ECLI:NL:RBHAA:2009:BL1149

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
16 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
15/840167-08
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Criminele organisatie en drugshandel op Schiphol

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 16 december 2009 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een criminele organisatie die zich bezighield met de invoer van cocaïne via de luchthaven Schiphol. De verdachte, geboren in Nigeria en thans gedetineerd, werd beschuldigd van het medeplegen van de opzettelijke invoer van cocaïne en het verrichten van voorbereidingshandelingen daartoe. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen een gestructureerd samenwerkingsverband vormde, waarbij gebruik werd gemaakt van versluierd taalgebruik in communicatie over vluchten en bagage. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de invoer van 24 kilo cocaïne en dat zij een coördinerende rol vervulde binnen de organisatie. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar, waarbij de tijd in voorlopige hechtenis in mindering wordt gebracht. De rechtbank heeft ook diverse in beslag genomen goederen verbeurd verklaard, waaronder bagagelabels en notities die gebruikt zijn bij de criminele activiteiten.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Locatie Schiphol
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/840167-08
Uitspraakdatum: 16 december 2009
Tegenspraak
Strafvonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 24 november 2009 en 2 december 2009 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1971 te [geboorteplaats] (Nigeria),
thans gedetineerd in P.I.V. HvB Nieuwersluis te Nieuwersluis.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is na aanpassing van de tenlastelegging op de voet van artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering (Sv), ten laste gelegd hetgeen in de daartoe gedane vordering aanpassing omschrijving tenlastelegging ex artikel 314a Sv is omschreven. Een kopie van die vordering is als bijlage 1 aan dit vonnis gehecht en maakt daarvan deel uit [niet opgenomen, red.].
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak.
Met betrekking tot de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging overweegt de rechtbank als volgt. In het dossier bevinden zich twee uitgewerkte tapgesprekken (dossierpagina 13500 en 13541) waaraan een persoon deelneemt die zich op grond van zijn beroep zou kunnen verschonen. Deze gesprekken hebben plaats gevonden tussen de verschoningsgerechtigde en twee medeverdachten. Genoemde gesprekken zijn zonder machtiging van de rechter-commissaris aan het dossier toegevoegd. Daarmee is sprake van een onherstelbaar vormverzuim waarvan de rechtsgevolgen niet uit de wet blijken.
De rechtbank kan de officier van justitie volgen in zijn standpunt, dat noch uit de inhoud van de telefoongesprekken noch uit de tenaamstelling van de telefoonnummers kon worden afgeleid, dat een verschoningsgerechtigde aan deze gesprekken deelnam. Gesteld noch gebleken is dat verdachte uit genoemd vormverzuim enig nadeel heeft ondervonden. De rechtbank volstaat dan ook, gelet op artikel 359a Sv en op de Hoge Raad 23 januari 2001 (NJ 2001, 327) en 30 maart 2004 (NJ 2004, 376), met de constatering dat hier sprake is van een onherstelbaar vormverzuim, zonder hieraan een van de rechtsgevolgen als bedoeld in 359a Sv te verbinden, zodat het openbaar ministerie ontvankelijk is in de vervolging.
Daarnaast zijn er geen redenen gebleken voor schorsing van de vervolging.
3. Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het onder feit 2 ten laste gelegde en tot bewezenverklaring van de onder feit 1 ten laste gelegde zaaksdossiers, zij het ten aanzien van zaaksdossier B7 alleen de voorbereidingshandelingen, het onder feit 3 ten laste gelegde zaaksdossier B13, zij het alleen incident 8 en het onder feit 4 ten laste gelegde en gevorderd dat verdachte terzake zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) jaren met aftrek van de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarnaast heeft de officier van justitie met betrekking tot het beslag gevorderd dat alle goederen voorkomende op de beslaglijst worden verbeurd verklaard.
4. Bewijs
4.1 Overwegingen met betrekking tot feit 1, feit 2 en feit 3
4.1.1 (Partiële) Vrijspraak
Feit 1 zaaksdossier B4 (voltooide invoer)
Naar het oordeel van de rechtbank en anders dan de officier van justitie heeft betoogd, is niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de opzettelijke invoer van cocaïne in Nederland op 6 oktober 2008, zoals onder feit 1 zaaksdossier B4 aan haar is ten laste gelegd. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken. Uit de zich in het dossier bevindende stukken volgt dat de Douane op 6 oktober 2008 omstreeks 5.20 uur op Schiphol de bagage van een passagier genaamd [betrokkene 1] komende met de vlucht KL754 uit Guayaquil (Equador) heeft gecontroleerd.
Deze vlucht was omstreeks 4.21 uur op Schiphol aangekomen. Het betrof een zwarte rolkoffer van het merk Tango en een zwartgrijze sporttas van het merk Polo. De ritsluitingen van beide bagagestukken waren kapot en daarnaast sloeg de door de Douane ingezette speurhond Pepper aan op de zwartgrijze sporttas, hetgeen erop zou kunnen duiden dat in die tas verdovende middelen hebben gezeten. In de twee bagagestukken zijn echter geen verdovende middelen aangetroffen. Uit het relaas van bevinding van 8 oktober 2008 volgt verder dat geen strafbaar feit kon worden vastgesteld tijdens de fysieke controle van genoemde twee stuks bagage.
De rechtbank is, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat aan de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden niet het wettig en overtuigend bewijs kan worden ontleend dat zich in de zwartgrijze sporttas van het merk Polo daadwerkelijk cocaïne heeft bevonden die op 6 oktober 2008 Nederland is ingevoerd.
Feit 1 zaaksdossier B7
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat niet bewezen kan worden hetgeen verdachte met betrekking tot zaaksdossier B7 ten laste is gelegd, voor zover dit ziet op de invoer van verdovende middelen. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De rechtbank is daarnaast en anders dan de officier van justitie van oordeel, dat verdachte eveneens vrijgesproken dient te worden van de onder zaaksdossier B7 ten laste gelegde voorbereidingshandelingen.
Zaaksdossier B7 handelt over de invoer van 18 kilogram cocaïne op 14 november 2008 door een koerier genaamd [betrokkene 2]. Verdachte stuurt op 8 november 2008 een sms-bericht naar medeverdachte [medeverdachte 1]. Naar aanleiding hiervan laat medeverdachte [medeverdachte 1] haar op 8 november 2008 weten in het systeem te hebben gekeken en de opgegeven namen niet te kunnen vinden. [medeverdachte 1] geeft aan dat hij wel een naam heeft gevonden die matcht met [betrokkene 3] en die naar Oslo gaat. Het aanbod van [medeverdachte 1] om die te geven, wordt door verdachte afgewezen. Aan de inhoud van dit sms-bericht en het afgeluisterde gesprek kan naar het oordeel van de rechtbank niet het wettig en overtuigend bewijs worden ontleend dat verdachte voorbereidingshandelingen heeft gepleegd die betrekking hebben op de invoer van verdovende middelen door de koerier genaamd [betrokkene 2] op 14 november 2008. In dit verband merkt de rechtbank op dat gelet op de inhoud van de tenlastelegging de onder dit zaaksdossier omschreven voorbereidingshandelingen betrekking hebben op de onder zaaksdossier B7 beschreven invoer door deze specifieke koerier. Nu niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat sprake is van voorbereidingshandelingen die zien op deze invoer, dient verdachte hiervan te worden vrijgesproken.
Feit 2 (zaaksdossier B9)
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat niet bewezen kan worden hetgeen verdachte onder feit 2 ten laste is gelegd. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Zaaksdossier B9 heeft betrekking op een poging tot invoer van 15 kilogram cocaïne op 29 november 2008. Uit de voorhanden zijnde dossierstukken blijkt op geen enkele wijze van betrokkenheid van verdachte bij deze poging tot invoer van verdovende middelen.
Feit 3 zaaksdossier B13, incident 1
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat niet bewezen kan worden hetgeen verdachte onder feit 3 incident 1 ten laste is gelegd. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt in dit verband het volgende. In zaaksdossier B13, incident 1 is aan verdachte ten laste gelegd dat zij in of omstreeks de periode 17 september 2008 tot en met 18 september 2008 te Schiphol - kort samengevat - voorbereidingshandelingen als bedoeld in artikel 10a van de Opiumwet heeft verricht. Het enige tapgesprek waaruit mogelijk een link gelegd kan worden naar verdachte is het gesprek op 18 september 2008 om 9.35 uur waarin medeverdachte [medeverdachte 1] mogelijk aan een NNman vraagt om door te geven aan de lady dat er iets niet is doorgegaan. Uit dit enkele gesprek kan naar het oordeel van de rechtbank niet blijken van betrokkenheid van verdachte bij dit incident.
4.2 Redengevende feiten en omstandigheden, algemeen
4.2.1 Aanleiding tot het onderzoek Socrates
Op 10 april 2008 is middels een proces-verbaal (dossierpagina 15617-15618) van de Criminele Inlichtingen Eenheid (hierna: CIE) informatie ontvangen waaruit volgt dat de Schipholmedewerkers [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [betrokkene 4] betrokken zijn bij de invoer van verdovende middelen op de luchthaven Schiphol door middel van transferkoffers. De verdovende middelen zijn afkomstig vanuit Zuid-Amerika en moeten onderschept worden voordat ze doorgaan met de AZ naar Italië. [medeverdachte 1] maakt gebruik van het gsm nummer [telefoonnummer 1].
Uit nader onderzoek is gebleken dat met [medeverdachte 1] wordt bedoeld [medeverdachte 1], geboren op [geboortedatum medeverdachte 1] 1962 te [geboorteplaats medeverdachte 1] (Iran), wonende te [woonplaats medeverdachte 1] en werkzaam bij de KLM te Schiphol als platform medewerker en dat met [medeverdachte 2] wordt bedoeld [medeverdachte 2], geboren op [geboortedatum medeverdachte 2] 1971 te [geboorteplaats medeverdachte 2] (Marokko), wonende te [woonplaats medeverdachte 2] en werkzaam bij Menzies Aviation B.V. te Schiphol. Tevens is uit nader onderzoek gebleken dat met AZ wordt bedoeld de luchtvaartmaatschappij Alitalia.
Naar aanleiding van de hiervoor genoemde CIE-informatie is onderzoek gedaan in het Bedrijfs Processen Systeem (het BPS). Daaruit wordt de volgende informatie verkregen. In de periode van augustus 2007 tot en met juni 2008 worden in het BPS 11 incidenten vermeld die overeenkomsten vertonen met de werkwijze zoals omschreven in het proces-verbaal van de CIE. De incidenten hebben betrekking op passagiers met een vlucht vanuit Zuid-Amerika naar Schiphol en een doorvlucht naar Italië en bij wie in de bagage cocaïne wordt aangetroffen. Gelet op deze incidenten ontstaat het vermoeden dat er mogelijk gebruik gemaakt wordt van de zogenaamde “airbag methode”. Bij deze methode wordt het unieke nummer, vermeld op het bagagelabel, doorgegeven aan een handlanger van de organisatie die als medewerker van een afhandelings- of luchtvaartmaatschappij toegang heeft tot de bagage in het ontvangende land, in dit geval iemand die werkzaam is in de D-pier of bagagekelder D van Schiphol aangezien daar veelal de transitbagage voor Europese bestemmingen wordt afgehandeld. Deze persoon kan aan de hand van het unieke nummer vermeld op het bagagelabel, de koffer met de verdovende middelen onderkennen en onderscheppen en ervoor zorgen dat deze koffer ongecontroleerd de luchthaven verlaat.
Naar aanleiding van het voorgaande wordt medio 2008 het onderzoek Socrates gestart en zijn [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] als verdachten aangemerkt.
4.2.2 Cocaïne
Niet van alle transporten waarin de rechtbank in het onderstaande tot een bewezenverklaring zal komen, is cocaïne in beslag genomen en is een deskundigenrapport beschikbaar waaruit blijkt dat de inbeslaggenomen stof cocaïne als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I bevat. De rechtbank gaat er evenwel op grond van na te noemen omstandigheden vanuit, dat het ook bij de onderstaande bewezenverklaarde transporten en voorbereidingshandelingen om cocaïne gaat:
1. bij de transporten die zijn beschreven in de zaaksdossiers B2, B5, B9 en B10 heeft er wel inbeslagneming plaatsgevonden en is, na deskundig onderzoek, vastgesteld dat het telkens om cocaïne ging;
2. de modus operandi is bij alle transporten vrijwel identiek;
3. in de afgeluisterde gesprekken is het versluierde taalgebruik min of meer hetzelfde;
4. uit de verklaringen van [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] blijkt dat het ook in andere dan de hiervoor onder 1 opgesomde zaaksdossiers ging om de invoer van cocaïne.
4.2.3 Onderzoek afgeluisterde communicatie
In het onderzoek Socrates zijn diverse telefoonlijnen gekoppeld aan verdachte en haar medeverdachten als gebruiker. In het geval van verdachte betreft het een groot aantal verschillende telefoonnummers van mobiele telefoons.
Deze telefoonlijnen zijn met toestemming van de rechter-commissaris in strafzaken van deze rechtbank afgeluisterd. Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze gesprekken ook daadwerkelijk door de in de processen-verbaal aan het nummer gekoppelde gebruiker gevoerd. Bij de behandeling van hun zaken heeft iedere verdachte verklaard dan wel niet (gemotiveerd) ontkend met de aan hem/haar gekoppelde telefoonnummers te hebben gebeld. Anders dan de raadsman heeft betoogd zijn de conclusies in de processen-verbaal van stemherkenning naar het oordeel van de rechtbank voldoende om aan te nemen dat het daadwerkelijk verdachte is die de gesprekken voert. Met betrekking tot het telefoonnummer [telefoonnummer 2] geldt daarnaast dat deze telefoon bij verdachte thuis is gevonden en dat het IMEI-nummer van die telefoon overeenkomt met het IMEI-nummer dat wordt weergegeven tijdens de opgenomen en afgeluisterde gesprekken van voornoemd telefoonnummer. In het geheugen van deze telefoon staat het nummer [telefoonnummer 2] in de contactenlijst bij de naam ‘[naam 5]’.
Met betrekking tot het telefoonnummer [telefoonnummer 3] geldt, onder andere, dat bij verdachte thuis een factuur is gevonden op naam van ‘[bedrijf]’ met dit telefoonnummer. Dit telefoonnummer staat bovendien in het handelsregister van de Kamer van Koophandel vermeld als het telefoonnummer van [bedrijf], gevestigd op het adres van verdachte.
Daar komt bij dat medeverdachte [medeverdachte 2] op 3 september 2008 wordt gebeld door een vrouw met dit telefoonnummer en hij deze persoon ‘[bijnaam verdachte]’ noemt, hetgeen onmiskenbaar een afkorting is voor de voornaam van verdachte.
Voor het telefoonnummer [telefoonnummer 4] geldt dat medeverdachte [medeverdachte 1] op 8 november 2008 contact heeft met dit telefoonnummer en spreekt met een vrouw. Navraag bij het Centraal Informatiepunt Telecommunicatie wijst uit dat dit nummer op naam staat van verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank staat derhalve vast dat de gesprekken in het dossier die aan verdachte worden gekoppeld, daadwerkelijk door verdachte zijn gevoerd.
Voor het Engelse telefoonnummer [telefoonnummer 5] tenslotte geldt dat - naast de stemherkenning door verbalisanten - dit nummer voorkomt in het telefoonboek van meerdere in de woning van verdachte aangetroffen telefoons, veelal onder de naam [zoon verdachte] of [zoon verdachte]. Verdachte heeft in dit verband op 15 januari 2009 verklaard dat het telefoonnummer van haar zoon onder de naam [zoon verdachte] in haar telefoon staat en dat zijn telefoonnummer begint met 44.
4.3 Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten op grond van de navolgende bewijsmiddelen:
Ten aanzien van feit 1
Zaaksdossier B2
Op grond van de inhoud van de hieronder weergegeven afgeluisterde telefoongesprekken stelt de rechtbank vast dat verdachte en haar medeverdachten communiceerden aan de hand van versluierd taalgebruik als zij over vluchtnummers, gereed maken voor (het onderscheppen van) een zending verdovende middelen, een zending verdovende middelen en het niet doorgaan van een zending verdovende middelen spraken.
Gelet op het gebruikte versluierde taalgebruik kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn dan dat de hierna genoemde berichten en gesprekken, in onderling verband en samenhang bezien en in verband met de eveneens hierna opgenomen overige redengevende feiten en omstandigheden, betrekking hebben op het invoeren van een hoeveelheid verdovende middelen vanuit Paramaribo (Suriname).
Uit onderstaande tapgesprekken leidt de rechtbank af dat medeverdachte [medeverdachte 1] in de periode voor 28 september 2008 van twee kanten opdracht krijgt om uit te kijken naar koffers met verdovende middelen en deze op Schiphol te onderscheppen. Enerzijds krijgt [medeverdachte 1] opdracht van medeverdachte [medeverdachte 3] om een zending verdovende middelen te onderscheppen. Anderzijds ontvangt [medeverdachte 1] een opdracht via een onbekend gebleven persoon genaamd [betrokkene 5], waarbij deze persoon hem voorziet van de naam van de koerier en gegevens over diens bagage, een claimtagnummer en vluchtnummers. Tijdens de terechtzitting van 24 november 2009 is medeverdachte [medeverdachte 1] als getuige gehoord in de zaak tegen verdachte. [medeverdachte 1] heeft bij die gelegenheid verklaard dat hij betrokken is geweest bij de invoer van verdovende middelen en dat hij de ene keer handelde in opdracht van [medeverdachte 3] en de andere keer in opdracht van verdachte. Bij zaken waar hij bij betrokken is geweest en waar het niet is gelukt de zending verdovende middelen te onderscheppen, was het van belang een uitdraai van de passagiersgegevens van de doorvlucht van de koerier te maken zodat aangetoond kon worden dat deze de doorvlucht had genomen en/of bewezen kon worden dat de koffer niet was gestolen. Dergelijke uitdraaien werden door [medeverdachte 1] overhandigd aan de opdrachtgevers onder wie verdachte. Uitdraaien van passagiersgegevens zijn door [medeverdachte 1] op het woonadres van verdachte aan de [straatnaam 1] in Amsterdam afgegeven. [medeverdachte 1] heeft bovendien verklaard dat hij geld zou krijgen van verdachte als een transport gelukt was maar dat dit nooit het geval is geweest. Met betrekking tot zaaksdossier B2 heeft [medeverdachte 1] verklaard dat hij denkt dat verdachte in het buitenland is en dat hij aan haar informatie doorgeeft hoe het hier gaat. Blauwblauw betekent volgens [medeverdachte 1] dat de zending verdovende middelen met een KLM-vlucht kwam en dat ook de doorvlucht met KLM was. Daarnaast heeft hij gebeld met [betrokkene 5] met wie hij in contact kwam via verdachte. In het geval verdachte er zelf niet was dan had deze [betrokkene 5] [medeverdachte 1]’s nummer.
De gegevens van de koerier en de bagage worden door [medeverdachte 1] doorgestuurd aan medeverdachte [medeverdachte 2]. [medeverdachte 2] laat later die middag aan [medeverdachte 1], via versluierd taalgebruik weten dat hij een koffer heeft gevonden maar een andere niet. Om te kunnen bewijzen dat [medeverdachte 1] die laatste koffer niet heeft gestolen heeft [medeverdachte 1] een uitdraai nodig van de passagierslijst voor de vlucht AZ111. Dit is de doorvlucht die de koerier zou nemen, later die avond. Blijkens de telefoongesprekken en de verklaring van [medeverdachte 3] is de zending verdovende middelen voor [medeverdachte 3] wel gevonden en van de luchthaven gereden. Daarnaast heeft [medeverdachte 5] verklaard dat [medeverdachte 1] aan hem gevraagd had een uitdraai te maken van de transferlijst van de AZ111.
Op 25 september 2008 wordt medeverdachte [medeverdachte 1] gebeld door [betrokkene 5]. Deze [betrokkene 5] laat weten dat ‘het op zondag in de ochtend is’ en dat het ‘niet de B is maar de S’. [medeverdachte 1] laat daarop weten dat dit geen probleem is. [medeverdachte 1] heeft ter terechtzitting verklaard over dit gesprek dat hij gebeld werd door een Afrikaanse man en dat het gaat over een passagier die uit Peru komt, dat de B staat voor Brazilië, P voor Peru, en dat hij zich de S niet kan herinneren. Daarnaast heeft [medeverdachte 1] verklaard dat hij met deze man in contact kwam omdat verdachte het nummer van [medeverdachte 1] aan hem had gegeven. Op 26 september 2008 om 7.10 uur wordt vanaf het nummer [telefoonnummer 6], in gebruik bij NN-man [betrokkene 6] en verdachte, een sms gestuurd met de tekst: ‘ik heb een gedeelte vandaag van P. zal ik de informatie nemen’. Hierover heeft [medeverdachte 1] verklaard dat dit waarschijnlijk over de koerier gaat. Kort hierna wordt [medeverdachte 1] door hetzelfde nummer gebeld en spreekt hij met verdachte. Verdachte laat aan [medeverdachte 1] weten dat ze vanuit P maar zeggen dat ‘morgen, morgen, morgen’ en ‘ik heb vanmorgen bericht gekregen dat ze aan de gang gaan’. Verdachte wil weten of er iemand is in de middag en bevestigt desgevraagd dat het om de twee uur gaat. [medeverdachte 1] laat daarop weten dat er iemand is en dat hij over een paar uur daar komt ‘om de dingen te nemen’. Ongeveer drie kwartier later laat NN-man [betrokkene 6] weten er een fout is gemaakt en dat ze het ‘blauwblauw hebben gemaakt’. [medeverdachte 1] laat blijken dat dit niet goed is maar dat hij zijn best zal doen en dat hij over een paar uur langskomt. Op 27 september 2008 laat de NN-man [betrokkene 5] weten aan [medeverdachte 1] dat hij nog wacht op een telefoontje. Enkele minuten later belt [medeverdachte 1] naar medeverdachte [medeverdachte 2]. [medeverdachte 1] laat [medeverdachte 2] weten dat het niet goed is gegaan en dat de jongen hem heeft laten weten dat hij nog wacht op een telefoontje. [medeverdachte 1] zal [medeverdachte 2] op de hoogte houden.
Op 28 september 2008 om 0.59 uur heeft medeverdachte [medeverdachte 1] telefonisch contact met NN-man [betrokkene 5]. Deze laat [medeverdachte 1] weten dat alles ok is en [medeverdachte 1] vraagt hoe laat ‘ie’ komt, met welke hij is ‘gelinkt’ en of de man de naam en het nummer kan sms’en. De onbekende man zegt tegen [medeverdachte 1] dat het om negen uur komt en ‘doorverbonden is met de 111’. Kort hierna ontvangt [medeverdachte 1] een sms-bericht met de tekst: ‘Name [medeverdachte 6]. KL714 tag 814687. Az 111. color black addass’. De rechtbank heeft vastgesteld dat dit de exacte reisgegevens zijn van de koerier. Diezelfde nacht sms’t medeverdachte [medeverdachte 1] aan medeverdachte [medeverdachte 2] dat er morgen twee feest is en dat de eerste om 9.00 uur komt. De rechtbank begrijpt dat daarmee bedoeld wordt dat er de volgende dag twee zendingen verdovende middelen op Schiphol zullen binnenkomen, naast de zending waar het in zaaksdossier B2 om draait, de zending uit zaaksdossier B3. Via een sms-bericht laat [medeverdachte 1] aan NN-man [betrokkene 5] weten dat 714 ‘een very bad fly is’ maar dat hij zijn best zal doen. Op 28 september 2009 in de ochtend stuurt [medeverdachte 1] naar [medeverdachte 2] het sms-bericht door dat hij zelf die nacht had ontvangen.
Enige tijd later laat [medeverdachte 1] aan NN-man [betrokkene 5] weten dat hij het systeem doorzoekt en dat het op dit moment een ‘no show’ is maar dat hij in de avond vertrekt en dat alle jongens aan het zoeken zijn. Ongeveer vijf minuten later laat NN-man [betrokkene 5] weten dat ‘hij hier is’ en dat hij met hen contact heeft opgenomen maar dat ‘het’ op het vliegveld is. Om kwart over elf die ochtend hebben [medeverdachte 1] en verdachte telefonisch contact met elkaar. [medeverdachte 1] zegt tegen verdachte dat die vriend van haar hem heeft laten weten dat ‘hij iets hebben voor vandaag’ en dat ‘het hem is toegestuurd’. [medeverdachte 1] laat weten dat het ‘de 714 was, de paramari’. Verdachte zegt tegen [medeverdachte 1]: oh ja, this hot one. Vervolgens heeft [medeverdachte 1] contact met [medeverdachte 7] en laat hem weten dat het de slechte one, not the good one is. Kort hierna neemt [medeverdachte 1] contact op met NN-man [betrokkene 5] en laat hem weten dat ‘big brother aan het wachten is op deze, op dezelfde informatie als die hij aan [medeverdachte 1] heeft gegeven’. NN-man [betrokkene 5] laat hierop weten dat de vent er al uit is en dat hij verder moet vliegen met de 111. [medeverdachte 1] laat weten dat de man eigenlijk moet blijven maar dat hij is weggegaan en dat ze exact weten wat er aan de hand is en ‘de dingen is al gevonden’ maar dat ze niks kunnen bewijzen omdat de man is weggegaan. Aan het begin van de middag zegt [medeverdachte 1] wederom tegen NN-man [betrokkene 5] dat die vent niet had moeten vertrekken maar tot het einde had moeten blijven want dat is het bewijs. Enige tijd later wordt [medeverdachte 1] gebeld door NN-man [betrokkene 6]. [medeverdachte 1] geeft ook aan [betrokkene 6] door dat er een probleem is met het bewijs omdat de persoon van de luchthaven is gegaan.
De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat een koerier met verdovende middelen is aangekomen op Schiphol met de KL714 vanuit Paramaribo maar dat deze de luchthaven heeft verlaten en kennelijk naar NN-man [betrokkene 5] is gegaan. De Koninklijke Marechaussee of Douane blijken de koffer van de koerier al te hebben onderschept. Kennelijk levert het feit dat de koerier van de luchthaven is vertrokken problemen op omdat nu niet kan worden aangetoond middels een uitdraai van de passagierslijst dat de koffer is onderschept door de Douane en de koerier is aangehouden.
Op 28 september 2008 in de loop van de middag belt [medeverdachte 2] naar [medeverdachte 1] en zegt ‘i love you’. Het blijkt dat het gaat over nummer twee, nummer een was niks. Hierop laat [medeverdachte 1] aan NN-man [betrokkene 5] weten dat hij een print gaat maken van de passagierslijst van de 111 van Alitalia maar dat hij de naam niet kan vinden in het systeem. Tevens geeft [medeverdachte 1] aan dat indien gewenst hij de print kan achterlaten bij de lady of de vriend van de lady. De rechtbank begrijpt dat hiermee verdachte en haar vriend worden bedoeld. Kort daarna laat [medeverdachte 1] weten aan medeverdachte [medeverdachte 7] dat ze die van de 714 nooit hebben gevonden maar dat ze er van [betrokkene 7] een hebben, de eerste was ‘negatief’ en de tweede was ‘positief’. [medeverdachte 1] laat weten dat het een goede start voor [betrokkene 7] was. De rechtbank begrijpt dat [medeverdachte 1] doorgeeft dat er een transport is geslaagd maar de zending die met de 714 kwam niet. Om 15.48 uur belt [medeverdachte 1] naar verdachte en laat haar weten dat hij niets kan bewijzen omdat de naam niet in het systeem staat en de man vertrokken is van de luchthaven. Verdachte en [medeverdachte 1] spreken af dat [medeverdachte 1] een uitdraai van de passagierslijst zal maken en deze aan NN-man [betrokkene 5] zal overhandigen op station Amsterdam Amstel. Die avond belt NN-man [betrokkene 5] naar [medeverdachte 1] en laat [medeverdachte 1] weten dat de passagier op het vliegveld zal verschijnen.
Later die avond belt [medeverdachte 1] naar verdachte en [medeverdachte 1] laat haar weten dat hij zojuist van NN-man [betrokkene 5] heeft gehoord dat de passagier naar het vliegveld is gestuurd om te vliegen. Verdachte laat daarop weten dat het goed is dat er dan een uitdraai van de lijst gemaakt kan worden. [medeverdachte 1] vraagt aan verdachte om tegen haar kerel te zeggen dat hij naar het vliegveld moet om te vliegen. Verdachte laat weten dat te zullen doen. Kort hierna geeft [medeverdachte 1] aan verdachte door dat hij zojuist met [betrokkene 7] heeft gesproken en dat alles goed gaat.
Op 28 september 2008 is er een douanecontrole uitgevoerd op de transferbagage van de vlucht KL714 uit Paramaribo. Tijdens deze controle is een zwarte tas met tagnummer KL814687 op naam van [medeverdachte 6], met bestemming Rome met vlucht AZ111, gecontroleerd. In deze tas zijn diverse pakketten aangetroffen. [medeverdachte 6] kan op dat moment niet onderkend worden. Uiteindelijk wordt [medeverdachte 6] pas vele uren later, in de avond, op Schiphol aangehouden. Het nettogewicht van de inhoud van de pakketten in de tas is 24.013,60 gram. De inhoud van deze pakketten is getest in het laboratorium en het blijkt om cocaïne te gaan.
Op basis van het voorgaande acht de rechtbank, anders dan de raadsman heeft betoogd, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte als medepleger van de invoer van een zending verdovende middelen zoals beschreven in zaaksdossier B2 kan worden aangemerkt. Er is immers sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachten en haar medeverdachten, waarbij verdachte een coördinerende rol, namelijk de rol van opdrachtgever, heeft bekleed.
Zaaksdossier B4
Op 5 oktober 2008 vindt een telefoongesprek plaats tussen [medeverdachte 1] en verdachte, waarin verdachte aangeeft dat er morgenochtend heel vroeg vrienden van hun daar zijn en zij [medeverdachte 1] het nummer gaat sms-en dat hij moet gaan bellen. Verdachte stuurt vervolgens op 5 oktober 2008 per sms het telefoonnummer van NN-man [betrokkene 8] naar [medeverdachte 1], zodat [medeverdachte 1] met deze man contact kan opnemen. Anders dan de raadsman heeft betoogd, staat naar het oordeel van de rechtbank - mede op grond van hetgeen hiervoor onder 4.2.3 is overwogen - vast dat het verdachte was die dit nummer gebruikte en het gesprek voerde. Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft bovendien als getuige ter terechtzitting verklaard dat hij het nummer van [betrokkene 8] van verdachte heeft gekregen. Ongeveer een uur later is er telefonisch contact tussen [medeverdachte 1] en voornoemde NN-man [betrokkene 8]. In dit gesprek vraagt [medeverdachte 1] wat er speelt en of de NN-man hem de informatie kan sturen. Op 5 oktober 2008 om 21.00 uur ontvangt medeverdachte [medeverdachte 1] een sms-bericht van de NN-man [betrokkene 8] waarin staat vermeld: [naam 1] 2/11 gye kl/cl vg243 Icy kl 754 ams (0074kl227232 and 0074kl227233). De rechtbank begrijpt dat dit sms-bericht bevat een naam ([naam 1]), het aantal stuks bagage en gewicht (2/11), het transitovluchtnummer (VG243), het inkomende vluchtnummer (KL754) en de claimtagnummers ( 0074kl227232 and 0074kl227233) van een koerier met verdovende middelen. Er vindt op 5 oktober 2008 nog twee maal telefonisch contact plaats tussen voornoemde NN-man [betrokkene 8] en [medeverdachte 1] waarin eerstgenoemde aangeeft dat hij twee auto´s heeft, maar dat alleen de Polo zijn auto is en waarin [medeverdachte 1] zegt dat hij moet zien dat hij de baby te pakken krijgt en dat hij de NN-man zal bellen als hij de baby heeft. Op 6 oktober 2008 omstreeks 4.21 uur is op Schiphol de vlucht KL754 vanuit Guayaquil en Bonaire aangekomen. Twee douanemedewerkers krijgen rond 8.45 uur de opdracht om uit te kijken naar een tweetal koffers voorzien van de claimtagnummers KL227232 en KL227233. Deze bagage heeft de bestemming Londen en zal uitreizen met vlucht VG0243. Deze vlucht wordt geladen in de Zuidkelder. Eén van de douanemedewerkers treft aldaar ter hoogte van ledrol 5 aan een zwarte rolkoffer van het merk Tango, voorzien van een KL bagagelabel met nummer KL227232 en een zwart met grijze sporttas van het merk Polo, voorzien van een KL bagagelabel met nummer KL227233.
De ritssluitingen van beide bagagestukken waren stuk. Tijdens het afzoeken van beide bagagestukken door een douanespeurhond, reageert de speurhond positief op de zwart grijze sporttas. Het positief reageren kan inhouden dat er zich in het bagagestuk verdovende middelen kunnen bevinden. In geen van beide bagagestukken werden verdovende middelen aangetroffen.
Naar het oordeel van de rechtbank wordt door de medeverdachten in de afgeluisterde gesprekken en sms-berichten versluierd taalgebruik gebezigd. Door verdachte is geen verklaring gegeven voor de inhoud van deze telefoongesprekken en sms-berichten.
Medeverdachte [medeverdachte 3] daarentegen heeft in zijn verklaring bij de rechter-commissaris aangegeven dat er in telefoongesprekken in versluierde taal werd gesproken.
Zo gaan afgeluisterde gesprekken waarin wordt gesproken over voetballen en voetbalwedstrijden over zendingen verdovende middelen en niet over voetbal. Gelet op het gebruikte versluierde taalgebruik kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn dan dat de hierna genoemde berichten en gesprekken, in onderling verband en samenhang bezien en in verband met de eveneens hierna opgenomen overige redengevende feiten en omstandigheden, betrekking hebben op het invoeren van een hoeveelheid verdovende middelen vanuit Guayaquil (Equador).
Dat medeverdachten [medeverdachte 5], [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] de personen zijn die ervoor zouden moeten zorgen dat de cocaïne die met de bagage van de hiervoor genoemde [betrokkene 1] Nederland binnenkomt, wordt onderschept, volgt uit de hierna genoemde afgeluisterde telefoongesprekken en sms-berichten in onderling verband en samenhang bezien.
Op 5 oktober 2008 om 22.02 uur stuurt medeverdachte [medeverdachte 1] een sms-bericht naar [medeverdachte 5] met de mededeling dat hij hem zo gaat bellen. Enkele minuten later hebben [medeverdachte 5] en medeverdachte [medeverdachte 1] telefonisch contact, waarin laatstgenoemde eerstgenoemde in versluierd taalgebruik informeert over de zending verdovende middelen die op 6 oktober 2008 aan zal komen. Op 6 oktober 2008 verstuurt [medeverdachte 1] het sms-bericht met de vlucht- en reisgegevens van [betrokkene 1], dat hij de dag ervoor van de NN-man [betrokkene 8] heeft ontvangen, door aan [medeverdachte 2]. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben het in een afgeluisterd gesprek ook over een Polo. [medeverdachte 5] spreekt met medeverdachte [medeverdachte 1] af dat hij er om half 2 probeert te zijn. Als [medeverdachte 5] op Schiphol is gearriveerd spreekt hij met [medeverdachte 1] af bij de band van Echo 22. Uit onderzoek blijkt dat er nabij E22 een overslagruimte voor transferbagage is. Ook [medeverdachte 2] wordt hiervan door [medeverdachte 1] op de hoogte gesteld. [medeverdachte 5] krijgt de vluchtgegevens op papier van [medeverdachte 1] uitgereikt. Even later belt [medeverdachte 5] naar [medeverdachte 1] en geeft aan dat alles oke is. Niet veel later wordt [medeverdachte 5] door [medeverdachte 1] gebeld; in dit gesprek meldt [medeverdachte 5] dat hij verkeerd heeft gekeken en dat het toch fout was. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben vervolgens telefonisch contact waarin [medeverdachte 1] meldt dat hij heeft gehoord dat Big Brother het heeft meegenomen. Hiermee wordt de Douane of de Koninklijke Marechaussee bedoeld.
Een paar minuten later belt [medeverdachte 1] met verdachte en deelt hij haar mede dat hij slecht nieuws heeft. Hij heeft te horen gekregen dat ze beiden hebben gepakt. [medeverdachte 1] laat weten dat hij niets kan bewijzen. Verdachte laat weten dat [medeverdachte 1] de vent moet bellen. Drie minuten later belt [medeverdachte 1] naar een onbekend gebleven man en laat weten dat ‘de baby is gepakt’ en dat de vriend verder moet zodat hij een uitdraai kan maken. [medeverdachte 1] is ter terechtzitting als getuige gehoord. Hij heeft verklaard dat hij betrokken is bij de invoer van verdovende middelen in Nederland dan wel het treffen van voorbereidingshandelingen daartoe en dat hij de opdrachten hiertoe onder meer van verdachte kreeg. Het contact met de opdrachtgevers verliep telefonisch of in persoon waarbij hij de woning van verdachte aan de [straatnaam 1] in Amsterdam bezocht. De informatie die hij doorkreeg betrof de naam van een passagier of een claimtagnummer of informatie over de koffer. [medeverdachte 1] checkte vervolgens of de verkregen informatie klopte met de gegevens in het systeem. In het geval er een uitdraai van een passagierslijst gemaakt moest worden dan bracht hij deze bij verdachte langs. Met betrekking tot zaaksdossier B4 in het bijzonder heeft [medeverdachte 1] verklaard dat hij is gebeld door [betrokkene 8], wiens nummer hij van verdachte heeft gekregen. Hij kreeg van (onder andere) deze [betrokkene 8] opdrachten als verdachte er zelf niet was.
Laat in de middag van 6 oktober 2008 vinden er dan nog diverse telefoongesprekken plaats tussen [medeverdachte 5] en medeverdachte [medeverdachte 1]. Deze gesprekken gaan over het feit dat eerstgenoemde moet zorgen voor een uitdraai van de passagierslijst van de uitgaande vlucht naar Londen en waaruit blijkt dat de koerier [betrokkene 1] niet aan boord zit, maar is aangehouden. Vermoedelijk dient deze lijst als bewijs voor de organisatie dat [medeverdachte 1] en zijn medeverdachten de zending met verdovende middelen niet hebben kunnen onderscheppen. Uit een telefoongesprek tussen [medeverdachte 1] en een onbekend gebleven persoon die gebruik maakt van het telefoonnummer van verdachte en uit peilbakengegevens van de auto van [medeverdachte 1], volgt dat laatstgenoemde op 7 oktober 2008 naar alle waarschijnlijkheid de door [medeverdachte 5] geregelde uitdraai van de passagierslijst naar de woning van verdachte heeft gebracht.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 6 oktober 2008 tezamen en in vereniging met anderen voorbereidingshandelingen gericht op de opzettelijke invoer van cocaïne in Nederland heeft verricht. Er is sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en haar medeverdachten doordat verdachte medeverdachte [medeverdachte 1] op de hoogte brengt van de zending verdovende middelen die gepland staat en hem in contact brengt met [betrokkene 8] voor de verdere afhandeling van zaken.
Ten aanzien van feit 3
Zaaksdossier B13
Incident 8
Bij incident 8 van zaaksdossier B13 is aan verdachte, kort samengevat, ten laste gelegd dat zij voorbereidingshandelingen heeft verricht ten behoeve van het invoeren van verdovende middelen door bagagelabels van koffers voorhanden te hebben en/of te ontvangen.
Medeverdachte [medeverdachte 7] heeft in het algemeen over de modus operandi met betrekking tot bagagelabels verklaard. Deze verklaring komt erop neer dat gebruikte bagagelabels naar een bron- en doorvoerland van verdovende middelen worden verstuurd. Daar worden deze bagagelabels aan koffers met verdovende middelen bevestigd en deze koffers gaan aan boord van het vliegtuig dat naar Schiphol vliegt. Na aankomst worden de koffers in het transport/bagagesysteem van Schiphol geplaatst. Het systeem is in staat om de bagagelabels te lezen en transporteert de koffers naar de juiste banden. Daar het een gebruikte bagagelabel betreft komt de koffer met verdovende middelen op een bepaalde bagageband in de bagagekelder terecht die bekend is bij de medeverdachten.
Medeverdachte [medeverdachte 4] heeft verklaard dat hij door medeverdachte [medeverdachte 2] is gevraagd om bagagelabels van een bepaalde vlucht en soms om een label van een vlucht die nog door moest en dat hij deze labels van koffers heeft gehaald. Daarnaast heeft hij verklaard dat hij met ‘744’ een vluchtnummer bedoelde en dat de gesprekken met [medeverdachte 2] op 25 en 27 september 2008 over bagagelabels gaan.
Medeverdachte [medeverdachte 1] is ter terechtzitting als getuige gehoord in de zaak tegen verdachte. Bij die gelegenheid heeft [medeverdachte 1] verklaard dat hij zelf betrokken is bij de zaken en dat hij zijn opdrachten kreeg van, onder andere, verdachte.
Naar het oordeel van de rechtbank wordt, mede gelet op het hiervoor overwogene met betrekking tot het gebruik van bagagelabels, door verdachte en haar medeverdachten in de hierna genoemde afgeluisterde gesprekken versluierd taalgebruik gebezigd ten aanzien van het voor zich verwerven van bagagelabels teneinde deze op enig moment te kunnen gebruiken bij het sturen vanuit een bron- of doorvoerland van een koffer met verdovende middelen, via de zogenaamde airbagmethode. Door verdachte is geen verklaring gegeven voor de inhoud van deze telefoongesprekken.
Op 3 september 2008 belt verdachte naar medeverdachte [medeverdachte 2]. Verdachte vraagt [medeverdachte 2] om langs te komen en of hij een ticket voor haar heeft. Op 7 september 2008 belt [medeverdachte 2] naar verdachte en laat haar weten dat hij, kennelijk tevergeefs, bij verdachte voor de deur staat en biedt aan ‘het door de brievenbus te gooien. Op 17 september 2008 belt NN-man 1318, met een telefoon die ook door verdachte gebruikt wordt, naar [medeverdachte 1]. Door de onbekende man wordt doorgegeven dat [medeverdachte 1] ‘de brief voor haar moet halen’. Hierop antwoordt [medeverdachte 1]: ‘ja ja, het ticket’ en laat hij weten dat hij het reeds besteld heeft.
NN-man 3697 belt naar [medeverdachte 1]. De onbekende man laat weten dat hij klaar is voor de ‘P’ van morgen maar dat hij het ticket voor het meisje nog niet heeft maar dat gezegd wordt dat [medeverdachte 1] dat kan regelen. [medeverdachte 1] laat hierop weten dat hij de aansluiting 109 wil. Op 19 september 2008 heeft [medeverdachte 2] contact met [medeverdachte 1]. [medeverdachte 1] laat weten dat om een ticket is gevraagd dat hij naar de dame moet sturen en dat hij heeft gezegd dat hij ze al besteld heeft. [medeverdachte 2] laat weten dat hij het gaat regelen. Op 22 september 2008 belt [medeverdachte 2] naar [medeverdachte 4]. [medeverdachte 2] vraagt om 10 tickets, 5 van ‘dit’ en 5 van ‘dat’ en vraagt aan [medeverdachte 4] of hij dat kan regelen. [medeverdachte 4] concludeert dat [medeverdachte 2] 744 bedoelt en [medeverdachte 2] vult 792 aan. Op 25 september 2008 is er telefonisch contact tussen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4]. [medeverdachte 2] vraagt aan [medeverdachte 4] of hij die dingen heeft geregeld. [medeverdachte 4] antwoordt dat hij er twee heeft geregeld voor de avond van 744.
Op 16 december 2008 belt [medeverdachte 2] naar [medeverdachte 1] en zegt dat hij nog vijf kaartjes voor die wedstrijd van twee uur heeft en vraagt of [medeverdachte 1] deze nog nodig heeft.
In het onderzoek Socrates hebben bij de verschillende verdachten doorzoekingen plaatsgevonden in woningen en auto’s waarbij bagagelabels zijn aangetroffen. Zo is bij medeverdachte [medeverdachte 1] in de auto één reeds gebruikte bagagelabel gevonden, in de auto van [medeverdachte 2] zijn vier labels gevonden en bij verdachte thuis zijn vijftien kopieën van bagagelabels aangetroffen, waarop te lezen is dat de persoon wiens naam op het label staat een doorvlucht had met een AZ vlucht. De reisdata op deze labels beslaan een periode van 7 augustus 2008 tot en met 24 december 2008. Van al deze bagagelabels is gebleken dat deze als herkomst een bekend bron- of doorvoerland van verdovende middelen hadden.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de periode van 1 juni 2008 tot en met 13 januari 2009 tezamen en in vereniging met anderen voorbereidingshandelingen gericht op de opzettelijke invoer van cocaïne in Nederland heeft verricht.
Ten aanzien van feit 4
Zaaksdossier B14
Naar vaste rechtspraak is van een criminele organisatie onder meer sprake als die organisatie het plegen van misdrijven voor ogen heeft, de deelnemers aan de organisatie van dat oogmerk op de hoogte zijn en hier een aandeel in hebben, ofwel gedragingen ondersteunen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van die organisatie. Een criminele organisatie dient zich voorts te kenmerken door een zekere bestendigheid of duurzaamheid van het gestructureerde samenwerkingsverband, waarbij niet is vereist dat de verdachte heeft samengewerkt of bekend was met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is.
Op grond van na te noemen feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte en haar medeverdachten [medeverdachte 3], [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben deelgenomen aan een criminele organisatie.
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen.
In de onderlinge contacten tussen verdachte en genoemde medeverdachten is veelvuldig en op georganiseerde wijze gebruik gemaakt van mobiele telefoons. Voor de beoordeling van de vraag of sprake is van een criminele organisatie is met name van belang dat er via mobiele telefoons frequent contact tussen verdachte en haar medeverdachten is geweest.
Ter terechtzitting heeft [medeverdachte 1] als getuige verklaard dat hij met betrekking tot de zaaksdossiers waarbij hij betrokken is, opdrachten kreeg van verdachte en van medeverdachte [medeverdachte 3]. Ten aanzien van zaaksdossier B2 en B4 heeft [medeverdachte 1] als getuige verklaard, dat hij informatie over de koerier of claimtagnummers van verdachte heeft ontvangen. In het geval zij zelf niet aanwezig was kreeg hij deze informatie van een contactpersoon van verdachte. Deze verklaring vindt bevestiging in de sms-contacten van [medeverdachte 1] met NN-man [betrokkene 5] en NN-man [betrokkene 8]. [medeverdachte 1] heeft voorts in zaaksdossier B2 telefonisch contact met verdachte over de koerier die Schiphol heeft verlaten terwijl deze zich moet melden voor zijn vervolgvlucht. In zaaksdossier B4 heeft [medeverdachte 1] eveneens telefonisch contact met verdachte over de koerier die de geplande vervolgvlucht moet nemen. In beide zaaksdossiers is dit laatste voor [medeverdachte 1] van belang in verband met de uit te printen passagierslijst, waarmee hij tegenover de organisatie het bewijs kon leveren dat de verdovende middelen waren onderschept door de Douane/ Koninklijke Marechaussee en niet waren gestolen door hem en/of zijn medeverdachten.
Daarnaast heeft verdachte frequent telefonisch contact met medeverdachte [medeverdachte 2] over het afleveren van bagagelabels bij verdachte.
Voor de beoordeling van de vraag of sprake is van een criminele organisatie is voorts van belang dat er via mobiele telefoons frequent contact is geweest tussen de medeverdachten in verband met het feitelijk onderscheppen van koffers en het (laten) vervoeren van deze koffers van de airside naar de landside. Gebleken is dat de medeverdachten, veelal via medeverdachte [medeverdachte 1], veelvuldig telefonisch en per sms contact hebben onderhouden. Zo heeft medeverdachte [medeverdachte 1] contacten onder meer in zaaksdossier B1 met medeverdachte [medeverdachte 8] en [medeverdachte 3] , met medeverdachte [medeverdachte 2] in zaaksdossier B2 , B3 , B4 , B5 , B8 , B9 en B10 , met medeverdachte [medeverdachte 7] in zaaksdossier B2 en B3, met medeverdachte [medeverdachte 5] in zaaksdossier B2 , B3 en B4 , met [medeverdachte 9] in zaaksdossier B8 , B10 en over [medeverdachte 9] in zaaksdossier B9 . Deze contacten hadden steeds tot doel toegang te krijgen tot locaties om computersystemen te raadplegen dan wel onderschepte koffers tijdelijk weg te zetten of het doorgeven van informatie over te onderscheppen koffers, het navragen of en het doorgeven dat koffers zijn onderschept, het doorgeven dat koffers door de Douane/de Koninklijke Marechaussee in beslag zijn genomen of het maken van afspraken over het overdragen en verder vervoeren van onderschepte koffers, het aanleveren van passagierslijsten, veelal ten behoeve van verdachte en het maken van afspraken over het uitbetalen van de verschillende betrokkenen.
Dat gesproken kan worden van een gestructureerde organisatie kan worden afgeleid uit de modus operandi zoals hiervoor onder 4.2.1 reeds is overwogen. De verdovende middelen waren steeds afkomstig uit Suriname (B2), Brazilië (B3 en B5), Equador (B4 en B10) en Peru (B8 en B9) en moesten telkens op Schiphol worden onderschept, voordat de koeriers zouden doorvliegen met de AZ naar Italië, waarbij de transferbagage werd afgehandeld door Menzies Aviation, de werkgever van medeverdachten [medeverdachte 2], [medeverdachte 8] en [medeverdachte 5] en voormalig werkgever van medeverdachten [medeverdachte 7] en [medeverdachte 4]. Voor het verdere vervoer van de airside naar de landside werd gebruik gemaakt van een bedrijfsauto van de Spaanse luchtvaartmaatschappij Iberia, de werkgever van medeverdachten [medeverdachte 3] en [medeverdachte 9].
Zoals onder 4.2.2 is overwogen, gaat de rechtbank op grond van de aldaar genoemde feiten en omstandigheden er vanuit, dat het bij de bewezenverklaarde transporten en/of de bewezenverklaarde voorbereidingshandelingen steeds om cocaïne gaat.
Uit de afgeluisterde telefoongesprekken heeft de rechtbank afgeleid, dat verdachte en haar medeverdachten op de hoogte waren van de invoer van cocaïne in Nederland.
De verdachten communiceerden aan de hand van versluierd taalgebruik als zij over vluchtnummers, gereed maken voor (het onderscheppen van) een zending verdovende middelen, een zending verdovende middelen en het niet doorgaan van een zending verdovende middelen spraken.
Op grond van alle hiervoor genoemde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat er tussen verdachte en de medeverdachten sprake is geweest van een duurzaam gestructureerd en hiërarchisch samenwerkingsverband met een min of meer vaste rolverdeling, waarbij verdachte een coördinerende en leidinggevende rol vervulde.
4.4 Bewezenverklaring
Gezien het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder feit 1, 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan, in dier voege dat
Feit 1
zij op 28 september 2008 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I;
en
zij op meer tijdstippen in de periode van 25 september 2008 tot en met 6 oktober 2008, te weten op de dagen;
- 25 september 2008 t/m 28 september 2008 (zaaksdossier B2) en
- 1 oktober 2008 t/m 6 oktober 2008 (zaaksdossier B4) en
te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, in elk geval in Nederland, meermalen, telkens tezamen en in vereniging met anderen, telkens om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de opiumwet, te weten het opzettelijk afleveren, verstrekken, vervoeren en binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen,
- zich en anderen gelegenheid en/of inlichtingen tot het plegen van die feiten heeft getracht te verschaffen en
- een of meer anderen heeft getracht te bewegen om die feiten mede te plegen en
- voorwerpen en vervoermiddelen en gelden voorhanden heeft gehad waarvan zij, verdachte, en haar mededaders wisten dat zij bestemd waren tot het plegen van die feiten
immers hebben zij, verdachte, en haar mededaders tezamen en in vereniging met anderen, althans alleen telkens:
- meermalen met elkaar en/of met een contactpersoon van opdrachtgevers telefonisch contact gelegd en onderhouden en
- meermalen afspraken gemaakt om elkaar te ontmoeten en
- meermalen ontmoetingen gehad en gearrangeerd (op de luchthaven Schiphol en/of in Amsterdam en/of elders in NL) om afspraken te maken en informatie door te geven en
- meermalen telefonisch informatie verstrekt en/of instructies gegeven en/of informatie en/of instructies ontvangen ten behoeve van invoer van zendingen verdovende middelen en
- meermalen vlucht- en/of bagage- en/of reizigersgegevens doorgegeven en/of ontvangen en
- meermalen zich beschikbaar gehouden voor het ophalen en/of vervoeren en/of opzoeken van informatie over een of meer koffer(s) inhoudende verdovende middelen en
- meermalen een of meer koffer(s) inhoudende verdovende middelen gezocht en/of laten zoeken en
- meermalen telefonisch dienstrooster(s) en/of werktijden doorgegeven en/of ontvangen en
- meermalen informatie betreffende vluchten en/of passagiers en/of bagage opgezocht en/of laten opzoeken in een geautomatiseerd systeem en/of
- meermalen geld ontvangen en/of gegeven.
Feit 3
(zaaksdossier B13)
zij op meer tijdstippen in de periode 1 juni 2008 tot en met 13 januari 2009, te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, in elk geval in Nederland, meermalen, telkens tezamen en in vereniging met anderen, althans alleen, telkens om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk afleveren, verstrekken, vervoeren en binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen, door
- zich en anderen gelegenheid en/of inlichtingen tot het plegen van die feiten heeft getracht te verschaffen en
- anderen heeft getracht te bewegen om die feiten mede te plegen en
- voorwerpen voorhanden heeft gehad waarvan zij, verdachte, en haar mededaders wisten dat zij bestemd waren tot het plegen van die feiten.
immers hebben zij, verdachte, en/of haar mededaders tezamen en in vereniging met een anderen, telkens:
- meermalen met elkaar en/of met een contactpersoon van opdrachtgever(s) telefonisch contact gelegd en onderhouden en
- meermalen afspraken gemaakt om elkaar te ontmoeten en
- meermalen ontmoetingen gehad en gearrangeerd (op de luchthaven Schiphol en/of in Amsterdam en/of elders in NL) om afspraken te maken en informatie door te geven en
- meermalen telefonisch informatie verstrekt en/of instructie(s) gegeven en/of informatie en/of instructie(s) ontvangen ten behoeve van invoer van een of meer zendingen verdovende middelen en
- meermalen gebruikte en/of gekopieerde bagagelabels voorhanden gehad en ontvangen.
Feit 4
(zaaksdossier B14)
zij in de periode van 1 augustus 2008 tot en met 13 januari 2009 in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie werd gevormd door een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, waartoe zij, verdachte en haar mededaders en andere personen behoorden, welke organisatie het oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10, derde, vierde en vijfde lid en/of 10a eerste lid van de Opiumwet, te weten
- het telkens tezamen en in vereniging met anderen, telkens opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van telkens een hoeveelheid cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I en
- het telkens tezamen en in vereniging met anderen, telkens om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van telkens een hoeveelheid cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen,
* zich en/of een of meer anderen gelegenheid en/of inlichtingen tot het plegen van die feiten heeft getracht te verschaffen en
* een of meer anderen heeft getracht te bewegen om die feiten mede te plegen en
* voorwerpen en vervoermiddelen en gelden voorhanden heeft gehad waarvan zij, verdachte, en haar mededaders wisten dat zij bestemd waren tot het plegen van die feiten.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in haar verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5. Strafbaarheid van de feiten
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
de eendaadse samenloop van
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, aanhef en onder A, van de Opiumwet gegeven verbod
en
medeplegen van het voorbereiden of bevorderen van een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet door
- anderen trachten te bewegen om dat feit mede te plegen;
- zich of anderen gelegenheid of inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen;
- voorwerpen, vervoermiddelen en gelden voorhanden te hebben, waarvan zij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit,
meermalen gepleegd.
Ten aanzien van feit 3:
medeplegen van het voorbereiden of bevorderen van een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet door
- anderen trachten te bewegen om dat feit mede te plegen;
- zich of anderen gelegenheid of inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen;
- voorwerpen, vervoermiddelen en gelden voorhanden te hebben, waarvan zij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van feit 4:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10, vierde en vijfde lid en/of artikel 10a, eerste lid van de Opiumwet.
6. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
7. Motivering van sanctie
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken en de bespreking aldaar vanwege het door de Reclassering uitgebrachte adviesrapport van 24 november 2009.
In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich samen met anderen in georganiseerd verband schuldig gemaakt aan het via Schiphol invoeren van 24 kilo cocaïne en het treffen van voorbereidingshandelingen gericht op het invoeren van andere zendingen verdovende middelen. Tevens vormde verdachte samen met anderen een criminele organisatie die tot doel had op georganiseerde wijze cocaïne in Nederland te voeren.
Verdachte heeft ten behoeve van het naar Nederland sturen van verdovende middelen naar het oordeel van de rechtbank een leidinggevende, coördinerende en sturende rol vervuld. Daarbij zijn vele anderen er toe bewogen zich frequent beschikbaar te houden om in de bagagekelder van Schiphol koffers met verdovende middelen te onderscheppen.
Ook binnen de criminele organisatie vervulde verdachte een leidinggevende rol en stuurde zij mededaders aan. In de praktijk betekende dit dat verdachte zodoende de minste risico’s liep terwijl anderen voor haar de uitvoerende werkzaamheden verrichtten.
De rechtbank neemt het verdachte daarnaast in het bijzonder kwalijk dat zij samen met haar mededaders in ieder geval één koerier, waarvan de bagage door de overheid in beslag was genomen, onder druk liet zetten om zijn vervolgvlucht te maken in de wetenschap dat hij als dan zou worden aangehouden, vervolgd en veroordeeld tot een langdurige gevangenisstraf. Verdachte en haar mededaders deden dit enkel om zichzelf tegenover hoger geplaatsten in de organisatie vrij te kunnen pleiten van diefstal van de betreffende verdovende middelen. De rechtbank rekent verdachte dit zwaar aan en weegt dit ook in strafverzwarende zin mee bij de op te leggen straf.
Verdachte heeft zich enkel laten leiden door het oogmerk van snel en eenvoudig financieel gewin ten koste van anderen. Daarbij heeft zij op ernstige wijze misbruik gemaakt van de positie en bevoegdheden van mededaders tot toegang van beveiligde delen van de luchthaven Schiphol.
Aldus heeft verdachte een bijdrage geleverd aan de instandhouding van het internationale drugscircuit. Cocaïne is een voor de gezondheid van personen zeer schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheden waren van dien aard dat deze bestemd moeten zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
Hoewel verdachte op enkele onderdelen van de tenlastelegging wordt vrijgesproken ziet de rechtbank aanleiding om de door de officier van justitie geëiste gevangenisstraf slechts beperkt te matigen nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die aan verdachte moet worden opgelegd aanzienlijk hoger dient uit te vallen dan de straffen die koeriers van dergelijke transporten doorgaans krijgen opgelegd. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat van de straf die verdachte opgelegd dient te krijgen een sterk generaal preventief effect uit dient te gaan.
Op grond van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.
8. Overige beslissingen omtrent in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen
Verbeurdverklaring
De rechtbank is van oordeel dat de onder verdachte inbeslaggenomen en niet teruggegeven goederen, te weten bagagelabels, notities en een instapkaart, dienen te worden verbeurd verklaard. Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken dat de bewezenverklaarde feiten met behulp van die goederen die aan verdachte toebehoren, zijn begaan of voorbereid.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 33, 33a, 47, 55 lid 1 en 57 van het Wetboek van Strafrecht;
artikelen 2, 10, 10a en 11a van de Opiumwet.
10. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder feit 1 met betrekking tot zaaksdossier B7, feit 2 en feit 3 met betrekking tot incident 1 ten laste is gelegd en spreekt haar daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan zoals onder 4.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezenverklaarde feiten de hierboven onder 5. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens dit feit tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 (VIJF) JAREN.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurd:
32 1.00 STK Label Kl:meerkl.
KLM bagage 074KL416845
route mad-ams dd 7/8 met vlucht kl1702
47 6.00 STK Notitie en memo Kl:meerkl.
-
instapkaart op naam [naam 2]
48 1.00 STK Instapkaart Kl:meerkl.
KLM
route ams-dus dd 2/12/08 tnv [naam 3]
61 1.00 STK Label Kl:wit
MARTINAIR bagage 0129MP564762
route vra-ams-mxp dd 26/8 tnv [naam 4]
63 2.00 STK Label Kl:meerkl.
KLM bagage 0074kl115127/114696
route lima-ams-fco kl744 2/10 /lim-ams-fco 2/10
64 1.00 STK Label Kl:wit
KLM bagage 0074kl032621
route gru-ams-fco kl792 az109 dd 17/11
65 1.00 STK Label
KLM bagage 0074kl353282
route gru-ams-fco kl792 dd 28/11
66 1.00 STK Label Kl:wit
KLM bagage 0074kl836932
route pty-ams-waw met vlucht kl758/lo268 dd 14/12
67 1.00 STK Label
KLM bagage 0074kl556330
route lim-ams-hkg kl744 en cx270 dd 5/12
69 1.00 STK Label Kl:wit
MARTINAIR bagage 0129mp564763
route vra-ams-mxp mp622 en az117 dd 26/8
70 1.00 STK Label Kl:wit
KLM bagage 0074kl409079
route gru-ams-mxp kl792 en az117 dd 27/8
71 1.00 STK Label Kl:wit
KLM bagage 0074kl832873
route gru-ams-fco met kl792 en az109
72 1.00 STK Label Kl:wit
KLM bagage 0074kl409651
route gru-ams-lin met kl792 en az113 dd 27/8
73 1.00 STK Label Kl:wit
KLM bagage 0074kl707558
riyte gru-ams-fco met kl792 en az109 dd 25/7
74 1.00 STK Label Kl:wit
KLM bagage 0074kl310886
route uio-ams-waw kl754 en lo270 dd 7/10
75 1.00 STK Label Kl:wit
TACA bagage TA382754
gru-ams-fco met kl744 en az109 dd 7/10
76 1.00 STK Label Kl:wit
KLM bagage 0074kl321222
route lim-ams-fco met kl744 en az 109 dd 7/10
11. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
mr. M. Hoendervoogt, voorzitter,
mr. drs. J.W.H.G. Loyson en mr. T. van Muijden, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffiers mrs. A.P. de Klerk en W. van den Bergh,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 16 december 2009.
Mr. De Klerk is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.