zaaknummer: AWB 09 / 2873
uitspraak van de meervoudige kamer van 17 februari 2010
[naam eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
de besliscommissie van het Schadeschap Luchthaven Schiphol,
verweerster.
Bij besluit van 28 december 2005 heeft verweerster het verzoek van eiser om vergoeding van schade die hij stelt te hebben geleden in verband met de uitbreiding van het luchtvaartterrein van luchthaven Schiphol en het instellen van geluids- en veiligheidszones, afgewezen. Hierbij is verweerster afgeweken van het advies van 20 oktober 2005 van de Adviescommissie Schadeschap Luchthaven Schiphol (hierna: de adviescommissie).
Het tegen dit besluit ingediende bezwaarschrift is door verweerster bij besluit van 16 mei 2005 ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 maart 2007 heeft deze rechtbank het hiertegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 5 december 2007 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) het hoger beroep gegrond verklaard en de uitspraak 16 maart 2007 en de beslissing op bezwaar van 16 mei 2005 vernietigd.
Bij besluit van 19 mei 2009 heeft verweerster eiser een schadevergoeding toegekend van € 4.550,-. Daarbij is verweerster afgeweken van het advies van de adviescommissie van 12 februari 2009.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 15 juni 2009 beroep ingesteld.
Het beroep is behandeld ter zitting van 19 januari 2010. Eiser is in persoon verschenen, vergezeld door zijn echtgenote. Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. B.P.M van Ravels en mr. O.M. te Rijdt, beiden werkzaam bij het Schadeschap Luchthaven Schiphol.
2.1 Op 23 oktober 1996 heeft de Minister van Verkeer en Waterstaat (hierna: de Minister van V&W) in overeenstemming met de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer krachtens artikel 27 van de Luchtvaartwet (hierna: LVW), gelezen in samenhang met artikel 24 van de LVW, het luchtvaartterrein Schiphol aangewezen (hierna: het aanwijzingsbesluit).
Ingevolge artikel 21, eerste lid, van het aanwijzingsbesluit wordt aan degene die door dit besluit schade lijdt of zal lijden op verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toegekend, voor zover die schade redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en voor zover de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd.
Op 20 februari 2003 is hoofdstuk 8 Wet Luchtvaart in werking getreden en het op grond daarvan vastgestelde Luchthavenindelingsbesluit (hierna: LIB) en het Luchthavenverkeerbesluit (hierna: LVB). Daarbij is het aanwijzingsbesluit vervallen.
2.2 Ter behandeling van verzoeken om schadevergoeding die verband houden met de uitbreiding van het luchtvaartterrein Schiphol hebben onder meer de Minister van V&W, provinciale staten van Noord-Holland en de raden van een aantal gemeenten de Gemeenschappelijke Regeling vastgesteld.
Ingevolge artikel 9 van de Gemeenschappelijke Regeling beslist het algemeen bestuur van het Schadeschap Luchthaven Schiphol (hierna: het algemeen bestuur) op aanvragen om schadevergoeding, als bedoeld in artikel 49 van de WRO, voor zover de schade verband houdt met de in die bepaling bedoelde besluiten en op aanvragen om vergoeding van schade welke het gevolg is van rechtmatige besluiten of feitelijke handelingen welke verband houden met het LVB en LIB.
Ingevolge artikel 19 lid 1 van de Gemeenschappelijke Regeling is het algemeen bestuur bevoegd de in artikel 9 genoemde bevoegdheden over te dragen aan de besliscommissie.
Bij besluit van 14 januari 1999 heeft het algemeen bestuur deze bevoegdheden aan de besliscommissie overgedragen.
2.3 Eiser, ten tijde hier van belang eigenaar van de woning aan de [adres], heeft verzocht om vergoeding van schade die hij stelt te hebben geleden als gevolg van de uitbreiding van het luchtvaartterrein van de luchthaven Schiphol en het instellen van geluidszones en veiligheidszones rondom de luchthaven.
2.4 Verweerster heeft het verzoek, in afwijking van het advies van 20 oktober 2005 van de adviescommissie, aanvankelijk afgewezen, omdat de woning, ook na de planologische mutaties die de aanleg en ingebruikname van het vijfbanenstelsel mogelijk hebben gemaakt, in de geluidcontour tot 35 Kosteneenheden (hierna: Ke) ligt en er om die reden geen sprake is van planologische verslechtering. Daarbij heeft verweerster zich op het standpunt gesteld dat de geluidcontour van 35 Ke in beginsel als ondergrens wordt gehanteerd bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een zodanige toename van geluidbelasting, dat dit leidt tot een op geld waardeerbare waardevermindering van de woning. Verweerster heeft dit besluit in bezwaar gehandhaafd.
2.5 De Afdeling heeft geoordeeld dat de door verweerster, in navolging van het advies van de adviescommissies, gevolgde methodiek, waarbij in beginsel een ondergrens wordt gehanteerd bij de beantwoording van de vraag of de toename van geluidbelasting leidt tot een op geld waardeerbare waardevermindering van de woning, als zodanig niet onredelijk is. De Afdeling heeft het besluit echter vernietigd, omdat de keuze voor de ondergrens van 35 Ke niet berustte op een voldoende draagkrachtige motivering.
2.6 In het kader van de nieuw te nemen beslissing op bezwaar heeft de adviescommissie op 12 februari 2009 opnieuw advies uitgebracht. Hierbij heeft zij allereerst geadviseerd om op grond van artikel 21 van het aanwijzingsbesluit een zogenoemde egalisatievergoeding toe te kennen van € 1.245,- in verband met het instellen van geluidzones voor het vierbanenstelsel in het aanwijzingsbesluit. Daarbij is opgemerkt dat het aan verweerster is om te bepalen of in deze procedure nog wel op deze schade kan worden beslist. Verder is geadviseerd een schadevergoeding van € 4.550,- toe te kennen wegens tijdelijke aantasting van het woongenot als gevolg van het LVB. Van planschade als gevolg van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan “Schiphol-West e.o.”, waarin de vijfde baan mogelijk is gemaakt, is volgens de adviescommissie geen sprake, omdat de 35 Ke-zonegrens niet te nadele van eiser is opgeschoven en de woning van eiser, anders dan voorheen, buiten de 26 dB(A) LAeq-zone is komen te liggen. De adviescommissie heeft daarom geadviseerd hiervoor geen schadevergoeding toe te kennen.
2.7 Verweerster heeft het advies overgenomen en dienovereenkomstig aan eiser een schadevergoeding van € 4.550,- toegekend. Ten aanzien van de voorgestelde egalisatievergoeding – verweerster spreekt hier van nadeelcompensatie – heeft verweerster besloten dat toekenning hiervan achterwege blijft, omdat het verzoek om vergoeding van schade tengevolge van het S42-stelsel reeds in het primaire besluit is afgewezen en eiser hiertegen geen rechtsmiddelen heeft aangewend. Het zou aldus in strijd met artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht zijn om het geschil met dit punt uit te breiden.
2.8 Eiser kan zich met dit besluit niet verenigen, omdat de schadevergoeding volgens hem veel te laag is. Eiser heeft hiertoe aangevoerd dat zijn woning € 66.500,- in waarde is gedaald. Verder geeft eiser aan dat hij door de geluidsoverlast gedwongen was te verhuizen, waardoor hij kosten heeft moeten maken, bestaande uit aankoopkosten à € 18.600,- en inrichtingskosten à € 6.400,-. Eiser meent dat hij recht heeft op vergoeding van deze kosten en een verhuisvergoeding van € 5.000,-, hetgeen in totaal een schadevergoeding van € 96.500,- oplevert.
2.9 De rechtbank overweegt dat uit het advies van 12 februari 2009 volgt dat de adviescommissie uitvoerig onderzoek heeft gedaan naar de waardevermindering van woningen als gevolg van het LVB per 20 februari 2003 (LVB 2003), waarbij is gekeken naar de ontwikkeling van de verkoopprijzen van woningen in Spaarndam, woningen in andere gemeenten in de omgeving van de luchthaven Schiphol en woningen in heel Nederland, gedurende de periode 1990 – 2007. De adviescommissie is tot de conclusie gekomen dat de woningen in Spaarndam als gevolg van het LVB 2003 in waarde zijn gedaald, maar dat deze daling in de periode 2005 – 2007 is gecompenseerd, nadat het nieuwe LVB (LVB 2004) per 31 augustus 2004 in werking was getreden. De rechtbank is van oordeel dat de adviescommissie voldoende heeft gemotiveerd dat de waardedaling van de woningen in Spaarndam – en dus ook de woning van eiser – vanaf 31 augustus 2004 weer ongedaan is gemaakt. De door eiser overgelegde taxaties leiden niet tot een ander oordeel en zijn onvoldoende overtuigend om te oordelen dat verweerster zich niet op het advies mocht baseren. Verweerster heeft op dit punt derhalve terecht geen schadevergoeding toegekend. De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder terecht heeft beslist dat de door eiser in verband met de verhuizing gemaakte kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen, nu eiser zelf de keuze heeft gemaakt om te verhuizen. Gelet hierop kan eiser eveneens geen aanspraak maken op een verhuisvergoeding.
2.10 De adviescommissie heeft verder overwogen dat eiser wel recht heeft op vergoeding van tijdelijke schade. Deze tijdelijke schade bestaat volgens de adviescommissie uit aantasting van het woongenot, die zich heeft voorgedaan vanaf het moment van ingebruikname van de vijfde baan per 1 juli 2003 tot het moment van verhuizing op 25 juli 2003, en aantasting van de huurwaarde van de woning vanaf het moment van verhuur per 1 september 2003 tot de inwerkingtreding van het nieuwe LVB 2004, in totaal een periode van 14 maanden. De adviescommissie heeft het schadebedrag vastgesteld op € 325,- per maand en komt aldus tot een schadevergoeding van € 4.550,-. Volgens eiser gaat de adviescommissie er echter ten onrechte vanuit dat de vijfde baan per 1 juli 2003 in gebruik is genomen, aangezien er reeds vanaf 20 februari 2003 testvluchten werden uitgevoerd. Ook stelt de adviescommissie ten onrechte dat zich na 31 augustus 2004 geen schade heeft voorgedaan, omdat de woning tot het moment van verkoop op 27 april 2005 is verhuurd tegen een te lage in het huurcontract vastgelegde huurprijs. Volgens eiser dient de schadevergoeding dus over een langere periode te worden berekend.
2.11 Deze grond kan niet slagen. Naar het oordeel van de rechtbank is, gelet op het advies en de daarvan onderdeel uitmakende statistieken, voldoende aannemelijk gemaakt de vijfde baan per 1 juli 2003 in gebruik is genomen, zodat schade als gevolg daarvan pas vanaf deze datum kan zijn ontstaan. Verder is aan de schade die een gevolg is van het LVB 2003 een einde gekomen met de inwerkingtreding van het LVB 2004 op 31 augustus 2004, zodat verweerder op goede gronden heeft geweigerd schade in de vorm van aantasting van de huurwaarde over de periode na deze datum te vergoeden. De omstandigheid dat eiser de woning tot aan de verkoop op 27 april 2005 voor een te lage prijs heeft verhuurd is een gevolg van de eigen keuze van eiser de woning over een langere periode tegen deze prijs te verhuren. Deze keuze komt voor zijn risico.
Gelet op het vorenstaande treffen de beroepsgronden die zich richten tegen de hoogte van de tijdelijke schadevergoeding geen doel.
2.12 Eiser kan zich voorts niet verenigen met de weigering hem nadeelcompensatie op grond van het bepaalde in artikel 21, eerste lid, van het aanwijzingsbesluit toe te kennen. Volgens verweerster is reeds in het primaire besluit van 28 december 2005 afwijzend beslist op het verzoek om nadeelcompensatie, nu aan dit besluit ten grondslag ligt het definitieve advies van 20 oktober 2005, waarin de adviescommissie heeft overwogen dat het S42-stelsel geen verslechtering inhield. Nu eiser hiertegen geen rechtsmiddelen heeft aangewend staat artikel 6:13 van de Awb eraan in de weg dat hierover opnieuw wordt beslist.
2.13 De rechtbank volgt dit standpunt niet. In het primaire besluit van 28 december 2005 overweegt verweerster dat zij zich niet kan vinden in het definitieve advies van de adviescommissie en dat het verzoek om schadevergoeding wordt geweigerd, omdat de woning zich in de geluidscontour tot 35 Ke bevindt. Aldus heeft verweerster naar het oordeel van de rechtbank niet – althans niet kenbaar – een beslissing genomen op het verzoek om schadevergoeding, voor zover dat betrekking heeft op nadeelcompensatie. Het had, mede gelet op de complexiteit van de materie, op de weg van verweerster gelegen om onderscheid te maken tussen de verschillende schadeonderdelen. Verweerster dient derhalve alsnog een beslissing te nemen op het verzoek om nadeelcompensatie. Het beroep is in zoverre gegrond.
2.14 Voorts bestaat aanleiding voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van verweerder. Eiser heeft verzocht om vergoeding van verletkosten, reiskosten en kopieerkosten. Kopieerkosten kom op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) niet voor vergoeding in aanmerking. Ingevolge artikel 1, sub c en d, van het Besluit worden reis- en verletkosten wel vergoed. De verletkosten worden begroot op € 212,36 (4 uur maal € 53,09) en de reiskosten op € 17,40.
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt het bestreden besluit van 19 mei 2009, behalve voor zover daarbij aan eiser een vergoeding van € 4.550,- is toegekend voor schade als gevolg van het LVB 2003;
3.3 bepaalt dat de besliscommissie van het Schadeschap Luchthaven Schiphol een nieuwe beslissing op bezwaar dient te nemen;
3.4 veroordeelt de besliscommissie van het Schadeschap Luchthaven Schiphol in de door eiser gemaakte proceskosten tot een bedrag van in totaal € 229,76, te betalen aan eiser;
3.5 gelast dat de besliscommissie van het Schadeschap Luchthaven Schiphol het door eiser betaalde griffierecht van € 150,- aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J.A.M. van Brussel, voorzitter van de meervoudige kamer, mr. G. Guinau en mr. J.M. Janse Van Mantgem, rechters, en op 17 februari 2010 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. D. Krokké, griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.
Let wel:
Gegrondverklaring van het beroep betekent niet dat eiser op alle onderdelen van het beroep gelijk heeft gekregen. In de uitspraak heeft de rechtbank onder 2.9 en 2.11 uitdrukkelijk en zonder voorbehoud beroepsgronden verworpen. Als eiser het daarmee niet eens is en wil voorkomen dat dit oordeel van de rechtbank komt vast te staan, zal hij tegen deze uitspraak hoger beroep moeten instellen.