ECLI:NL:RBHAA:2009:BK8617

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
22 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/3667
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening arbeidsongeschiktheid en de noodzaak van sanitaire voorzieningen

In deze zaak heeft de rechtbank Haarlem op 22 december 2009 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. E.M.A. van der Giessen, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (verweerder). Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de herziening van haar arbeidsongeschiktheid per 8 november 2006, waarbij verweerder haar mate van arbeidsongeschiktheid had vastgesteld op 15-25%. Eiseres stelde dat zij doorgaans binnen 5 minuten een toilet moest kunnen bereiken, wat niet voldoende was onderzocht door verweerder. De rechtbank oordeelde dat verweerder onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat de schatting van de arbeidsongeschiktheid realiteitswaarde had, gezien de medische beperkingen van eiseres. De rechtbank heeft het bestreden besluit van 19 maart 2008 vernietigd en het eerdere besluit van 13 september 2006 herroepen, met de mogelijkheid voor verweerder om in de toekomst opnieuw tot herziening over te gaan, mits dit zorgvuldig en voldoende gemotiveerd gebeurt. Tevens is verweerder veroordeeld tot betaling van proceskosten aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 08 - 3667
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 december 2009
in de zaak van:
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
gemachtigde: mr. E.M.A. van der Giessen, medewerker Achmea Rechtsbijstand te Amsterdam,
tegen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 13 september 2006 heeft verweerder de mate van arbeidsongeschikt-heid van eiseres per 8 november 2006 herzien en vastgesteld op 15-25%.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 19 oktober 2006 bezwaar gemaakt. Bij besluit van 2 maart 2007 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 4 april 2007, aangevuld bij brief van 28 juni 2007, beroep ingesteld. De rechtbank heeft op 7 januari 2008 het beroep tegen dit besluit gegrond verklaard. Partijen hebben tegen deze uitspraak geen hoger beroep ingesteld.
Verweerder heeft bij het thans bestreden besluit van 19 maart 2008 het bezwaar van eiseres wederom ongegrond verklaard.
Eiseres heeft hiertegen op 21 april 2008 beroep aangetekend. Zij heeft het beroep aangevuld op 13 juni 2008 waarbij zij een schrijven van 22 mei 2008 van de behandelend specialist heeft gevoegd.
Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden. Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van 23 september 2008, alwaar eiseres is verschenen bijgestaan door haar gemachtigde en verweerder is verschenen bij gemachtigde mr. L.C. Husman.
Gebleken is dat het onderzoek ter zitting niet kon worden voltooid. Verweerder is verzocht alsnog het verweerschrift in te dienen. Tevens is verweerder verzocht de een aantal vragen te beantwoorden.
Met het schrijven van 23 september 2009 heeft verweerder het – destijds onjuist geadresseerde – verweerschrift ingezonden.
Met het schrijven van 7 oktober 2008 heeft eiseres de rechtbank erop gewezen dat ten onrechte in het procesverbaal is opgenomen dat zij in Purmerend woonachtig is, nu eiseres in [woonplaats] woont.
Met het schrijven van 22 december 2008 met bijbehorende rapportage van de bezwaarverzekeringsarts van 3 december 2008 heeft verweerder een de vragen van de rechtbank beantwoord.
Met het schrijven van 27 januari 2009 heeft eiseres gereageerd op het in het schrijven van 22 december 2008 door verweerder gestelde.
Partijen hebben desgevraagd toestemming gegeven zonder nader zitting uitspraak te doen.
2. Overwegingen
2.1 Eiseres is laatstelijk werkzaam geweest als productiemedewerkster voor 22,5 uur per week. Aan eiseres is per 23 augustus 1999 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (wao) toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%. Bij besluit van 13 september 2006 heeft verweerder de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres per 8 november 2006 herzien en vastgesteld op 15-25%. In bezwaar heeft verweerder deze beslissing bij besluit van 2 maart 2007 gehandhaafd.
2.2 Bij uitspraak van 7 januari 2008, AWB 07-2755, heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 2 maart 2007 gegrond verklaard en dit besluit vernietigd. In de uitspraak is onder meer het volgende overwogen:
“2.6 De rapportages van de verzekeringsartsen bevatten geen aanknopingspunten voor het oordeel dat eiseres voor het uitvoeren van activiteiten van het dagelijks leven dermate afhankelijk is dat zij lichamelijk niet zelfredzaam is dan wel dat zij in het dagelijks leven dermate minimaal functioneert in zijn verschillende sociale rollen dat zij psychisch niet zelfredzaam is. Ook de overige in geding gebrachte medische stukken bevatten dergelijke aanknopingspunten niet. Hieruit vloeit voort dat de verzekeringsarts terecht is overgegaan tot het opstellen van een FML.
2.7 De rechtbank neemt in aanmerking dat de verzekeringsarts een onderhoud met eiseres heeft gehad. Ook zijn er inlichtingen ontvangen van de behandelend specialist. In verband met de klachten van eiseres zijn aanzienlijke beperkingen aangenomen en is een urenbeperking aangegeven tot ongeveer 20 uur. De rechtbank is van oordeel dat de bezwaarverzekeringsarts de conclusie van de verzekeringsarts met betrekking tot de belastbaarheid van eiseres mocht onderschrijven.
2.8 Voorts staat het voor de rechtbank vast dat eiseres op de datum in geding in staat was tot het verrichten van de werkzaamheden die behoren bij de, als voor haar passend geachte, in aanmerking genomen functies. In de rapporten van de arbeidsdeskundige en de bezwaararbeidsdeskundige van respectievelijk 7 september 2006 en 27 februari 2007 in samenhang met elkaar bezien, is voldoende toegelicht dat in de functies de belastbaarheid van eiseres niet wordt overschreden.
2.9 De rechtbank is evenwel van oordeel dat verweerder, hoewel daarop door eiseres uitdrukkelijk beroep is gedaan, onvoldoende heeft onderzocht en als gevolg daarvan gemotiveerd, of en zo ja op welke wijze, eiseres de reisafstand van huis naar werk zou kunnen overbruggen. Hierbij heeft de rechtbank - onder verwijzing naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 8 mei 2001 (www.rechtspraak.nl LJN:AC3559) - in aanmerking genomen dat, wil aan een arbeidsongeschiktheidschatting als in het geval van eiseres niet iedere realiteitswaarde worden ontzegd, verweerder bij de selectie van de arbeidsmogelijkheden mede acht zal hebben te slaan op de zich bij het woon-werkverkeer voordoende belemmeringen als gevolg van de bij eiseres bestaande medische beperkingen. Door de verzekeringsartsen is vastgesteld dat eiseres niet verder (en langer) van een sanitaire voorziening verwijderd kan zijn dan 5 minuten. Dit zal ook gevolgen hebben voor de reistijd/-mogelijkheden van eiseres. Een gerichte vraagstelling op dit punt aan de behandelend arts van eiseres ontbreekt. Ook had verweerder een deskundige kunnen inschakelen om op dit punt advies in te winnen. Nu verweerder in het kader van de voorbereiding van het bestreden besluit op dit punt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderzoek heeft gedaan en ook bij de arbeidskundige beoordeling aan dit punt onvoldoende aandacht is besteed is het bestreden besluit in strijd met het bepaalde in artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) genomen en wordt het beroep gegrond geacht.”
2.3 Verweerder heeft eiseres vervolgens uitgenodigd voor een onderhoud op 11 februari 2008 met de bezwaarverzekeringsarts. Tevens zijn inlichtingen ingewonnen bij de behandelend internist. De behandelend internist heeft op 18 februari 2008 inlichtingen verstrekt. Op grond van deze inlichtingen heeft de bezwaarverzekeringsarts op 11 maart 2008 geoordeeld dat er geen reden is voor een strikte noodzaak voor een toilet binnen 5 minuten en dat woon/werkverkeer geen belemmering is. Daarbij heeft de bezwaarverzekeringsarts overwogen dat woon/werkverkeer niet als een stressvolle gebeurtenis kan worden beschouwd, zeker niet als dit op korte termijn een bekende weg is, waarbij bij toegenomen defaecatiefrequentie toiletgelegenheden bekend zullen zijn. Tevens kan met aanpassing van het eetpatroon ook rekening worden gehouden met het woon/werkverkeer. De bezwaarverzekeringsarts heeft een nieuwe FML opgesteld waarbij de beperkingen op de onderdelen 2.12.6 (“niet veelvuldig contact met klanten of vergaderen ivm stoelgang”) en 3.10.1 (“moet doorgaans binnen vijf minuten een toilet kunnen bereiken”) zijn komen te vervallen. Overeenkomstig dit oordeel heeft verweerder een nadere thans bestreden beslissing op het bezwaarschrift afgegeven en het bezwaar ongegrond geacht.
2.4 In beroep heeft eiseres gesteld dat de bezwaarverzekeringsarts de klachten van eiseres tijdens het woon/werkverkeer heeft onderschat en tevens dat de negatieve werking van de diarreeremmers op het ziektebeeld onvoldoende is besproken. Al te snel wordt aangenomen dat woon/werkverkeer geen stressvolle situatie oplevert. Wederom is niet zorg gedragen voor zorgvuldig onderzoek en grondige motivering.
2.5 Verweerder heeft gesteld dat op goede gronden de nadere informatie die is verkregen bij de behandelend specialist bij de beoordeling van het bezwaar mag worden betrokken omdat dit informatie betreft die niet uitsluitend betrekking heeft op de reismogelijkheden van eiseres, maar meer in het algemeen een ander licht werpt op de beperkingen ten tijde in geding. Er is daarbij ook geen sprake van een ongeoorloofde relativering van de belastbaarheid nu de wijziging van de FML voortkomt uit een wijziging van het medisch oordeel en waarbij aan deze wijziging een zorgvuldig onderzoek – informatie ingewonnen bij de behandelend specialist en eigen onderzoek door de bezwaarverzekeringsarts - ten grondslag ligt.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.6 In de uitspraak van de rechtbank van 7 januari 2008 zijn de beroepsgronden van eiseres tegen de FML verworpen en heeft de rechtbank voor wat betreft de herzieningsdatum van 8 november 2006 vastgesteld dat “eiseres niet verder (en langer) van een sanitaire voorziening verwijderd kan zijn dan 5 minuten”. Aangezien partijen tegen deze uitspraak geen hoger beroep hebben ingesteld dient dit als vaststaand feit te worden aangenomen. De relativering van dit gegeven door de bezwaarverzekeringsarts, op basis van nieuw ontvangen informatie, dient dan ook voor wat betreft de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres op 8 november 2006 te worden verworpen. Ten onrechte is verweerder bij het bestreden besluit uitgegaan van de functionele mogelijkhedenlijst die de bezwaarverzekeringsarts op 11 maart 2008 heeft aangepast. Voor wat betreft de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid op 8 november 2006 is de functionele mogelijkhedenlijst die de verzekeringsarts op 21 juli 2006 heeft opgesteld, het uitgangspunt.
2.7 Verweerder heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat, uitgaande van de beperking dat eiseres doorgaans binnen 5 minuten een toilet moet kunnen bereiken, de schatting realiteitswaarde heeft. Verweerder heeft in de brief van 22 december 2008 aangegeven dat eiseres bij het woon-werkverkeer gebruik kan maken van incontinentiemateriaal, haar eetpatroon kan aanpassen dan wel diarreeremmers kan gebruiken. Verder heeft verweerder gewezen op de mogelijkheid van een vervoersvoorziening. Dit standpunt van verweerder wordt verworpen, omdat verweerder met deze mogelijkheden probeert de tijd dat eiseres zonder toiletbezoek kan, te verlengen naar meer dan 5 minuten. Voor wat betreft de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres per 8 november 2006 staat echter vast dat eiseres doorgaans binnen 5 minuten een toilet moet kunnen bereiken. Verweerder heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit voor wat betreft de geduide functies het geval is. De mogelijkheid van een vervoersvoorziening dient eveneens buiten beschouwing te blijven. In de eerste plaats omdat niet vaststaat dat eiser met een vervoersvoorziening doorgaans binnen vijf minuten een toilet kan bereiken, maar ook omdat volgens verweerder niet op voorhand vaststaat dat eiseres voor een vervoersvoorziening in aanmerking komt.
2.8 Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
2.9 Er is aanleiding voor de rechtbank met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, Awb zelf in de zaak te voorzien. Verweerder is tot tweemaal toe, eigenlijk tot driemaal toe indien de tijdens deze procedure geboden gelegenheid in aanmerking wordt genomen, niet in staat gebleken de herziening per 8 november 2006 van een voldoende motivering te voorzien. Aangenomen moet daarom worden dat deze motivering er niet is, zodat het herzieningsbesluit dient te worden herroepen. Ter voorlichting van eiseres merkt de rechtbank op dat deze uitspraak er niet aan in de weg staat dat verweerder met ingang van een in de toekomst gelegen datum opnieuw tot herziening van haar uitkering overgaat. Uiteraard dient een dergelijk besluit te berusten op een zorgvuldige voorbereiding en een voldoende motivering.
2.10 Voorts bestaat aanleiding voor een proceskostenvergoeding ten aanzien van verweerder.
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt het bestreden besluit van 19 maart 2008;
3.3 herroept het besluit van 13 september 2006
3.4 bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
3.5 veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten tot een bedrag van in totaal € 644,- te betalen aan eiseres;
3.6 wijst het meer of anders gevorderde af;
3.7 gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 39,- aan eiseres vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J.A.M. van Brussel, rechter, en op 22 december 2009 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.J.M. Oltmans, griffier.
De griffier is buiten staat de uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.