 18 februari 2010. Verzoeker is in persoon verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Dijk, werkzaam bij de gemeente Haarlemmermeer. Namens de derde partij zijn verschenen [namen].
2. Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Daarbij gaat het om een afweging van belangen van de verzoekende partij bij een onverwijlde voorziening tegen het belang dat is gemoeid met onmiddellijke uitvoering van het besluit. Voor zover deze toetsing een beoordeling van de hoofdzaak meebrengt, is dat oordeel voorlopig van aard.
2.2 De grond waarop het bouwplan betrekking heeft, is gelegen in het bestemmingsplan Rijsenhout Catharina-Segrina en is daarin bestemd voor composteringsinrichting en rioolwateringzuiveringsinstallatie. Ingevolge artikel 9, onder b, van de planvoor-schriften, voor zover hier van belang, mag niet meer dan 25% van de oppervlakte van een bouwperceel worden bebouwd.
2.3 Aanvankelijk was sprake van één bouwaanvraag voor de menghal en de composteerinrichting. Nadien is besloten de aanvraag te splitsen en zijn twee afzonderlijke bouwvergunningen afgegeven. Verzoeker wenst op te komen tegen beide besluiten, maar heeft alleen kennis genomen van de publicatie van de bouwvergunning voor de composteerinrichting en daarom alleen bezwaar gemaakt tegen dat besluit. Ter zitting heeft verweerder niet kunnen bevestigen dat de bouwvergunning voor de menghal eveneens is bekendgemaakt. Ervan uitgaande dat dit wel is geschied, heeft verzoeker ter zitting alsnog schriftelijk bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht ook dienaangaande een voorlopige voorziening te treffen.
2.4 Verzoeker stelt zich op het standpunt dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan, omdat reeds meer dan 25 procent van de oppervlakte van het bouwperceel is bebouwd.
2.5 Niet in geschil is dat het bouwperceel wordt gevormd door de drie aaneengesloten percelen met de nummers AL00188, AL01090 en AL01091 en dat deze percelen tezamen een oppervlakte hebben van 49.419 m², zodat - uitgaande van een percentage van 25% - in totaal een oppervlakte van 12.354,75 m² mag worden bebouwd. Ter zitting is duidelijk geworden dat hierin ten onrechte is meegenomen het stuk grond waarop zich het PEN-gebouw bevindt. Dit gebouw heeft een oppervlakte van 3,2 bij 5,8 meter en zal in de beslissing op bezwaar alsnog buiten de berekening moeten worden gelaten.
2.6 Verweerder stelt zich op het standpunt dat reeds een oppervlakte van 7.329,85 m² is bebouwd en dat dit na realisering van de bouwplannen 9.051,85 m² zal zijn. Het maximale bebouwingspercentage wordt aldus niet overschreden. Het bouwplan is dan ook niet in strijd met het bestemmingsplan en de bouwvergunning dient daarom te worden verleend. Verzoeker stelt zich daarentegen op het standpunt dat thans 17.809 m² aan bebouwing aanwezig is, zodat het maximale bebouwingspercentage reeds is bereikt. Dat volgens verweerder minder bebouwing aanwezig is, hangt daarmede samen dat een aantal van de op het terrein van De Meerlanden aanwezige werken niet of slechts voor een deel wordt aangemerkt als bebouwing in de zin van het bestemmingsplan.
2.7 De vraag of verweerder dit terecht heeft gedaan, dient ten aanzien van een aantal van deze werken vooralsnog ontkennend te worden beantwoord. Hierbij gaat het onder meer om het biofilter (nr. 4 op de lijst van de aanwezige werken), de opslagvakken (nrs. 14 en 15) en de milieustraat (nr. 16). Bij de berekening van de oppervlakte van het biofilter en de opslagvakken heeft verweerder alleen de oppervlakte die de keerwanden op de grond innemen in de berekening meegenomen. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is dit een onjuist uitgangspunt. Voor wat betreft de opslagvakken geldt dat deze telkens bestaan uit een drietal opstaande wanden die zijn gesitueerd op een verharding. De ruimte die aldus is begrensd dient als opslag voor goederen en afval. De keerwanden en de verharding vormen tezamen een functioneel geheel (verwezen zij naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van 22 mei 2002, LJN AE2835). Voor de berekening van het bebouwde oppervlak moet worden uitgegaan van de ruimte omsloten door de drie wanden. Voor wat betreft het biofilter overweegt de voorzieningenrechter dat niet zonder nadere motivering kan worden ingezien dat niet de totale oppervlakte van de door vier wanden omsloten ruimte heeft te gelden als het voor de berekening van het maximale bebouwingspercentage in aanmerking te nemen oppervlak.
2.8 Met betrekking tot de milieustraat overweegt de voorzieningenrechter dat zij vooralsnog uitgaat van een in aanmerking te nemen bouwwerk. Ingevolge artikel 1.1, eerste lid, onder f, van de gemeentelijke bouwverordening wordt als bouwwerk aangemerkt, elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren. Aan deze omschrijving wordt naar dezerzijds voorlopig oordeel voldaan, nu sprake is van een door keerwanden omgeven verhoging, waar cliënten van het bedrijf met hun auto op kunnen rijden en het afval dat zij willen storten ter plaatse kunnen deponeren in de naast- en lagergelegen containers.
2.9 Het vorenstaande betreft geen limitatieve opsomming, omdat in verband met het ontbreken van foto’s en constructiegegevens, niet alle op het terrein aanwezige (bouw)werken ter zitting aan een eerste beschouwing konden worden onderworpen. Zo dient verweerder ook ten aanzien van het slibdepot nader te bezien of er niet toch sprake is van een bouwwerk, nu vergunninghouder ter zitting heeft verklaard dat het depot bestaat uit een betonnen in de grond verzonken bak. Voorts dient ook de positie te worden bezien van de afvalcontainers als zodanig en van de opstelplaatsen van deze containers.
2.10 Gelet op het vorenstaande is thans onduidelijk welk oppervlakte van het bouwperceel is bebouwd in de zin van het bestemmingsplan. Het door eiser ingenomen standpunt dat het maximale bebouwingspercentage wordt overschreden en het bouwplan derhalve in strijd is met het bestemmingsplan, acht de voorzieningenrechter vooralsnog aannemelijk. Er is derhalve aanleiding het besluit te schorsen tot zes weken na de beslissing op bezwaar.
2.11 Gelet op het vorenstaande kan thans buiten beschouwing blijven hetgeen door verzoeker is aangevoerd omtrent de melding op grond van de Wet milieubeheer.
2.12 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Niet gebleken is dat verzoeker voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten heeft gemaakt.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
3.1 wijst het verzoek toe in die dier voege dat de besluiten van 12 januari 2010 worden geschorst tot zes weken na de beslissing op bezwaar.
3.2 gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer het door verzoeker betaalde griffierecht van € 150 aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Ludwig, voorzieningenrechter, en op 8 maart 2010 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. D. Krokké, griffier.
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.