RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Parketnummer: 15/996514-07
Uitspraakdatum: 18 december 2009
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 17 november 2009, 19 november 2009, 20 november 2009 en 4 december 2009 in de zaak tegen:
[VERDACHTE 3],
gevestigd te [Vestigingsadres],
hierna te noemen verdachte,
ter zitting verschenen vertegenwoordigd door [Verdachte 1] en [Verdachte 2], beiden gezamenlijk middellijk bestuurder en aandeelhouder van verdachte.
Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
(PROJECT HOLLANDSE MEESTER):
Zij (van 2 februari 1994 tot 14 augustus 2000 optredend onder de handelsnaam [Handelsnaam verdachte 3 en 4]) in of omstreeks de periode van 17 augustus 1999 tot en met 29 oktober 1999 te Capelle aan den IJssel en/of Hoevelaken, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
een overeenkomst met de naam "overeenkomst inzake verkoop rechten uit optieovereenkomst van de "Stationslocatie" aan het Plein van de Verenigde Naties te Zoetermeer" tussen [Handelsnaam verdachte 3 en 4] en [Benadeelde] (D-0003/D-1331),
zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt en/of doen opmaken en/of laten opmaken of vervalst en/of doen vervalsen en/of laten vervalsen, immers heeft/hebben zij, verdachte, en/of haar mededader(s) valselijk en/of in strijd met de waarheid - zakelijk weergegeven -
in die overeenkomst opgenomen dat [Benadeelde], de rechten uit de tussen [Handelsnaam verdachte 3 en 4] en de gemeente Zoetermeer gesloten overeenkomst inzake optieverlening van/op een perceel grond aan het Plein van de Verenigde Naties te Zoetermeer koopt en/of overneemt van [Handelsnaam verdachte 3 en 4] tegen betaling van een overeengekomen koopsom van Fl.5.000.000,- door [Benadeelde], te betalen aan [Handelsnaam verdachte 3 en 4], althans woorden van die aard en/of strekking,
terwijl in werkelijkheid de koopsom van Fl.5.000.000,- voor de overname van de rechten tussen [Handelsnaam verdachte 3 en 4] en de gemeente Zoetermeer gesloten overeenkomst inzake optieverlening op het perceel grond aan het Plein van de Verenigde Naties te Zoetermeer niet (geheel) als koopsom ten goede is gekomen aan [Handelsnaam verdachte 3 en 4], maar voor een bedrag van circa Fl.2.600.000,- (Euro 1.179.829,-), althans een (substantieel) geldbedrag, ten goede is gekomen aan [Medeverdachte 8] en/of [medeverdachte 1] en/of [Medeverdachte 9] en/of [medeverdachte 2], althans een vergoeding betrof van circa Fl.2.600.000,- (Euro 1.179.829,-) voor [Medeverdachte 8] en/of [medeverdachte 1] en/of [Medeverdachte 9] en/of [medeverdachte 2], althans in die koopsom een vergoeding van circa Fl.2.600.000,- (Euro 1.179.829,-) ten behoeve van [Medeverdachte 8] en/of [medeverdachte 1] en/of [Medeverdachte 9] en/of [medeverdachte 2] was begrepen,
zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken
en/of door anderen te doen gebruiken;
2.
(PROJECT HOLLANDSE MEESTER):
Zij (van 2 februari 1994 tot 14 augustus 2000 optredend onder de handelsnaam [Handelsnaam verdachte 3 en 4]) in of omstreeks de periode van 3 december 1998 tot en met 3 december 1999 te Capelle aan den IJssel, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
twee, althans een of meer, (winstdelings)overeenkomst(en) tussen [Handelsnaam verdachte 3 en 4] en [Medeverdachte 9] (D-0091 en/of D-0008),
zijnde (telkens) (een) geschrift(en) dat/die bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt en/of doen opmaken en/of laten opmaken of vervalst en/of doen vervalsen en/of laten vervalsen, immers heeft/hebben zij, verdachte, en/of haar mededader(s) valselijk en/of in strijd met de waarheid - zakelijk weergegeven - (telkens)
in die (winstdelings)overeenkomst(en) opgenomen(en) dat [Handelsnaam verdachte 3 en 4] en [Medeverdachte 9] een exclusief samenwerkingsverband zijn aangegaan dat erop is gericht om voor gezamenlijke rekening en risico de ontwikkeling van een kantoortoren en een parkeergarage te Zoetermeer aan het plein der Verenigde Naties (ook bekend onder de projectnaam "Hollandse Meester") ter hand te nemen, althans woorden van die aard en/of strekking,
en/of die (winstdelings)komst(en) gedateerd op 3 december 1998,
terwijl in werkelijkheid [Medeverdachte 9] geen (reele) werkzaamheden heeft verricht en/of geen (financieel) risico heeft gelopen en/of er geen sprake is geweest van een (exclusief) samenwerkingsverband en/of er geen sprake is geweest van een gezamenlijke ontwikkeling van een kantoortoren en parkeergarage te Zoetermeer aan het plein der Vereningde Naties en/of er (ook) geen intentie is geweest tot een dergelijke samenwerking en/of
die datum(s) van 3 december 1998 geantedateerd was/waren,
zulks (telkens) met het oogmerk om dat/die geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken;
Zij (van 2 februari 1994 tot 14 augustus 2000 optredend onder de handelsnaam [Handelsnaam verdachte 3 en 4]) in of omstreeks de periode van 8 oktober 1999 tot en met 10 december 1999 te Capelle aan den IJssel en/of Hoevelaken en/of Den Haag en/of Bergschenhoek, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
een (turnkey)overeenkomst met een daaraan gehechte stichtingskostenbegroting tussen [Benadeelde], en [Handelsnaam verdachte 3 en 4], handelend namens de nog op te richten [Medeverdachte 13] (D-0006/D-1270),
zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt en/of doen opmaken en/of laten opmaken of vervalst en/of doen vervalsen en/of laten vervalsen, immers heeft/hebben zij, verdachte, en/of haar mededader(s) valselijk en/of in strijd met de waarheid - zakelijk weergegeven -
in die (turnkey)overeenkomst opgenomen dat [Handelsnaam verdachte 3 en 4] en/of de nog op te richten [Medeverdachte 13] het project "Werken aan de Maas" (ook bekend onder de projectnaam "Solaris") tegen een vergoeding van FL.127.500.000,-, waarin alle met het project gemoeide kosten zijn begrepen, overeenkomstig aan een aan die (turnkey)overeenkomst gehechte stichtingskostenbegroting, "turnkey" zal opleveren aan [Benadeelde], althans woorden van die aard en/of strekking,
in die (turnkey)overeenkomst opgenomen een (bouw)claim d.d. 3 november 1999 van [Betrokkene 2] (D-2049)
die (turnkey)overeenkomst gedateerd op 8 oktober 1999,
terwijl in werkelijkheid de bij dat project berekende stichtingskosten door/voor [Benadeelde], en/of [Handelsnaam verdachte 3 en 4] was/waren begroot op een bedrag van tussen de Fl.95.930.547,- (D-1252/D-2958) en Fl.98.495.864,- (D-2840), al dan niet te vermeerderen met de overeengekomen vergoeding van Fl.7.500.000,- voor [Handelsnaam verdachte 3 en 4] en/of de nog op te richten [Medeverdachte 13], althans de door [Benadeelde], overeengekomen en/of te betalen vergoeding minder was dan de totaal in die (turnkey)overeenkomst opgenomen vergoeding van FL.127.500.000,-, althans dat in die vergoeding van Fl.127.500.000,- een vergoeding voor en/of betaling (van circa Euro 10.281.161,-) aan [Medeverdachte 8] en/of [medeverdachte 1] en/of [Medeverdachte 9] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of een of meer andere(n) was begrepen,
die (bouw)claim van [Betrokkene 2] niet bestond
die datum van 8 oktober 1999 geantedateerd was,
zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken;
Zij (van 2 februari 1994 tot 14 augustus 2000 optredend onder de handelsnaam [Handelsnaam verdachte 3 en 4]) in of omstreeks de periode van 21 september 1999 tot en met 31 december 2002 te Capelle aan den IJssel en/of Den Haag en/of Bemmel, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
een (ontwikkelings)overeenkomst tussen [Handelsnaam verdachte 3 en 4] en [Medeverdachte 9] (D-0010),
zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt en/of doen opmaken en/of laten opmaken en/of vervalst en/of doen vervalsen en/of laten vervalsen, immers heeft/hebben zij, verdachte, en/of haar mededader(s) valselijk en/of in strijd met de waarheid - zakelijk weergegeven -
in die (ontwikkelings)overeenkomst opgenomen dat [Handelsnaam verdachte 3 en 4] en [Medeverdachte 9] een exclusief samenwerkingsverband zijn aangegaan dat erop is gericht om voor gezamenlijke rekening en risico de ontwikkeling van zes kantoorgebouwen en een parkeergarage te Capelle aan den IJssel aan de Rivium Promenade (ook bekend onder de projectnaam "Solaris") ter hand te nemen, althans woorden van die aard en/of strekking,
die (ontwikkelings)overeenkomst gedateerd op 21 september 1999,
terwijl in werkelijkheid [Medeverdachte 9] geen (reele) werkzaamheden heeft verricht en/of geen (financieel) risico heeft gelopen en/of er geen sprake is geweest van een (exclusief) samenwerkingsverband en/of er geen sprake is geweest van een gezamenlijke ontwikkeling van zes kantoorgebouwen en een parkeergarage te Capelle aan den IJssel aan de Rivium Promenade en/of er (ook) geen intentie is geweest tot een dergelijke samenwerking
die datum van 21 september 1999 geantedateerd was,
zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken;
Zij (van 2 februari 1994 tot 14 augustus 2000 optredend onder de handelsnaam [Handelsnaam verdachte 3 en 4]) in of omstreeks de periode van 15 januari 1999 tot en met 31 oktober 1999 te Capelle aan den IJssel en/of Hoevelaken, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
een overeenkomst inzake de ontwikkeling van de Luxorlocatie te Rotterdam tussen [Handelsnaam verdachte 3 en 4] en [Benadeelde] (D-0002/D-1579),
zijnde een geschrift dat bestemd was of tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt en/of doen opmaken en/of laten opmaken of vervalst en/of doen vervalsen en/of laten vervalsen, immers heeft/hebben zij, verdachte, en/of haar mededader(s) valselijk en/of in strijd met de waarheid - zakelijk weergegeven -
in die overeenkomst opgenomen dat [Handelsnaam verdachte 3 en 4] de directievoering en de ontwikkeling van de Luxorlocatie te Rotterdam (ook bekend onder de projectnaam "Coolsingel") overneemt van [Benadeelde] tegen betaling van een overeengekomen prijs van FL.13.850.000,- (exclusief btw) door [Benadeelde] (te betalen) aan [Handelsnaam verdachte 3 en 4], althans woorden van die aard en/of strekking,
en/of die overeenkomst gedateerd op 15 januari 1999
terwijl in werkelijkheid die vergoeding van FL.13.850.000,- voor de overname van de directievoering en de ontwikkeling van de Luxorlocatie te Rotterdam niet (geheel) ten goede is gekomen aan [Handelsnaam verdachte 3 en 4], maar in ieder geval voor een bedrag van circa Fl.4.062.319,- (Euro 1.843.400,-) ten goede is gekomen aan [Medeverdachte 8] en/of [medeverdachte 1] en/of [Medeverdachte 9] en/of [medeverdachte 2], althans een vergoeding betrof van circa Fl.4.062.319,- (Euro 1.843.400,-) voor [Medeverdachte 8] en/of [medeverdachte 1] en/of [Medeverdachte 9] en/of [medeverdachte 2], althans in die vergoeding van Fl.13.850.000,- een vergoeding van circa Fl.4.062.319,- (Euro 1.843.400,-) ten behoeve van [Medeverdachte 8] en/of [medeverdachte 1] en/of [Medeverdachte 9] en/of [medeverdachte 2] was begrepen
die datum van 15 januari 1999 geantedateerd was,
zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken;
Zij (van 2 februari 1994 tot 14 augustus 2000 optredend onder de handelsnaam [Handelsnaam verdachte 3 en 4]) in of omstreeks de periode van 1 juni 1998 tot en met 31 oktober 1999 te Capelle aan den IJssel, in elk geval in Nederland, tezamen en in verengiging met een ander of anderen, althans alleen,
een (winstdelings)overeenkomst tussen [Handelsnaam verdachte 3 en 4] en [Medeverdachte 9] (D-0007/D-1031),
zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt en/of doen opmaken en/of laten opmaken of vervalst en/of doen vervalsen en/of laten vervalsen, immers heeft/hebben zij, verdachte, en/of haar mededader(s) valselijk en/of in strijd met de waarheid - zakelijk weergegeven -
in die (winstdelings)overeenkomst opgenomen dat [Handelsnaam verdachte 3 en 4] en [Medeverdachte 9] een exclusief samenwerkingsverband zijn aangegaan dat erop is gericht om voor gezamenlijke rekening en risico de ontwikkeling van een kantoortoren, winkels en een parkeergarage te Rotterdam op de hoek van de Coolsingel met de Kruiskade (ook bekend onder de projectnaam "Coolsingel") ter hand te nemen, althans woorden van die aard en/of strekking,
die (winstdelings)overeenkomst gedateerd op juni 1998
terwijl in werkelijkheid [Medeverdachte 9] geen (reele) werkzaamheden heeft verricht en/of geen (financieel) risico heeft gelopen en/of er geen sprake is geweest van een (exclusief) samenwerkingsverband en/of er geen sprake is geweest van een gezamenlijke ontwikkeling van een kantoortoren, winkels en een parkeergarage te Rotterdam op de hoek van de Coolsingel met de Kruiskade en/of er (ook) geen intentie is geweest tot een dergelijke
samenwerking
die datum van juni 1998 geantedateerd was,
zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken;
7.
(PROJECTEN HOLLANDSE MEESTER & SOLARIS & COOLSINGEL):
Zij (van 2 februari 1994 tot 14 augustus 2000 optredend onder de handelsnaam [Handelsnaam verdachte 3 en 4]) in of omstreeks de periode van 1 januari 1998 tot en met 1 april 2008 te Capelle aan den IJssel en/of Hoevelaken en/of Den Haag en/of Bergschenhoek en/of 's-Gravenzande en/of Delft en/of Bilthoven en/of Amsterdam en/of Amstelveen en/of Heemstede en/of Bemmel en/of Buitenkaag, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft deelgenomen aan een organisatie,
te weten een samenwerkingsverband van natuurlijke personen en/of rechtspersonen, bestaande uit haar, verdachte, en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [Verdachte 2] en/of [Verdachte 1] en/of [Medeverdachte 4] en/of [Medeverdachte 6] en/of [medeverdachte 3] en/of [Medeverdachte 5] en/of [Medeverdachte 7] en/of [Medeverdachte 8] en/of [Medeverdachte 9] en/of [Verdachte 4] (van 14 augustus 2000 tot 5 april 2005 optredend onder de handelsnaam [Handelsnaam verdachte 3 en 4]) en/of [Medeverdachte 13] en/of [Medeverdachte 14] en/of [Medeverdachte 12] en/of [Medeverdachte 10] en/of [Medeverdachte 11] en/of [Medeverdachte 16] en/of [Medeverdachte 15] en/of [Medeverdachte 17] en/of [Medeverdachte 18] en/of [Medeverdachte 19] en/of [Medeverdachte 20] en/of [Medeverdachte 21] en/of [Medeverdachte 22] en/of een of meer andere(n) (rechts)perso(o)n(en), welke organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven, namelijk onder meer:
- oplichting van [Benadeelde] (artikel 326 WvSr)
- verduistering in dienstbetrekking bij [Benadeelde] (artikel 322 WvSr)
- valsheid in geschrifte (artikel 225 WvSr)
- niet ambtelijke actieve en/of passieve omkoping (artikel 328ter WvSr)
- witwassen (artikel 420bis/420quater WvSr)
- opzetheling (artikel 416 WvSr)
bestaande die deelneming onder meer uit:
het (laten en/of doen) aangaan van valse of vervalste overeenkomsten
en/of
het (laten en/of doen) opmaken en/of samenstellen van valse of vervalste facturen en/of overeenkomsten en/of brieven en/of kostenbatenanalyses (KBA) en/of rapportages en/of bedrijfsadministraties
en/of
het (laten en/of doen) opnemen van valse of vervalste facturen en/of overeenkomsten en/of brieven in bedrijfsadministraties
en/of
het (laten en/of doen) verzenden van valse of vervalste facturen en/of overeenkomsten en/of brieven
en/of
het (laten en/of doen) doorbetalen en/of beheren en/of verdelen en/of ontvangen en/of verhullen van geldbedragen (al dan niet via [Medeverdachte 7]), die verkregen zijn met vorenbedoelde misdrijven
en/of
het (laten en/of doen) doorgeven van gegevens aan overige leden van de organisatie, die relevant zijn voor de op te (laten en/of doen) maken valse of vervalste facturen en/of overeenkomsten en/of brieven en/of bedrijfsadministraties
en/of
het (laten en/of doen) doorgeven van gegevens aan overige leden van de organisatie, die relevant zijn om geldbedragen, die verkregen zijn met vorenbedoelde misdrijven, door te (kunnen) sluizen
en/of
het (laten en/of doen) beleggen van vergaderingen/bijeenkomsten met overige leden van de organisatie
en/of
het (laten en/of doen) werven en/of selecteren en/of opleiden en/of coachen van nieuwe leden en/of huidige leden van de organisatie
en/of
het (laten en/of doen) oprichten van bedrijven, die met geen ander doel zijn opgericht voor het (laten en/of doen) plegen van vorenbedoelde misdrijven
en/of
het verzwijgen tegenover [Benadeelde] dat inzake de projecten "Hollandse Meester" en/of "Solaris" en/of "Coolsingel" door [Benadeelde] te veel geld is betaald, althans dit niet heeft gemeld bij [Benadeelde].
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 tot en met 7 ten laste gelegde feiten en gevorderd dat verdachte terzake zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 25.000,-.
4. Bewijs
4.1. Vrijspraak feit 4
Verdachte 3 is ten laste gelegd dat zij, handelend onder de naam [Handelsnaam verdachte 3 en 4], in de periode van 21 september 1999 tot en met 31 december 2002 een valse ontwikkelingsovereenkomst, gedateerd 21 september 1999, heeft gesloten met [Medeverdachte 9]. Die valsheid bestond onder meer uit het antedateren van de overeenkomst. Ter terechtzitting van 17 november 2009 en tijdens de verhoren hebben [Verdachte 1] en [Verdachte 2] bekend dat deze ontwikkelingsovereenkomst inderdaad is geantedateerd. Uit de eigenschappen van de in digitale vorm op de computer van [Verdachte 1] aangetroffen ontwikkelingsovereenkomst, blijkt dat het document op 7 januari 2002 is gemaakt. De rechtbank leidt hieruit af dat het valselijk opmaken van de ontwikkelingsovereenkomst niet eerder dan 7 januari 2002 heeft plaatsgevonden.
Uit het dossier blijkt voorts dat verdachte 3 tot 14 augustus 2000 heeft opgetreden onder de handelsnaam [Handelsnaam verdachte 3 en 4] en dat die handelsnaam daarna is overgegaan naar [Verdachte 4]. Gelet op het feit dat de ontwikkelingsovereenkomst is gesloten door [Handelsnaam verdachte 3 en 4] en pas op of na 7 januari 2002 valselijk is opgemaakt, kan dit niet zijn gedaan door verdachte 3. Met de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat de “verkeerde” rechtspersoon voor dit feit is gedagvaard. De stelling van het openbaar ministerie dat met de valse ontwikkelingsovereenkomst bedoeld is verdachte 3 te binden, nu de overeenkomst is ge(ante)dateerd op 21 september 1999, gaat niet op. Het gaat erom wie feitelijk de valsheid in geschrift heeft gepleegd. Met betrekking tot de betreffende overeenkomst is dat niet verdachte geweest.
Dat verdachte 3 de onder 4 ten laste gelegde valsheid in geschrifte heeft gepleegd kan dan ook niet worden bewezen en derhalve moet verdachte daarvan worden vrijgesproken.
4.2. Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 tot en met 3 en 5 tot en met 7 ten laste gelegde feiten op grond van de navolgende bewijsmiddelen:
Feiten 1 tot en met 3 en 5 tot en met 7: de verdachte en haar relatie met de medeverdachten
De relatie tussen verdachte 3 en haar medeverdachten kan als volgt worden omschreven.
- Verdachte is op 2 maart 1994 opgericht. Van 2 maart 1994 tot 14 augustus 2000 was de statutaire naam [Handelsnaam
verdachte 3 en 4].
- [Betrokkene 5] was van 2 maart 1994 tot 27 oktober 2000 enige aandeelhouder en bestuurder van verdachte. Vanaf 27
oktober 2000 is [Verdachte 4] enig aandeelhouder en bestuurder van verdachte. [Verdachte 1] en [Verdachte 2] hadden
beiden gezamenlijk de leiding over verdachte.
- [Verdachte 1] en [Verdachte 2] zijn sinds 2 februari 1994 beiden via hun vennootschappen [betrokkene 11] ([Verdachte 1])
en [betrokkene 12] ([Verdachte 2]) aandeelhouder, bestuurder en leidinggevende van [Betrokkene 5].
- [Betrokkene 5] is sinds 14 augustus 2000 enig aandeelhouder en bestuurder van [Verdachte 4] (van 14 augustus 2000 tot
en met 5 april 2005 [Handelsnaam verdachte 3 en 4] geheten) . [Verdachte 1] en [Verdachte 2] hadden beiden gezamenlijk
de leiding over [Verdachte 4].
- [Verdachte 3] was van 2 december 1999 tot 10 juni 2003 enig aandeelhouder en bestuurder van [Medeverdachte 13].
[Verdachte 1] en [Verdachte 2] hadden beiden gezamenlijk de leiding over [Medeverdachte 13].
- [Verdachte 1] en [Verdachte 2] kunnen voorts via [Verdachte 3] worden aangemerkt als (middellijk) bestuurder en
leidinggevende van [Medeverdachte 17] , [Medeverdachte 15] , [Medeverdachte 18] en [Medeverdachte 19] .
Verder is van belang dat [Verdachte 1] woont in [woonplaats] en [Verdachte 2] in [woonplaats] en hun vennootschappen gevestigd zijn in [vestigingsplaats]. In [woonplaats] is [medeverdachte 1] woonachtig en is de vennootschap [Medeverdachte 8], waarvan [medeverdachte 1] bestuurder en grootaandeelhouder is, gevestigd. [medeverdachte 2] en de aan hem gelieerde vennootschappen [Medeverdachte 9] en [Betrokkene 16] , zijn gevestigd in [vestigingsplaats], evenals [medeverdachte 3] en de aan hem gelieerde vennootschappen [Medeverdachte 10] en [Medeverdachte 11] , terwijl de aan hem gelieerde vennootschap [Medeverdachte 12] is gevestigd in [vestigingsplaats]. BV [Benadeelde] is beherend vennoot van [Benadeelde]. Beide ondernemingen zijn gevestigd in [vestigingsplaats]. Van 16 september 1998 tot 1 januari 2001 is [medeverdachte 1] algemeen directeur geweest van BV [Benadeelde] en van 1 juli 1996 tot 1 augustus 2001 van [Benadeelde]. Hij is opgevolgd door [Medeverdachte 5] en [medeverdachte 3]. [Medeverdachte 5] is van 28 augustus 2001 tot 1 januari 2003 directeur geweest . [medeverdachte 3] is vanaf 1 oktober 1995 aangesteld als controller bij [Benadeelde] . Hij is van 28 augustus 2001 tot 1 mei 2002 directeur financiën en informatievoorziening geweest . Vanaf 1 januari 1999 zijn [medeverdachte 3] en [Medeverdachte 5] adjunct-directeur bij [Benadeelde] . Van 1 januari 1992 tot 1 juni 2001 is [Medeverdachte 4] lid geweest van de Raad van Bestuur van [Benadeelde] . [Medeverdachte 4] is in elk geval in de periode van 16 september 1998 tot en met 7 februari 2001, blijkens een verslag van de Raad van Commissarissen, lid geweest van de Raad van Commissarissen van [Benadeelde] .
[Medeverdachte 6] is woonachtig in [woonplaats] en de vennootschappen [Medeverdachte 14] en [Medeverdachte 16] , waarvan [Medeverdachte 6] (middels [Betrokkene 13]) bestuurder en enig aandeelhouder is, zijn eveneens gevestigd in [vestigingsplaats]. De vennootschap [Betrokkene 10] is gevestigd te [vestigingsplaats] en heeft als bestuurder en enig aandeelhouder is [Eigenaar betrokkene 10] , de echtgenote van [Medeverdachte 5] .
De rechtbank dient in deze zaak de vraag te beantwoorden of de ten laste gelegde gedragingen in redelijkheid kunnen worden toegerekend aan verdachte 3. Teneinde deze vraag te beantwoorden, gaat de rechtbank hieronder eerst in op de feiten en omstandigheden zoals die uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting ten aanzien van [Verdachte 1] en [Verdachte 2] zijn gebleken.
De verdediging heeft betoogd dat vóór kerst 1999 bij [Verdachte 1] en [Verdachte 2] geen sprake was van opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, omdat zij zich voor die tijd niet realiseerden dat zij zich op een hellend vlak begaven in die zin dat zij betrokken raakten bij het plegen van strafbare feiten. Daarbij moet volgens de verdediging niet uitsluitend naar de objectieve omstandigheden gekeken worden, maar moet ook rekening worden gehouden met a) de omgangsvormen in de vastgoedwereld in het algemeen, b) de statuur en naam van [Benadeelde] en c) de overtuigingskracht van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] in combinatie met hun focus op het realiseren van de fraude. Achteraf bezien was met het project Princezand weliswaar evident sprake van een hellend vlak, maar [Verdachte 1] en [Verdachte 2] hebben zich dat volstrekt niet gerealiseerd omdat zij zich door de overtuigingskracht van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] hebben laten verblinden. Indien er vanuit gegaan moet worden dat [Verdachte 1] en [Verdachte 2] toen al niet zagen dat zij wellicht betrokken raakten bij het plegen van strafbare feiten, is aannemelijk dat zij dat later ook niet zagen. [Verdachte 1] en [Verdachte 2] hebben ter zitting verklaard dat zij destijds de koopsom voor de overname van de optie inzake het project Hollandse Meester ad fl. 5.000.000,- een reële prijs vonden, hoewel zij rekening hielden met een zekere afdracht aan [medeverdachte 2]. Voorts hebben zij ter zitting verklaard dat zij destijds de ophogingen van de koopsommen inzake de projecten Coolsingel en Solaris gerechtvaardigd vonden vanwege de redenen die [medeverdachte 1] hen daarvoor gaf. Vóór kerst 1999 was daarom geen opzet aanwezig, aldus nog steeds de verdediging.
De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende. [Verdachte 1] en [Verdachte 2] hebben in de zomer van 1997 kennis gemaakt met [medeverdachte 2] die hen later in contact heeft gebracht met [medeverdachte 1], toentertijd directeur van [Benadeelde]. [Verdachte 1] en [Verdachte 2] stellen dat zij er altijd vanuit zijn gegaan dat [medeverdachte 2] geen dienstbetrekking met [Benadeelde] had, hoewel [Verdachte 1] hem daar regelmatig heeft zien lopen en het ook [Verdachte 2] duidelijk was dat [medeverdachte 2] goede contacten had bij [Benadeelde]. [medeverdachte 1] heeft [Handelsnaam verdachte 3 en 4] verzocht voor het project Coolsingel, dat op dat moment in het slop zou zitten, een haalbaarheidsanalyse te maken. De vergoeding hiervoor ad fl. 250.000,- werd door [medeverdachte 1] bepaald. De haalbaarheidsanalyse is begin maart 1998 aan [Benadeelde] gepresenteerd. Vervolgens heeft [Handelsnaam verdachte 3 en 4] bij brief van 13 maart 1998 een aanbieding gedaan voor de ontwikkeling van Coolsingel (tot de verlening van de bouwvergunning) voor een bedrag van fl. 985.000,-. Bij brief van 16 maart 1998 heeft [Benadeelde] voornoemd aanbod aanvaard. Deze brief is namens [Benadeelde] ondertekend door [medeverdachte 2] en daarin is vermeld dat op verzoek van [medeverdachte 1] de verdere correspondentie aan [medeverdachte 2] kon worden gericht, omdat de coördinatie tussen [Handelsnaam verdachte 3 en 4] en [Benadeelde] onder diens verantwoordelijkheid zou plaatsvinden. [Handelsnaam verdachte 3 en 4] heeft haar werkzaamheden inzake Coolsingel in 1998 voortgezet.
Begin 1999 bood [medeverdachte 1] aan [Handelsnaam verdachte 3 en 4] de ontwikkeling van Princezand (een aantal woningen in Heemstede) aan. Volgens [medeverdachte 1] betrof dit een project dat ooit door hem bij [Benadeelde] was ingebracht, maar waarin [Benadeelde] niet meer geïnteresseerd was, omdat [Benadeelde] zich wilde toeleggen op commercieel vastgoed in plaats van woningbouw. [medeverdachte 1] vertelde [Verdachte 1] en [Verdachte 2] dat hij toestemming had van [Benadeelde] om dit project voor eigen rekening en risico te ontwikkelen. Op een cd-rom bij [Verdachte 1] thuis is een brief inzake Princezand met aanmaak¬datum 8 februari 1999 aangetroffen . In deze door [Verdachte 1] geschreven brief , is vermeld dat [Handelsnaam verdachte 3 en 4] het project Princezand overneemt van [Benadeelde] voor een bedrag van fl. 600.000,- waartoe [Benadeelde] twee facturen (ad fl. 350.000,- en ad fl. 250.000,-) bij [Handelsnaam verdachte 3 en 4] zal indienen. Voorts is opgenomen: “[Handelsnaam verdachte 3 en 4] declareert bij [Benadeelde] ten laste van het project Coolsingel f 350.000,-“aanvullende project ontwikkelingskosten.” (wellicht verstandig in twee of drie termijnen?)”. Ten slotte is in de brief bepaald dat [medeverdachte 1]/[medeverdachte 2] van de geprognosticeerde winst van fl. 1.250.000,- een deel van fl. 800.000,- zullen ontvangen en dat zij vijf appartementen en één eengezinswoning zullen kopen. De uitbetaling van voornoemd winstdeel zou nooit hebben plaatsgevonden, maar wel is een aantal woningen binnen dit project tegen een onzakelijke prijs verkocht aan bevriende relaties en familie van [medeverdachte 1]. Volgens [Verdachte 1] en [Verdachte 2] hebben zij ook nooit voornoemd bedrag van fl. 350.000,- bij [Benadeelde] in rekening gebracht . [Verdachte 1] verklaart hierover nog wel: “Ook de mogelijkheid van declaratie op het project Coolsingel komt van [medeverdachte 1]. Dit is natuurlijk geen zakelijke overeenkomst. Eigenlijk waanzinnig. Ik weet het niet. Het is natuurlijk niet normaal.” en: “Het voorstel van een onjuiste factuur is door [medeverdachte 1] gedaan. Het is achterlijk om ineens een factuur voor aanvullende projectontwikkelingskosten in te dienen.” . De overeengekomen koopsom voor Princezand is bij factuur van 30 september 1999 door [Benadeelde] aan [Handelsnaam verdachte 3 en 4] in rekening gebracht, maar overeenkomstig de factuur betaald aan [betrokkene 16].
In juni 1999 hebben [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] [Verdachte 1] en [Verdachte 2] benaderd met de vraag of zij [Benadeelde] van een probleem af wilden helpen. Daartoe zou [Handelsnaam verdachte 3 en 4] een factuur van fl. 1.250.000,-- bij [Benadeelde] moeten indienen die bij [Benadeelde] onzichtbaar zou worden verwerkt. Vervolgens zou bij [Handelsnaam verdachte 3 en 4] kosten ad fl. 1.000.000,- worden gedeclareerd die door [Benadeelde] waren gemaakt, maar die volgens [medeverdachte 1] niet rechtstreeks bij [Benadeelde] konden worden geboekt en niet in haar administratie mochten terugkomen. Het restant van fl. 250.000,- zou gelden als tussentijdse vergoeding van de werkzaamheden van [Handelsnaam verdachte 3 en 4] in het project Coolsingel. Op 22 juni 1999 heeft [Handelsnaam verdachte 3 en 4] de factuur gezonden. Enkele weken nadien ontving zij een factuur d.d. 12 juli 1999 van [Betrokkene 8] ad fl. 250.000,- . [Verdachte 1] en [Verdachte 2] wisten niet wie [Betrokkene 8] was en waarop de factuur betrekking had, maar betaalden de factuur. De overige fl. 750.000,- werd gedeclareerd door [medeverdachte 2] door middel van zijn vennootschap [Medeverdachte 9]. [Verdachte 2] verklaart daarover: “Vervolgens kwam ook de heer [medeverdachte 2] bij ons. De heer [medeverdachte 2] wilde geld hebben. De heer [medeverdachte 2] wilde al vast geld hebben als vooruitbetaling op de winstdelingsovereenkomsten met [Medeverdachte 9]. [Verdachte 1] en ik zeiden toen “hoe kan dit nou”. De heer [medeverdachte 2] bleef ons hiermee achtervolgen en de manier van omgaan met elkaar veranderde toen ook. De heer [medeverdachte 2] legde toen een druk bij ons neer en zei jullie verzinnen maar wat, ik wil geld hebben. Op dat moment werd er door de heer [medeverdachte 1] en de heer [medeverdachte 2] aan ons, [Verdachte 1] en mij, gedicteerd.” en: “Toen vertelde [medeverdachte 2] ons dat hij een factuur wilde sturen en dat we zelf maar moesten bedenken op welk project we deze facturen moesten boeken. [Verdachte 1] en ik zaten daar mee in onze maag, waarom moest dat nou. Uiteindelijk hebben we zelf een aantal projecten aangewezen waar hij facturen op kon sturen, [medeverdachte 2] suggereerde deze facturen te boeken op aanbrengfee of iets dergelijks.”. [medeverdachte 2] stuurde vervolgens - op basis van omschrijvingen die [Verdachte 1] en [Verdachte 2] per fax hadden gestuurd aan de boekhouder van [medeverdachte 2] - drie facturen, te weten op 20 juli 1999 ter zake [Betrokkene 14] ad fl. 250.000,-, die op 7 september 1999 door [Medeverdachte 18] werd betaald , op 3 augustus 1999 ter zake Bio Science Park ad fl. 350.000,-, die op 9 september 1999 door [Medeverdachte 19] werd betaald en op 6 september 1999 ter zake [Medeverdachte 15] ad fl. 150.000,- , die op 2 oktober 1999 door [Medeverdachte 15] werd betaald .
[Verdachte 1] en [Verdachte 2] hebben zich met het project Princezand al op een hellend vlak bewogen, nu zij - buiten [Benadeelde] om - zaken met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] in privé aan het regelen waren. De posities van [Benadeelde] en [medeverdachte 1] lopen hier merkwaardig door elkaar: [medeverdachte 1] deed voorkomen dat hij het project voor eigen rekening en risico mocht ontwikkelen, evenwel is een vergoeding voor [Benadeelde] opgenomen die vervolgens aan [betrokkene 16] moest worden betaald. Bovendien was ten aanzien van dit “privé-project” van [medeverdachte 1] bepaald dat [Handelsnaam verdachte 3 en 4] een factuur van fl. 350.000,- (meer dan de helft van de koopsom) mocht sturen aan [Benadeelde] inzake het project Coolsingel, hetgeen feitelijk erop neer komt dat [Benadeelde] niet fl. 600.000,- aan koopsom, maar slechts fl. 250.000,- aan koopsom ontving. Daarbij bevreemdt het dat in de brief "aanvullende project ontwikkelingskosten" over fl. 350.000,- wordt gesproken, nu dergelijke kosten in de stukken met betrekking tot het project Coolsingel nergens anders voorkomen, terwijl van het bedrag van fl. 985.000,- een uitgebreide specificatie in het dossier zit en ten tijde van de brief van 8 februari 1999 reeds op basis van die specificatie werd gefactureerd. [Verdachte 1] en [Verdachte 2] verklaren weliswaar in hun brief aan [Benadeelde] van 26 januari 2009 dat zij zich deze brief niet meer kunnen herinneren, maar de brief is wel op een cd-rom bij [Verdachte 1] thuis aangetroffen en is ook door hem zijn opgesteld. Daar komt bij dat het project is gerealiseerd en een aantal woningen op instigatie van [medeverdachte 1] voor een onzakelijke prijs is verkocht aan bevriende relaties en familie. Voor zover [Verdachte 1] en [Verdachte 2] zich toen al niet hebben gerealiseerd dat zij mogelijk betrokken raakten bij het plegen van strafbare feiten, geldt het volgende. De verschillende hiervoor beschreven feitelijke incidenten moeten niet als van elkaar geïsoleerd worden beschouwd, maar als met elkaar samenhangend temeer, omdat het steeds gaat om dezelfde partijen. Enige maanden na Princezand, komt [medeverdachte 1] immers met het verzoek aan [Verdachte 1] en [Verdachte 2] om mee te werken aan een constructie teneinde de administratie van [Benadeelde] te omzeilen: buiten de boekhouding van [Benadeelde] om moeten bepaalde partijen volgens [medeverdachte 1] nog worden betaald en daartoe dient [Handelsnaam verdachte 3 en 4] een factuur van maar liefst fl. 1.250.000,- aan [Benadeelde] te sturen waarna zij vervolgens voor een bedrag van fl. 1.000.000,- declaraties zal ontvangen die zij zal moeten voldoen, terwijl zij een bedrag van fl. 250.000,- zelf mag houden. Het kan niet anders dan dat [Verdachte 1] en [Verdachte 2], zeker in het licht van datgene wat zich bij Princezand had afgespeeld zich ervan bewust zijn geweest dat zich hier mogelijk onoorbare zaken afspeelden. Het is immers niet goed denkbaar dat een groot vastgoedbedrijf als [Benadeelde] (of om in de woorden van [Verdachte 1] te spreken: “dat onkreukbare [Benadeelde]”) zaken buiten de boekhouding om gaat regelen. En dat wordt niet anders doordat de directeur van [Benadeelde] zelf met een dergelijk voorstel komt. Daar komt nog bij dat [Verdachte 1] en [Verdachte 2] kort daarop het vermoeden gehad moeten hebben dat het verhaal dat [medeverdachte 1] hen had verteld ten aanzien van de factuur niet kon kloppen. Na de factuur van [Betrokkene 8] ontvingen zij immers geen facturen van andere bedrijven die nog iets van [Benadeelde] te vorderen hadden, maar werden zij belaagd door [medeverdachte 2] die geld wilde hebben en hen zei dat ze zelf maar moesten verzinnen waarop de facturen moesten worden afgeboekt. Blijkens de verklaringen van [Verdachte 1] en [Verdachte 2] werden zij toen door [medeverdachte 2] onder druk gezet en was de manier van omgaan met elkaar veranderd. Onder deze omstandigheden kan het niet anders dan dat [Verdachte 1] en [Verdachte 2] twijfel hebben gehad aan de juistheid van de voornoemde gang van zaken. Blijkens de verklaringen van [Verdachte 2] over de betalingen van het bedrag van fl. 750.000,- aan [medeverdachte 2], zoals hiervoor weergegeven ([Verdachte 1] en ik zaten er mee in onze maag, waarom moest dat nou), hadden [Verdachte 1] en [Verdachte 2] die twijfels ook daadwerkelijk. Dat volgt ook uit hetgeen [Verdachte 1] heeft verklaard over de factuur van fl. 1.250.000,-: “[medeverdachte 1] heeft ons verteld dat [Benadeelde] een verplichting had aan iemand welke niet in de eigen administratie van [Benadeelde] tot uiting mocht komen. Ook dit ging om iemand die betaald moest worden maar niet rechtstreeks aan [Benadeelde] gelinkt mocht worden.
Nee deze factuur is natuurlijk niet zakelijk voor [Benadeelde]. Dit was een verplichting van [Benadeelde] welke nergens in de administratie naar voren mocht komen, dan weet ik wel dat dit geen normale zakelijke kosten zijn voor [Benadeelde]. Dit was een betaling welke wij voor [Benadeelde] moesten doorbetalen op verzoek van [medeverdachte 1].
U vraagt mij waarom vervolgens de doorbetaling gebeurde op facturen met onjuiste omschrijvingen en andere projectnamen richting [Medeverdachte 9]. Dit gebeurde op verzoek van [medeverdachte 1] en de doorbetaling aan [Medeverdachte 9] mocht volgens [medeverdachte 1] niet te linken zijn aan een project van [Benadeelde]. Deze factuur klopte niet omdat een deel van fl 1 miljoen betrekking had op een doorbetaling welke niet bij [Benadeelde] mocht blijken. Wij wisten op dat moment dat wij fl 1 miljoen moesten doorbetalen.”
[Verdachte 1] en [Verdachte 2] hebben derhalve vanaf juni 1999 bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat zij betrokken werden bij malafide praktijken. Blijkens hun verklaringen hadden ze eind 1999 / begin 2000 door dat sprake was van frauduleuze praktijken en is vanaf dat moment sprake geweest van vol opzet . De rechtbank gaat hiermee voorbij aan het betoog dat de omgangsvormen in de vastgoedwereld afwijkend zijn van hetgeen in andere branches het geval is. Wat daar ook van zij, het gaat hier om feiten en gedragingen die zowel in als buiten de vastgoedbranche strafbaar zijn en waarop [Verdachte 1] en [Verdachte 2] ook bedacht moesten zijn. Ook het betoog van de verdediging dat [Verdachte 1] en [Verdachte 2] gelet op de statuur van [Benadeelde] niet hoefden te vermoeden dat sprake kon zijn van malversaties, gaat niet op. De schijnbare onberispelijkheid van het [Benadeelde] ontslaat [Verdachte 1] en [Verdachte 2] niet van hun verplichting om kritisch te bezien waarin zij betrokken raken, zeker wanneer het gaat om zaken die evident onjuist zijn. Ten slotte wat betreft de overtuigingskracht van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en de druk die [Verdachte 1] en [Verdachte 2] stellen te hebben ondervonden door toedoen van voornoemde personen, overweegt de rechtbank het volgende. Blijkens het dossier hebben niet alleen [Verdachte 1] en [Verdachte 2] onder invloed van (de druk van) [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] gehandeld, ook andere verdachten en getuigen verklaren daarover. Geen van hen heeft echter kunnen concretiseren waaruit die druk nu precies bestond en bovendien is niet aannemelijk geworden dat [Verdachte 1] en [Verdachte 2] echt niet anders konden. Hoe dan ook doet die gestelde druk niet af aan het opzet van [Verdachte 1] en [Verdachte 2]: juist het gegeven dat zij zich gedwongen voelden om aan bepaalde gedragingen mee te werken en dat zij zich daarbij onprettig voelden, geeft aan dat zij beseft hebben dat zij mogelijk meewerkten aan onoorbare zaken. Het betoog dat [Verdachte 1] en [Verdachte 2] als naïef kunnen worden beschouwd en te eenvoudig bedonderd kunnen worden door mensen die kwaad in de zin hebben, volgt de rechtbank niet. [Verdachte 1] en [Verdachte 2] hebben jarenlang gewerkt bij een projectontwikkelingsbureau en hebben in 1994 met z'n tweeën een eigen goed lopend projectontwikkelingsbureau opgericht. Het gaat hier dan ook om twee goed opgeleide zelfstandige ondernemers, met een jarenlange ervaring in de zakelijke project¬ontwikkeling, waarvan verwacht kan en mag worden dat zij de reikwijdte en het laakbare van hun handelen hebben kunnen en moeten overzien.
In het najaar van 1999 heeft verdachte, handelend onder de naam [Handelsnaam verdachte 3 en 4], verscheidene overeenkomsten gesloten met [Benadeelde].
Project Coolsingel, feit 5
Ten eerste de ontwikkelingsovereenkomst ten aanzien van het project Coolsingel, waarbij [Handelsnaam verdachte 3 en 4] de projectontwikkeling en de directievoering overneemt van [Benadeelde]. De dagtekening op de overeenkomst is 15 januari 1999. Op het bij [Benadeelde] aangetroffen exemplaar van de overeenkomst staat als datum van binnenkomst gestempeld: 29 oktober 1999. [Verdachte 1] heeft verklaard dat sprake was van antedatering op verzoek van [medeverdachte 1] en ter zitting hebben [Verdachte 1] en [Verdachte 2] dit nog eens bevestigd. In de overeenkomst is een vergoeding voor [Handelsnaam verdachte 3 en 4] opgenomen van fl. 13.850.000,-. Dit bedrag was door [medeverdachte 1] bepaald en is ook betaald door [Benadeelde]. [Verdachte 1] en [Verdachte 2] hadden aan [medeverdachte 1] laten weten dat naar hun eigen inschatting met hun werkzaamheden een bedrag van fl. 3.500.000,- tot fl. 4.000.000,- gemoeid zou zijn. Dat was en is volgens hen een reële prijs voor hun werkzaamheden. [Verdachte 1] en [Verdachte 2] verklaren dat [medeverdachte 1] hen vertelde dat het nodig was om de kosten van het project hoger te stellen, omdat nog bepaalde posten moesten worden betaald die nog niet in de begroting waren opgenomen. Daarvoor zouden zij later facturen ontvangen die uit dit bedrag betaald moesten worden. Verder was bij het bedrag rekening gehouden met mogelijke werkzaamheden die [Handelsnaam verdachte 3 en 4] zou moeten uitvoeren voor [Benadeelde] in andere projecten waar geen vergoeding voor zou worden betaald. Zelf hielden [Verdachte 1] en [Verdachte 2] er nog rekening mee dat vanuit dit bedrag nog een vergoeding aan [medeverdachte 2] moest worden betaald die dit project bij hen had aangebracht. Bovendien hebben [Verdachte 1] en [Verdachte 2] verklaard dat in de periode waarin het contract met [Benadeelde] inzake het project Coolsingel is opgemaakt ook de winstdelingsovereenkomst met [Medeverdachte 9] is opgemaakt , dat zij wisten dat op grond van die overeenkomst een deel van de fl. 13,8 miljoen aan [medeverdachte 2] zou moeten worden betaald en dat zij wisten dat die overeenkomst vals was . [Verdachte 1] heeft verklaard: "Als je als bedrijf [Handelsnaam verdachte 3 en 4] de kans krijgt om in zulke grote opdrachten te participeren dan moet ik dat hebben geweten, dat is jullie vraag? Laat ik het zo zeggen, ik heb het niet willen weten. Als ik eerlijk ben was het vermoeden bij mij weldegelijk aanwezig dat er gelden aan [Benadeelde] werden onttrokken.”.
Dat [Verdachte 1] en [Verdachte 2] zich ten tijde van het tekenen van het contract inzake Coolsingel niet hebben gerealiseerd dat mogelijk sprake was van malversaties, acht de rechtbank, mede in het licht van hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen, ongeloofwaardig. Niet alleen hadden zich voordat de overeenkomst werd gesloten al verscheidene incidenten voorgedaan die vraagtekens hadden opgeroepen, de gang van zaken ten aanzien van dit project is ook hoogst kwestieus. Ten eerste moest de overeenkomst worden geantedateerd, hetgeen op zichzelf al onoorbaar is. Ten tweede is in de overeenkomst een aan [Handelsnaam verdachte 3 en 4] toekomend bedrag opgenomen, waarvan [Verdachte 1] en [Verdachte 2] wisten dat maar een deel daarvan voor hen zelf was, terwijl de rest aan anderen, onder wie [medeverdachte 2], zou moeten worden betaald. [Verdachte 1] heeft hierover verklaard: “De doorbetalingsverplichting welke [medeverdachte 1] aan [Handelsnaam 3 en 4] heeft opgelegd, staat niet in de overeenkomst. De overeenkomst is op dat punt onvolledig.” . Ook gelet op de hoogte van het aan anderen door te betalen bedrag, te weten een bedrag van ongeveer fl. 9 miljoen, zonder dat daarover iets in de overeenkomst is opgenomen, is het onwaarschijnlijk dat [Verdachte 1] en [Verdachte 2] niet hebben getwijfeld aan de juistheid van de overeenkomst. De overeenkomst kwam op het moment waarop deze werd aangegaan immers niet overeen met de werkelijkheid. Bovendien was de overeenkomst onzakelijk, omdat daarin was bepaald dat ook wanneer [Handelsnaam verdachte 3 en 4] geen werkzaamheden zou verrichten, zij toch betaald zouden worden door [Benadeelde], hetgeen ook is gebeurd. Gelet hierop kan het niet anders dan dat [Verdachte 1] en [Verdachte 2] bij het aangaan van de overeenkomst met [Benadeelde] inzake Coolsingel tenminste bewust de aanmerkelijke kans hebben aanvaard dat zij zich schuldig zouden maken aan valsheid in geschrift.
Project Hollandse Meester, feit 1
Kort na het sluiten van de overeenkomst Coolsingel, is de overeenkomst inzake de overdracht van de optie ten aanzien van het project Hollandse Meester getekend. Deze overeenkomst heeft als dagtekening weliswaar 17 augustus 1999 , maar op een bij [Benadeelde] aangetroffen brief, waarbij de overeenkomst ter tekening aan [Benadeelde] is aangeboden, is als datum van binnenkomst gestempeld: 29 oktober 1999 . In de overeenkomst is als koopsom voor de overname van uitsluitend het optierecht inzake de ontwikkeling van de bouwlocatie te Zoetermeer (Hollandse Meester) een bedrag van
fl. 5.000.000,- opgenomen. [Verdachte 1] en [Verdachte 2] verklaren dat zij er destijds vanuit gingen dat dit een reëel bedrag was en dat zij niet op de hoogte waren dat sprake was van malversaties. Evenwel blijkt ook uit de verklaring van [Verdachte 2] dat zij bij het aangaan van de overeenkomst wisten dat zij een zeker bedrag aan [medeverdachte 2] zouden moeten betalen ter zake diens bemiddeling. [Verdachte 2] verklaart daarover: “Wij, [Verdachte 1] – [Verdachte 2], wisten op het moment dat het bedrag van 5 miljoen gulden genoemd werd, dat we een deel van deze 5 miljoen gulden af moesten staan aan [Medeverdachte 9]/[medeverdachte 2]. Dit was een eis die [medeverdachte 2] ons gesteld heeft voordat [medeverdachte 2] naar [Benadeelde] is gegaan.” . Daarbij komt dat de koopsom eenzijdig door [medeverdachte 1] is bepaald, terwijl [Verdachte 1] en [Verdachte 2] hadden aangegeven dat zij de optie hadden willen verkopen voor fl. 1.000.000,-. Voorts was [Handelsnaam verdachte 3 en 4] voor het verkrijgen van de optie van de gemeente een optievergoeding van fl. 563.750,- overeengekomen , waarvan zij uiteindelijk fl. 300.000,- heeft betaald . Het is niet aannemelijk dat een vergoeding die het tienvoudige bedraagt van de oorspronkelijke vergoeding als een reële prijs wordt beschouwd, temeer nu in een brief van de gemeente Zoetermeer d.d. 27 september 1999is vermeld: “Gelet op de door u aangegeven betrokkenheid bij het project van [Benadeelde] CV wordt de optie geachte mede op naam van de CV gesteld te zijn en zal ook de koopovereenkomst op uw beider naam worden gesteld, waarbij beide vennootschappen hoofdelijk aansprakelijk zijn voor het nakomen van de verplichtingen.” . Op grond hiervan ligt de vraag voor waarom überhaupt de optie moest worden verkocht aan [Benadeelde]. Voorts is gebleken dat ter zake van de ontwikkeling van het project Hollandse Meester een aparte overeenkomst is gesloten, waarin is bepaald dat [Handelsnaam verdachte 3 en 4] het project gaan ontwikkelen voor een bedrag van fl. 1.750.000,-. Dit project is weliswaar niet gerealiseerd , maar op grond van deze aparte overeenkomst kan wel worden gesteld dat ontwikkelings¬werk¬zaam¬heden voor het project niet zijn betrokken in de verkoopovereen¬komst optierechten ten bedrage van fl. 5 miljoen. Kortom, ook de inhoud van deze overeenkomst komt niet overeen met de werkelijkheid.
Gelet op het voorgaande kan het niet anders dan dat [Verdachte 1] en [Verdachte 2] bij het aangaan van de overeenkomst met [Benadeelde] inzake Hollandse Meester tenminste bewust de aanmerkelijke kans hebben aanvaard dat zij zich schuldig zouden maken aan valsheid in geschrift.
Als laatste is de turnkeyovereenkomst inzake het project Solaris gesloten. Deze overeenkomst heeft als dagtekening 8 oktober 1999. Bij [Verdachte 1] en [Verdachte 2] is de overeenkomst in digitale vorm aangetroffen met als aanmaakdatum 12 november 1999 en de overeenkomst is op 10 december 1999 binnengekomen bij [Benadeelde] . In artikel 5.1. van de overeenkomst wordt verwezen naar een bouwclaim van [Betrokkene 2] van 3 november 1999. [Verdachte 1] heeft verklaard dat de overeen¬komst niet op of voor 8 oktober 1999 gemaakt kan zijn, omdat zij toen nog in gesprek waren met [Benadeelde] over de gefaseerde overdracht en een turnkeyovereenkomst nog niet ter sprake was gekomen. Daarmee staat vast dat de overeenkomst geantedateerd is. In de overeenkomst is bepaald dat [Medeverdachte 13] de projectontwikkeling inzake Solaris overneemt van [Benadeelde] teneinde het project na oplevering turn key aan [Benadeelde] te leveren, waarvoor [Medeverdachte 13] een bedrag van fl. 127.500.000,- zal ontvangen. [Verdachte 1] en [Verdachte 2] hebben verklaard dat zij het project wilden doen voor fl. 7.500.000,-. . Blijkens een [Benadeelde]calculatie van 5 oktober 1999 werden de totale kosten van het project Solaris begroot op fl. 95.930.547,- en de opbrengsten op fl. 107.255.000,-. [Verdachte 1], geconfronteerd met deze begroting, verklaart dat hij van mening is dat die calculatie reëel was voor de plannen die er op dat moment lagen. Voordat de turnkeyovereenkomst werd gesloten, heeft [Verdachte 1] zelf ook een begroting gemaakt, die uitkwam op fl. 98.495.864,-. In de overeenkomst tussen [Benadeelde] en [Medeverdachte 13] is echter uitgegaan van een stichtingskostenbegroting van fl. 127.500.000,- (inclusief de kosten voor [Verdachte 1] en [Verdachte 2]). [Verdachte 1] en [Verdachte 2] verklaren dat zij van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] te horen kregen dat zij mochten rekenen met deze verhoogde calculatie, zodat zij niet geconfronteerd zouden worden met extra risico’s. Die risico’s zouden liggen in een bouwclaim van [Betrokkene 2] ad fl. 5.000.000,- en een mogelijke verhoging van de aankoopprijs van de grond in verband met de bestemming daarvan. . [Verdachte 1] en [Verdachte 2] hebben geen nader onderzoek verricht of kritische vragen gesteld en zijn afgegaan op hetgeen zij van [medeverdachte 1] te horen kregen. Ten onrechte, omdat de bouwclaim nooit heeft bestaan en er ook nooit sprake van is geweest dat de gemeente Capelle aan den IJssel de prijs voor de grond zou verhogen in verband met de gewijzigde bestemming . De risico’s die [Handelsnaam verdachte 3 en 4] in dit project liep waren bovendien minimaal, omdat de aanneemsom al min of meer vast stond en [Handelsnaam verdachte 3 en 4] niet verantwoordelijk was voor de verhuur van het project . Daarnaast heeft [Verdachte 2] het volgende verklaard: "Op verzoek van [medeverdachte 1] is de stichtingsbegroting opgehoogd naar f 127,5 miljoen. (…) Ik heb al aangegeven dat ik er een vreemd gevoel bij had en wij, [Verdachte 1] en ik, wisten niet wat we hiermee aanmoesten. (…) Ik weet niet waarom wij hieraan destijds hebben meegewerkt, het is gewoon gebeurd. Ik kon mijn vinger hier toen niet achter krijgen. De aanpassingen op de stichtingskostenbegroting werden gewoon aangeleverd door [medeverdachte 1] en wij, [Handelsnaam verdachte 3 en 4], hebben deze aangepast. Wij, [Verdachte 1] en ik, hadden er ook geen verklaring voor waarom het [Benadeelde] f 20 miljoen gulden meer wilden uitgeven dan wij hadden begroot". .
Gelet hierop en mede in het licht van al datgene wat daarvoor in andere projecten al was gebeurd, is de rechtbank van oordeel dat [Verdachte 1] en [Verdachte 2] ten tijde van het tekenen van de overeenkomst inzake Solaris bewust de aanmerkelijke kans hebben aanvaard dat zij zich schuldig maakten aan valsheid in geschrift. Zij hebben immers meegewerkt aan een overeenkomst waarvan de inhoud niet overeen kwam met de werkelijkheid, zij hebben meegewerkt aan het antedateren van die overeenkomst en zij hebben, hoewel daartoe gelet op de hiervoor geschetste omstandigheden, alle reden was, geen nader onderzoek gedaan, maar zijn eenvoudigweg afgegaan op de verhalen van [medeverdachte 1].
Gelet op de bekennende verklaringen van [Verdachte 1] en [Verdachte 2] ten aanzien van de hierna te bespreken feiten, zal de rechtbank hieronder volstaan met een korte weergave van de inhoud van die verklaringen en de vindplaatsen in het dossier.
De winstdelingsovereenkomsten, feiten 2 en 6
[Verdachte 1] en [Verdachte 2] hebben ter terechtzitting verklaard dat zij feitelijk leidinggevenden zijn van verdachte en voorts hebben zij bekend dat de overeenkomsten tussen verdachte, handelend onder de naam [Handelsnaam verdachte 3 en 4], en [Medeverdachte 9] met betrekking tot Coolsingel en tot Hollandse Meester valselijk zijn opgemaakt doordat deze zijn geantedateerd en doordat hierin is opgenomen dat [Handelsnaam verdachte 3 en 4] een exclusief samenwerkingsverband is aangegaan dat erop gericht is om voor gezamenlijke rekening en risico de ontwikkeling van voormelde projecten ter hand te nemen, terwijl in werkelijkheid [Handelsnaam verdachte 3 en 4] niet de intentie had om samen met [Medeverdachte 9] genoemde projecten te ontwikkelen en van gezamenlijke ontwikkeling ook geen sprake is geweest . Uit de verklaringen ter terechtzitting volgt tevens dat deze overeenkomsten in feite zagen op de betaling van een aanbrengfee dan wel een winstdeel en dat de hoogte van de aan [medeverdachte 2] op grond van deze overeenkomst uitbetaalde bedragen in geen verhouding stond tot het door hem geleverde werk.
Criminele organisatie, feit 7
Van deelname aan een criminele organisatie is sprake indien in feitelijke zin wordt deelgenomen aan een gestructureerd samenwerkingsverband, dat tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. Voor deelneming aan een criminele organisatie is niet vereist dat verdachte ook deelneemt aan de criminele handelingen waarop het oogmerk van de organisatie is gericht. (HR 8 oktober 2002, NJ 2003, 64). Voldoende is dat verdachte behoort tot de organisatie en in zijn algemeenheid weet dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. (HR 8 oktober 2002, NJ 2003, 64). Wetenschap van één of verscheidene concrete misdrijven is niet vereist (HR 5 september 2006, NJ 2007, 336). Het samenwerkingsverband waarvan sprake is, moet voorts gestructureerd en duurzaam zijn, maar hoeft niet steeds uit dezelfde personen te bestaan (HR 29 januari 1991, NJB 1991, nr. 50) en evenmin is vereist dat de verdachte heeft samengewerkt of bekend was met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is (HR 22 januari 2008, NJ 2008, 72).
De rechtbank is met de verdediging van oordeel dat verdachte niet reeds vanaf januari 1998 aan een criminele organisatie heeft deelgenomen. Anders dan de verdediging, is de rechtbank evenwel van oordeel dat verdachte 3 vanaf juni 1999 heeft deelgenomen aan een criminele organisatie. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.
Zoals hiervoor weergegeven zijn [Verdachte 1] en [Verdachte 2] in 1997/1998 in contact gekomen met [medeverdachte 2], respectievelijk [medeverdachte 1] toen werkzaam bij [Benadeelde], en hebben zij aan [Benadeelde] een aanbieding voor de ontwikkeling van het project Coolsingel gedaan. [Benadeelde] heeft het aanbod van [Handelsnaam verdachte 3 en 4] inzake de ontwikkeling van Coolsingel aanvaard en zij heeft met [Handelsnaam verdachte 3 en 4] een ontwikkelingsovereenkomst gesloten, gedateerd 15 januari 1999 . Op het originele exemplaar hiervan staat een poststempel waaruit blijkt dat deze overeenkomst op 29 oktober 1999 bij [Benadeelde] is binnengekomen. [Verdachte 1] verklaart dat de datum op de overeenkomst niet klopt: de overeenkomst is later afgesloten dan 15 januari 1999. [Verdachte 1] en [Verdachte 2] hadden aangegeven het project voor een bedrag van fl. 3.500.000,- tot fl. 4.000.000,- te kunnen ontwikkelen. Echter, [medeverdachte 1] stelde een vergoeding van fl. 13.850.000,- vast. Hiervoor dienden [Verdachte 1] en [Verdachte 2] enkele betalingen te voldoen. Telkens werd, voordat deze bij [Handelsnaam verdachte 3 en 4] arriveerde, door [medeverdachte 1] aangekondigd welke factuur opgestuurd zou worden en betaald diende te worden. Tevens hebben [Handelsnaam verdachte 3 en 4] en [Medeverdachte 9] een winstdelingsovereenkomst gesloten. Deze overeenkomst was vals, want [Handelsnaam verdachte 3 en 4] heeft voor eigen rekening en risico het project Coolsingel ontwikkeld. [medeverdachte 2] kwam bij [Verdachte 1] en [Verdachte 2] langs en wilde alvast geld ontvangen als vooruitbetaling op de winstdelingsovereenkomst met [Medeverdachte 9]. Hij vertelde [Verdachte 1] en [Verdachte 2] dat zij maar wat moesten verzinnen, want hij wilde zijn geld. Dit geld heeft [Handelsnaam verdachte 3 en 4] toen door middel van een aantal facturen die [Medeverdachte 9] heeft gestuurd aan [Medeverdachte 18], [Medeverdachte 19] en [Medeverdachte 15], betaald. Uit een brief van [Handelsnaam verdachte 3 en 4] d.d. 3 juni 2005 blijkt dat een afrekening heeft plaats gevonden en dat een bedrag van € 1.843.400,- toe komt aan [Medeverdachte 9]. Op een kopie van een bankrekeningafschrift op naam van [Betrokkene 1] staat dat er op 17 april 2003 een bedrag van € 1.843.400,- is overgemaakt naar [Medeverdachte 7] (de rechtbank leest hier [Medeverdachte 7]). Achter dit bedrag is met de hand geschreven “Coolsingel”. [Verdachte 1] verklaart dat hij facturen van [Medeverdachte 16] en [Medeverdachte 14] in opdracht van [medeverdachte 1] in de projectadministratie van Coolsingel heeft opgenomen. Na overleg met [medeverdachte 1] werd op de facturen vermeld dat er activiteiten waren verricht in het project Coolsingel, echter van werkzaamheden verricht door medeverdachte [Medeverdachte 6] weet [Verdachte 1] niets. Deze partijen zijn door [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] aan [Handelsnaam verdachte 3 en 4] opgelegd. Dit werd besproken tijdens vergaderingen, waarbij [medeverdachte 2], [medeverdachte 1], [medeverdachte 3], [Verdachte 1] en soms [Verdachte 2] aanwezig waren.
Eenzelfde gang van zaken is te bespeuren bij de ontwikkeling van het project Hollandse Meester in Zoetermeer. [Handelsnaam verdachte 3 en 4] was in gesprek met de gemeente Zoetermeer over de ontwikkeling van het project Hollandse Meester. [Verdachte 1] en [Verdachte 2] zijn op enig moment benaderd door [medeverdachte 2] met de vraag of zij dit project samen met [Benadeelde] wilden ontwikkelen. Op 17 augustus 1999 heeft [Handelsnaam verdachte 3 en 4] de optierechten op het project verkocht aan [Benadeelde] tegen een vergoeding van fl. 5.000.000,-. Deze overeenkomst is door [Handelsnaam verdachte 3 en 4] verstuurd als bijlage bij een brief die tevens is gedateerd op 17 augustus 1999. Echter, op de brief staat een stempel waaruit blijkt dat deze op 29 oktober 1999 bij [Benadeelde] is binnengekomen. [Verdachte 2] verklaart dat [Verdachte 1] vooral de financiële zaken deed, hij stelde de contracten en overeenkomsten op die gesloten moesten worden met [Benadeelde]. Deze liet hij lezen aan [Verdachte 2]: [Verdachte 1] deed niets zonder [Verdachte 2] hierin te kennen. [Verdachte 1] verklaart dat de vergoeding van
fl. 5.000.000,- in deze overeenkomst door [medeverdachte 1] is bepaald, terwijl zij zelf een vergoeding van fl. 1.000.000,- in gedachten hadden. [Verdachte 1] verklaart hierover tijdens de terechtzitting dat hij het bedrag van fl. 5.000.000,- volslagen uit verhouding vond. Uit deze vergoeding diende [Handelsnaam verdachte 3 en 4] een bedrag aan [medeverdachte 2] te betalen voor diens bemiddeling. Op 3 december 1998 zijn er twee verschillende winstdelingsovereen¬komsten afgesloten tussen [Handelsnaam verdachte 3 en 4] en [Medeverdachte 9]. In een van de twee winstdelingsovereen¬komsten staat vermeld dat [Medeverdachte 9] fl. 2.600.000,- van het verkoopresultaat krijgt en in de andere winstdelingsovereenkomst staat een bedrag genoemd van fl. 4.000.000,- . Ook staat in deze winstdelingsovereenkomsten vermeld dat [Handelsnaam verdachte 3 en 4] en [Medeverdachte 9] een exclusief samenwerkingsverband aan is gegaan, waarbij voor gezamenlijke rekening en risico de ontwikkeling van Hollandse Meester ter hand zou worden genomen. Een substantieel deel van de vergoeding die [medeverdachte 2] kreeg, is echter aan te merken als een aanbrengprovisie. Slechts een klein percentage van dit bedrag kan in redelijkheid gezien worden als vergoeding door werkzaamheden verricht door [medeverdachte 2]. Ter terechtzitting verklaart [Verdachte 2] dat er inderdaad fl. 2.600.00,- is betaald aan [medeverdachte 2]. [Verdachte 1] verklaart dat de beide winstdelingsovereenkomsten opgesteld zijn na 9 augustus 1999 en niet op 3 december 1998. Ook deze overeenkomsten zijn geantedateerd. Tijdens de terechtzitting verklaren [Verdachte 1] en [Verdachte 2] dat [medeverdachte 2] deze datum in het contract wilde hebben. Op 17 april 2003 is, blijkens een rekeningafschrift op naam van [Betrokkene 1], een bedrag van € 1.179.829,- overgemaakt naar [Medeverdachte 7] . Achter dit bedrag staat met de hand geschreven “Zoetermeer”. Dit komt derhalve overeen met hetgeen [Verdachte 2] ter terechtzitting verklaarde. Uit een rekeningafschrift van [Medeverdachte 9] blijkt dat op 4 augustus 2003 een bedrag van € 504.626,10 is overgemaakt door [Medeverdachte 7] . Op diezelfde datum is er op de rekening van [Medeverdachte 8] een bedrag van € 1.009.252,19 bijgeschreven door [Medeverdachte 7] . [Verdachte 2] verklaart dat in dit project tevens geld is weggevloeid is naar [medeverdachte 3]. Op een handgeschreven document dat bij [Medeverdachte 7] is aangetroffen, staat vermeld dat [Medeverdachte 8], [Medeverdachte 9] en [medeverdachte 23] samenwerkingsverbanden hebben gesloten met diverse projecten/ontwikkelaars. De winst zal tussen hen drieën verdeeld worden. Naast geld dat door de winstdelingsovereenkomsten is weggesluisd, is er ook geld weggevloeid door middel van een valse factuur van [Betrokkene 9] gevestigd te [vestigingsplaats] . [Verdachte 1] en [Verdachte 2] verklaren hierover dat zij deze factuur in opdracht van [medeverdachte 3] dienden te betalen . [Eigenaar betrokkene 9], eigenaar van [Betrokkene 9], verklaart over deze factuur dat hij deze in opdracht van [medeverdachte 3] heeft opgesteld. Hij heeft [Verdachte 1] telefonisch het adres gevraagd van het bedrijf [Handelsnaam verdachte 3 en 4] en [medeverdachte 3] heeft hem gezegd welke omschrijving op deze factuur vermeld diende te worden. [Eigenaar betrokkene 9] heeft de factuur vervolgens verzonden en in zijn administratie opgenomen. Na binnenkomst van deze factuur zou deze boekhoudkundig worden doorgezet naar het juiste project.
Het project Solaris te Capelle aan den IJssel is het laatste project waar [Handelsnaam verdachte 3 en 4] heeft samen gewerkt met [Benadeelde]. [medeverdachte 2] heeft [Verdachte 2] gebeld met de vraag of [Verdachte 1] en [Verdachte 2] geïnteresseerd waren het project uit te ontwikkelen en te realiseren . In dit project is een turnkeyovereenkomst gesloten tussen [Benadeelde], vertegenwoordigd door [medeverdachte 1], en [Handelsnaam verdachte 3 en 4], vertegenwoordigd door haar dochteronderneming [Medeverdachte 13] in de persoon van [Verdachte 1]. Uit deze overeenkomst blijkt dat [Benadeelde] is gestart met de feitelijke ontwikkeling van dit project waarna [Medeverdachte 13] dit project heeft overgenomen teneinde het project na oplevering turn key weer aan [Benadeelde] over te dragen. Hiertoe is een bedrag van fl. 127.500.000,- overeengekomen, met inbegrip van alle kosten, waarbij onder andere wordt verwezen naar de bouwclaim van [Betrokkene 2] van 3 november 1999. Deze turnkeyovereenkomst is gedateerd 8 oktober 1999. Dat deze datum geantedateerd was en de overeenkomst valselijk opgemaakt, is reeds besproken. De rechtbank verwijst hier kortheidshalve naar. In aansluiting hierop verklaart [Verdachte 1] tijdens de zitting dat nadat bekend was geworden dat er een koper voor het project in beeld was gekomen, de datum op de overeenkomst naar voren is geschoven. In een gesprek dat [Verdachte 1] en [Verdachte 2] met [medeverdachte 2] hadden, is door hem gezegd dat [Benadeelde] bereid was een bedrag van fl. 7.500.000,- te betalen voor de ontwikkeling. De afspraken die tussen [Handelsnaam verdachte 3 en 4] en [Benadeelde] zijn gemaakt zijn verschillende malen gewijzigd. Er zijn door [Benadeelde] verschillende calculaties gemaakt. Uit de calculatie die gedateerd is op 5 oktober 1999, blijkt dat de totale kosten van het project begroot werden op fl. 95.930.547,- en de opbrengsten op fl. 107.255.000,-. Ook [Handelsnaam verdachte 3 en 4] heeft een begroting opgesteld waar uitgegaan werd van een bedrag van fl. 98.495.864,-. Echter, in de overeenkomst die [Handelsnaam verdachte 3 en 4] met [Benadeelde] heeft gesloten werd uitgegaan van een stichtingskostenbegroting van fl. 127.500.000,- die door [medeverdachte 3] werd aangedragen. [Getuige 1] verklaart dat een kostenbatenanalyse door de projectontwikkelaar aangedragen wordt, de stichtingskostenbegroting zit hierin. Het hogere bedrag in de door [medeverdachte 3] aangedragen stichtingskostenbegroting werd verklaard door het risico dat de grondprijs omhoog zou gaan en door de verkoop van het project aan [Betrokkene 15]. [Verdachte 1] verklaart deze verhoogde stichtingskosten¬begroting rechtstreeks overgenomen te hebben in de calculatie van [Handelsnaam verdachte 3 en 4]. Hierbij werd rekening gehouden met een eventuele bouwclaim van [Betrokkene 2]. De consequentie van deze verhoogde calculatie is geweest dat er op deze manier een potje bij [Handelsnaam verdachte 3 en 4] is gecreëerd door [Benadeelde]. Uit dit potje moest [Handelsnaam verdachte 3 en 4] op aangeven van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3], facturen voldoen van [Medeverdachte 12], [Medeverdachte 10]en [Medeverdachte 11]. Ook in het project Solaris is er een winstdelingsovereenkomst gesloten tussen [Handelsnaam verdachte 3 en 4] en [Medeverdachte 9] en ondertekend op 21 september 1999. Ter terechtzitting verklaren [Verdachte 1] en [Verdachte 2] dat deze overeenkomst vals is. [Verdachte 2] verklaart tevens dat deze overeenkomst door [medeverdachte 3] is opgemaakt. Uit een winstdelingsovereenkomst tussen [Medeverdachte 8], [Medeverdachte 9] en [medeverdachte 23] blijkt dat zij de winst die behaald is in onder andere het project in Capelle aan den IJssel verdelen aan de hand van een nader overeen te komen verdeelsleutel. Er zijn hieromtrent verschillende volmachten en winstdelingsovereenkomsten aangetroffen waaruit blijkt dat de volgende verdeling overeen was gekomen: [Medeverdachte 8] 50%, [Medeverdachte 9] 25%, [medeverdachte 23] 25%. Op basis van deze winstdelingsovereenkomst heeft [Medeverdachte 13] geld overgemaakt naar de derdengeldrekening van [Medeverdachte 7] op 16 maart 2002. Tevens heeft [Medeverdachte 13] facturen betaald. [Verdachte 1] en [Verdachte 2] geven in een fax uitleg omtrent verscheidene facturen die zij in opdracht van [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] dienden te betalen. [Medeverdachte 20] heeft op 15 december 1999 een brief aan [Medeverdachte 13] gestuurd waarin zij op verzoek van [Benadeelde] een aanbieding doet de verhuur van de gebouwen te realiseren tegen een vergoeding van fl. 2.000.000,-. [Getuige 2] verklaart dat hoewel zijn naam onder de brief staat, hij hier niet van op de hoogte is. Ook de handtekening die op de brief staat is niet van hem. Het bedrag van fl. 2.000.000,- staat zijns inziens niet in verhouding tot de werkzaamheden die verricht zijn. Concreet heeft hij niet gewerkt aan de verhuur zoals in de brief omschreven. Twee dagen later is er door [Medeverdachte 21] een brief gestuurd aan [Medeverdachte 13] waarin [Handelsnaam medeverdachten 20, 21 en 22] een aanbieding doet om nader begeleidings- en adviseringswerk¬zaam¬heden te verrichten tegen een vergoeding van fl. 2.254.150,-. [Medeverdachte 13] accepteert beide aanbiedingen. [Verdachte 1] verklaart dat de brieven later zijn opgemaakt toen duidelijk werd welke bedragen opgenomen konden worden. Toen bleek dat in Solaris veel was verdiend, zei [medeverdachte 3] tegen [Handelsnaam verdachte 3 en 4] dat er geld naar [Handelsnaam Medeverdachten 20, 21 en 22] diende te vloeien. Hierna heeft [Handelsnaam verdachte 3 en 4] verschillende facturen van [Handelsnaam Medeverdachten 20, 21 en 22] ontvangen en betaald. Met betrekking tot de facturen van [Betrokkene 3] en [Betrokkene 4] verklaart [Verdachte 1] het volgende. In het project Solaris werd meer verdiend dan zij hadden verwacht en [medeverdachte 1] zei hem toen dat, nu [Handelsnaam verdachte 3 en 4] een dusdanige winstruimte had, daaruit nog wel een aantal facturen betaald konden worden. [Eigenaar betrokkene 3] geeft aan deze factuur opgemaakt te hebben, waarbij de omschrijving en de hoogte van de factuur hem door [Handelsnaam verdachte 3 en 4] werd gegeven. Hij heeft de werkzaam¬heden die op de factuur vermeld staan niet uitgevoerd. [Verdachte 2] verklaart hierover dat [Eigenaar betrokkene 3] een verklaring nodig had voor het opmaken van deze factuur. [Verdachte 2] heeft hierop een brief opgesteld en verstuurd aan [Betrokkene 3] waarbij omtrent de inhoud hiervan overleg is gevoerd met [medeverdachte 1]. [Eigenaar betrokkene 4] verklaart dat [Betrokkene 4] op aangeven van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] is opgezet. De BV had geen klanten en er zijn geen werkzaamheden verricht. De factuur die aan [Medeverdachte 13] is gestuurd is hem door [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] aangedragen. Zij vertelden hem het op deze manier te doen. De rechtbank is hierboven reeds tot de conclusie gekomen dat deze beide facturen valselijk zijn opgemaakt. [Eigenaar betrokkene 4] verklaart verder dat hij van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] facturen gekregen heeft van onder andere [Betrokkene 10]. Hij heeft echter geen opdrachten aan [Betrokkene 10] verstrekt en [Betrokkene 10] heeft ook geen werkzaamheden voor [Betrokkene 4] verricht. De omschrijving op deze facturen klopte niet. [Eigenaar betrokkene 3] verklaart omtrent [Betrokkene 10] dat dit een BV van [Medeverdachte 5] is. [Medeverdachte 5] heeft een rapport voor hem opgesteld en stuurde vervolgens een factuur van [Betrokkene 10] met een onjuiste omschrijving. De rechtbank concludeert daaruit dat het geld dat door [Handelsnaam verdachte 3 en 4] aan [Betrokkene 4] en [Betrokkene 3] is betaald, ook weer werd doorbetaald. Dit gebeurde door middel van facturen die in opdracht van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] aan [Betrokkene 10] gestuurd moesten worden. Dit geld is ten goede gekomen aan [Medeverdachte 5]. Een derde manier om geld dat op de rekening bij [Handelsnaam verdachte 3 en 4] stond door te sluizen, is het bedenken van projecten waarop [medeverdachte 2] een factuur zou kunnen sturen. Hij vroeg aan [Verdachte 1] en [Verdachte 2] om deze projecten te bedenken. [Verdachte 1] verklaart hierover in zijn algemeenheid dat de facturen die [Handelsnaam verdachte 3 en 4] op aangeven van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] diende te betalen, zijn ingediend om de extra winst die is behaald in de drie projecten af te romen tot het bedrag waarvan [Handelsnaam verdachte 3 en 4] heeft aangegeven hiermee genoegen te nemen voor de ontwikkeling. De werkzaamheden en kosten die op deze facturen vermeld staan, hebben betrekking op andere projecten dan de drie hier genoemde. De facturen waren onder andere afkomstig van [Medeverdachte 9], [Medeverdachte 8], [Medeverdachte 10], [Medeverdachte 12], [Medeverdachte 11], [Verdachte 4], [Medeverdachte 14] en [Medeverdachte 16]. De facturen waren onder andere gericht aan [Medeverdachte 18], [Medeverdachte 19], [Medeverdachte 15] en [Medeverdachte 17]. Deze facturen zijn in de administratie van [Handelsnaam verdachte 3 en 4] opgenomen. [Verdachte 2] legt hieromtrent een soortgelijke verklaring af.
Om bovengenoemde strafbare feiten te kunnen plegen was een zekere vorm van organisatie noodzakelijk. Gelet op het bovenstaande oordeelt de rechtbank dat hiervan sprake is. In het bijzonder overweegt zij hiertoe nog het volgende.
In 1995 is [medeverdachte 1], samen met [medeverdachte 3] met [medeverdachte 2] werkzaam geworden voor [Benadeelde]. Binnen de projecten Coolsingel, Hollandse Meester en Solaris zijn door [Benadeelde], vertegenwoordigd door [medeverdachte 1] die hier algemeen directeur was, overeenkomsten gesloten met de projectontwikkelaar [Handelsnaam verdachte 3 en 4]. De vergoeding die [Handelsnaam verdachte 3 en 4] kreeg van [Benadeelde] was iedere keer hoger dan de vergoeding die [Handelsnaam verdachte 3 en 4] hier ten minste voor wilde ontvangen. Deze hogere bedragen werden door [medeverdachte 1] aan [Handelsnaam verdachte 3 en 4] opgelegd, in de (valse) overeenkomst opgenomen en uitbetaald. Op deze manier werd er bij [Handelsnaam verdachte 3 en 4] een “potje” met geld gecreëerd. Een deel hiervan werd op basis van winstdelingsovereenkomsten met [Medeverdachte 9], via de derdengeldrekening van [Medeverdachte 7], uitbetaald aan [Medeverdachte 9] en [Medeverdachte 8]. Hieruit blijkt dat een deel van het potje dat bij [Handelsnaam verdachte 3 en 4] gecreëerd werd ten goede kwam aan [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2]. Een ander deel van het potje is doorgesluisd via het opstellen en versturen van valse facturen, naar andere BV’s. Een aantal van deze BV’s diende het bedrag dat zij overgemaakt kreeg, weer verder door te sluizen naar bijvoorbeeld [Betrokkene 10]. [medeverdachte 2] verklaart dat er niets gebeurde zonder dat de Raad van Bestuur hiervoor toestemming had gegeven; deze was op de hoogte van al hetgeen de directie deed. [Medeverdachte 4], die in 1999 en 2000 voorzitter van de Raad van Bestuur van [Benadeelde] was , bevestigt dat de gehele Raad van Bestuur op de hoogte was van deze drie projecten en dat er daarnaast een goede interne controle bestond op alle niveaus. Hij verklaart tevens vrij veelvuldig contact te hebben met [medeverdachte 1]. De directie van [Benadeelde] bestond uit [medeverdachte 1] als algemeen directeur, [medeverdachte 3] als financieel directeur en [Medeverdachte 5] als commercieel directeur en later als opvolger van [medeverdachte 1]. [Getuige 3] merkt hierover op dat hij deze benoeming discutabel vond gezien de vooropleiding en ervaring van [Medeverdachte 5] binnen het commercieel vastgoed. [medeverdachte 2] stond niet op de loonlijst van [Benadeelde] maar werd beschouwd als adviseur van de directie. Hij verklaart verschillende vergaderingen met de directie van [Benadeelde] gevoerd te hebben in de horecagelegenheid [naam horecagelegenheid]. Dit waren een op een gesprekken met [medeverdachte 1]. Ook [Getuige 3] verklaart hierover, [medeverdachte 2] hield volgens hem kantoor bij een horecagelegenheid, [naam horecagelegenheid] in [plaatsnaam], waar de groep rond [medeverdachte 1] regelmatig werd ontboden. Hij geeft aan dat er een splitsing bestond tussen het groepje rond [medeverdachte 1] en de [Benadeelde] groep. Met het groepje rond [medeverdachte 1] doelt hij op onder andere [Medeverdachte 5] en [medeverdachte 3]. Ook [Verdachte 1] verklaart over de groep [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en later [medeverdachte 3], hij geeft aan dat van deze groep een bepaalde druk uitging. Uit onderzoek naar de agenda’s van de [Verdachte 1] en [Verdachte 2] blijkt dat zij regelmatig overleg hadden met de groep [medeverdachte 1]. Dit overleg vond met name plaats tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] in iets mindere mate. In de agenda’s van deze medeverdachten komt de term [afkorting] voor. De secretaresse van [medeverdachte 1] verklaart dat dit staat voor [medeverdachte 1], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2]. Als er een vergadering gepland moest worden dan schreef zij dit op deze manier in de agenda. Ook na het vertrek van [medeverdachte 2] bij [Benadeelde] in juni 2001 en het vertrek van [medeverdachte 1] in oktober 2001 blijft er contact bestaan tussen deze twee medeverdachten en hun ex-[Benadeelde] collega’s en [Verdachte 1] en [Verdachte 2]. [Medeverdachte 4] verklaart zelf ook dat hij na zijn vertrek nog veel contact met [medeverdachte 1] heeft gehad, ook toen [medeverdachte 1] weg was bij [Benadeelde]. Dit omdat hij met [medeverdachte 1] heel actief is bezig geweest met een aantal projecten. [Getuige 4] verklaart omtrent [Medeverdachte 4] dat hij de enige was binnen de Raad van Bestuur die verstand had van commercieel vastgoed en de voorstellen van [medeverdachte 1] eerst met hem besprak voordat deze in de Raad van Bestuur ter sprake kwamen. Pas als [Medeverdachte 4] het met een voorstel eens was, werd dit voorstel besproken in de Raad van Bestuur. [medeverdachte 1], en later zijn opvolger [Medeverdachte 5], konden zelfstandig besluiten nemen als zij onder een bepaald niveau bleven. Als zij boven dit niveau uit kwamen dan dienden zij deze beslissingen aan [Medeverdachte 4] voor te leggen. De rechtbank komt tot de conclusie dat [Medeverdachte 4] door zijn positie als voorzitter van de Raad van Bestuur op de hoogte is geweest van de handelingen die met betrekking tot de genoemde drie projecten en binnen die positie tevens toestemming heeft kunnen verlenen voor deze handelingen.
Naast deze groep personen die gelieerd was aan [Benadeelde] bestonden er nog verschillende tussenpersonen die allen hun eigen rol hadden om de bovengenoemde frauduleuze handelingen te kunnen laten plaatsvinden. [Verdachte 1] en [Verdachte 2] kunnen in dit verband genoemd worden als projectontwikkelaars die geldbedragen die zij via [Benadeelde] betaald kregen dienden door te betalen. Ook medeverdachte [Medeverdachte 6] kan gezien worden als een tussenpersoon. Hij presenteerde zich naar buiten toe als het secretariaatsbureau van [medeverdachte 1]. [Medeverdachte 6] verklaart hierover dat dit ongeveer eens in de twee weken voorkwam dat hij zich op die manier presenteerde. Dit ging al jaren zo en was bedoeld om “de dingen die [medeverdachte 1] gedaan wilde krijgen wat meer cachet te geven”. [Verdachte 1] en [Verdachte 2] verklaren hieromtrent dat [Medeverdachte 6] hen facturen zou sturen en dat zij in opdracht van [medeverdachte 1] maar moesten verzinnen waarover hij een factuur zou kunnen sturen.
De verdediging heeft primair betoogd dat de criminele organisatie in 2004 heeft opgehouden te bestaan en is gewijzigd in een andere organisatie, namelijk de [Benadeelde 2]-organisatie, met een andere samenstelling en een andere modus operandi. Subsidiair is betoogd dat de deelname van [Verdachte 1] en [Verdachte 2] in het jaar 2004 is gestopt. De onder 1 tot en met 3 en 5 en 6 ten laste gelegde feiten eindigen immers allemaal uiterlijk in 2004 en de delicten die zijn opgenomen bij de criminele organisatie duren ook niet voort na deze datum. Het enkele feit dat [Verdachte 1] en [Verdachte 2] na deze datum [Benadeelde] niet op de hoogte hebben gebracht van de malversaties, is voorts onvoldoende om van een voortdurende deelname aan de (niet meer bestaande) criminele organisatie te spreken.
De rechtbank overweegt hierover het volgende. In 2005 heeft PriceWaterhouseCoopers in opdracht van [Benadeelde] onderzoek gedaan naar de ontwikkelingskosten van het project Luxortoren (Coolsingel). [Verdachte 1] en [Verdachte 2] hebben in het kader van dit onderzoek het verzoek gekregen om alle dossiers Coolsingel naar [Benadeelde] te brengen. In een gesprek hebben [Verdachte 1] en [Verdachte 2] [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] op de hoogte gesteld van het onderzoek. [medeverdachte 2] heeft tot kalmte gemaand en gezegd dat het om een intern onderzoek van [Benadeelde] ging. In een schriftelijk verklaring heeft [Verdachte 1] aangegeven dat hen gevraagd werd om bewijzen te verwijderen. [Verdachte 1] en [Verdachte 2] hebben vervolgens voordat medewerkers van PriceWaterhouseCoopers langskwamen de dossiers doorgelopen op belastend materiaal. Op 30 juni 2005 heeft een gesprek plaatsgevonden met medewerkers van PriceWaterhouseCoopers. In dit gesprek hebben [Verdachte 1] en [Verdachte 2] zich gehouden aan de lezing van de feiten zoals deze besproken was met [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3]. Deze lezing kwam niet overeen met de werkelijkheid. Aan het einde van het gesprek hebben [Verdachte 1] en [Verdachte 2] gezegd dat bij hen geen kennis aanwezig is van feiten of omstandigheden die voor het onderzoek van belang kunnen zijn en die in het gesprek niet aan de orde gekomen zijn. [Verdachte 1] en [Verdachte 2] hebben geen van beiden in het gesprek gemeld dat [Handelsnaam verdachte 3 en 4] winstdelingsovereenkomsten had gesloten met [Medeverdachte 9]. [Verdachte 2] heeft hierover verklaard dat [medeverdachte 2] dit vermoedelijk verzocht heeft, maar dat ze het hoe dan ook niet gedaan zouden hebben.
In het dossier bevindt zich voorts een door [Verdachte 1] ondertekende brief van [Verdachte 4] aan [Medeverdachte 9] ten name van [medeverdachte 2] gedateerd 3 juni 2005 met als onderwerp de afrekening van de winstdeling in het project Coolsingel.
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het vorenstaande dat [Verdachte 1] en [Verdachte 2] in juni 2005 nog bezig waren met betalingen aan [medeverdachte 2] die voortvloeiden uit de valse winstdelingsovereenkomst in het project Coolsingel. In 2005 hebben zij bovendien nog een bijeenkomst gehad met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] waarin is gesproken over het onderzoek van PriceWaterhouseCoopers en hoe zij daarmee om moesten gaan. Eind juni 2005 hebben [Verdachte 1] en [Verdachte 2] in een gesprek met medewerkers van PriceWaterhouseCoopers bewust onjuiste informatie verstrekt en relevante informatie achtergehouden over door [Benadeelde] te veel betaalde bedragen in het project Coolsingel. Het had naar het oordeel van de rechtbank op de weg van [Verdachte 1] en [Verdachte 2] gelegen om niet alleen over het project Coolsingel openheid van zaken te geven, maar tevens over de projecten Hollandse Meester en Solaris. Anders dan de verdediging acht de rechtbank dan ook wettig en overtuigend bewezen dat in ieder geval tot met eind juni 2005 sprake is geweest van een gestructureerd samenwerkingsverband waarvan [Verdachte 1] en [Verdachte 2] deel hebben uitgemaakt.
Gelet op het bovenstaande blijkt dat verdachten, in wisselende samenstellingen, regelmatig overleg met elkaar hebben gevoerd over de bovengenoemde frauduleuze handelingen. De rechtbank komt tot de conclusie dat gedurende de periode juni 1999 tot en met juni 2005, sprake is geweest van een organisatie die tot oogmerk heeft gehad het plegen van misdrijven, aan welke organisatie verdachte heeft deelgenomen.
Alle feitelijke gedragingen die hierboven zijn beschreven ten aanzien van de tenlastegelegde feiten kunnen worden gezien als gedragingen die zijn verricht in het kader van bedrijfsactiviteiten die aan de onderneming als verdachte niet vreemd zijn en daardoor vallen binnen de invloedsfeer van verdachte. Alle gedragingen van [Verdachte 1] en [Verdachte 2] zijn terug te voeren op de door verdachte opgemaakte valse overeenkomsten in de projecten Coolsingel, Hollandse Meester en Solaris. Voorts zijn de strafbare gedragingen, genoemd onder deelneming aan een criminele organisatie, telkens verricht door [Verdachte 1] en [Verdachte 2]. Zij hebben in hun hoedanigheid als bestuurder telkens gehandeld namens en in het belang van verdachte. Gelet hierop concludeert de rechtbank dat de gedragingen kunnen worden toegerekend aan verdachte.
Ten aanzien van de opzet kan nog opgemerkt worden dat nu vaststaat dat [Verdachte 1] en [Verdachte 2], als bestuurders van verdachte, opzet hebben gehad op de frauduleuze handelingen, deze opzet toegerekend kan worden aan verdachte 3.
4.3 Bewezenverklaring
Gezien het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 tot en met 3 en 5 tot en met 7 ten laste gelegde feiten heeft begaan, in dier voege dat:
1.
(PROJECT HOLLANDSE MEESTER):
Zij (van 2 februari 1994 tot 14 augustus 2000 optredend onder de handelsnaam [Handelsnaam verdachte 3 en 4]) in de periode van 17 augustus 1999 tot en met 29 oktober 1999 te Capelle aan den IJssel en Hoevelaken, tezamen en in vereniging met een ander
een overeenkomst met de naam "overeenkomst inzake verkoop rechten uit optieovereenkomst van de "Stationslocatie" aan het Plein van de Verenigde Naties te Zoetermeer" tussen [Handelsnaam verdachte 3 en 4] en [Benadeelde] (D-0003/D-1331),
zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt, immers hebben zij, verdachte, en haar mededader valselijk en in strijd met de waarheid - zakelijk weergegeven -
in die overeenkomst opgenomen dat [Benadeelde], de rechten uit de tussen [Handelsnaam verdachte 3 en 4] en de gemeente Zoetermeer gesloten overeenkomst inzake optieverlening op een perceel grond aan het Plein van de Verenigde Naties te Zoetermeer koopt van [Handelsnaam verdachte 3 en 4] tegen betaling van een overeengekomen koopsom van Fl.5.000.000,- door [Benadeelde], te betalen aan [Handelsnaam verdachte 3 en 4],
terwijl in werkelijkheid de koopsom van Fl.5.000.000,- voor de overname van de rechten tussen [Handelsnaam verdachte 3 en 4] en de gemeente Zoetermeer gesloten overeenkomst inzake optieverlening op het perceel grond aan het Plein van de Verenigde Naties te Zoetermeer niet geheel als koopsom ten goede is gekomen aan [Handelsnaam verdachte 3 en 4], maar in die koopsom een vergoeding van circa Fl.2.600.000,- (Euro 1.179.829,-) ten behoeve van [Medeverdachte 9] was begrepen,
zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken en door anderen te doen gebruiken;
2.
(PROJECT HOLLANDSE MEESTER):
Zij (van 2 februari 1994 tot 14 augustus 2000 optredend onder de handelsnaam [Handelsnaam verdachte 3 en 4]) in de periode van 3 december 1998 tot en met 3 december 1999 te Capelle aan den IJssel, tezamen en in vereniging met anderen,
twee winstdelingsovereenkomsten tussen [Handelsnaam verdachte 3 en 4] en [Medeverdachte 9] (D-0091 en/of D-0008),
zijnde geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt, immers hebben zij, verdachte, en haar mededaders valselijk en in strijd met de waarheid - zakelijk weergegeven - telkens
in die winstdelingsovereenkomsten opgenomen dat [Handelsnaam verdachte 3 en 4] en [Medeverdachte 9] een exclusief samenwerkingsverband zijn aangegaan dat erop is gericht om voor gezamenlijke rekening en risico de ontwikkeling van een kantoortoren en een parkeergarage te Zoetermeer aan het plein der Verenigde Naties (ook bekend onder de projectnaam "Hollandse Meester") ter hand te nemen,
en die winstdelingsovereenkomsten gedateerd op 3 december 1998,
terwijl in werkelijkheid [Medeverdachte 9] geen reële werkzaamheden heeft verricht en geen financieel risico heeft gelopen en er geen sprake is geweest van een exclusief samenwerkingsverband en er geen sprake is geweest van een gezamenlijke ontwikkeling van een kantoortoren en parkeergarage te Zoetermeer aan het plein der Verenigde Naties en er ook geen intentie is geweest tot een dergelijke samenwerking
die data van 3 december 1998 geantedateerd waren,
zulks telkens met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken en door anderen te doen gebruiken;
Zij (van 2 februari 1994 tot 14 augustus 2000 optredend onder de handelsnaam [Handelsnaam verdachte 3 en 4]) in de periode van 8 oktober 1999 tot en met 10 december 1999 te Capelle aan den IJssel en Hoevelaken en Bergschenhoek tezamen en in vereniging met anderen
een turnkeyovereenkomst met een daaraan gehechte stichtingskostenbegroting tussen [Benadeelde], en [Handelsnaam verdachte 3 en 4], handelend namens de nog op te richten [Medeverdachte 13] (D-0006/D-1270),
zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt, immers hebben zij, verdachte, en haar mededaders valselijk en in strijd met de waarheid - zakelijk weergegeven -
in die turnkeyovereenkomst opgenomen dat [Handelsnaam verdachte 3 en 4] en de nog op te richten [Medeverdachte 13] het project "Werken aan de Maas" (ook bekend onder de projectnaam "Solaris") tegen een vergoeding van FL.127.500.000,-, waarin alle met het project gemoeide kosten zijn begrepen, overeenkomstig aan een aan die turnkeyovereenkomst gehechte stichtingskostenbegroting, "turnkey" zal opleveren aan [Benadeelde]
in die turnkeyovereenkomst opgenomen een bouwclaim d.d. 3 november 1999 van [Betrokkene 2] (D-2049)
en die turnkeyovereenkomst gedateerd op 8 oktober 1999,
terwijl in werkelijkheid in die vergoeding van Fl.127.500.000,- een vergoeding van circa Euro 10.281.161,- aan [Medeverdachte 9] en anderen was begrepen
die bouwclaim van [Betrokkene 2] niet bestond
die datum van 8 oktober 1999 geantedateerd was,
zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken en door anderen te doen gebruiken;
Zij (van 2 februari 1994 tot 14 augustus 2000 optredend onder de handelsnaam [Handelsnaam verdachte 3 en 4]) in de periode van 15 januari 1999 tot en met 31 oktober 1999 te Capelle aan den IJssel en Hoevelaken, tezamen en in vereniging met een ander,
een overeenkomst inzake de ontwikkeling van de Luxorlocatie te Rotterdam tussen [Handelsnaam verdachte 3 en 4] en [Benadeelde] (D-0002/D-1579),
zijnde een geschrift dat bestemd was of tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt, immers hebben zij, verdachte, en haar mededader valselijk en in strijd met de waarheid - zakelijk weergegeven -
in die overeenkomst opgenomen dat [Handelsnaam verdachte 3 en 4] de directievoering en de ontwikkeling van de Luxorlocatie te Rotterdam (ook bekend onder de projectnaam "Coolsingel") overneemt van [Benadeelde] tegen betaling van een overeengekomen prijs van FL.13.850.000,- (exclusief btw) door [Benadeelde], te betalen aan [Handelsnaam verdachte 3 en 4],
en die overeenkomst gedateerd op 15 januari 1999
terwijl in werkelijkheid in die vergoeding van Fl.13.850.000,- een vergoeding van circa Fl.4.062.319,- (Euro 1.843.400,-) ten behoeve van [Medeverdachte 9] was begrepen
en
die datum van 15 januari 1999 geantedateerd was,
zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken en door anderen te doen gebruiken;
Zij (van 2 februari 1994 tot 14 augustus 2000 optredend onder de handelsnaam [Handelsnaam verdachte 3 en 4]) in de periode van 1 juni 1998 tot en met 31 oktober 1999 te Capelle aan den IJssel, tezamen en in vereniging met anderen,
een winstdelingsovereenkomst tussen [Handelsnaam verdachte 3 en 4] en [Medeverdachte 9] (D-0007/D-1031),
zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt, immers hebben zij, verdachte, en haar mededaders valselijk en in strijd met de waarheid - zakelijk weergegeven -
in die winstdelingsovereenkomst opgenomen dat [Handelsnaam verdachte 3 en 4] en [Medeverdachte 9] een exclusief samenwerkingsverband zijn aangegaan dat erop is gericht om voor gezamenlijke rekening en risico de ontwikkeling van een kantoortoren, winkels en een parkeergarage te Rotterdam op de hoek van de Coolsingel met de Kruiskade (ook bekend onder de projectnaam "Coolsingel") ter hand te nemen,
die winstdelingsovereenkomst gedateerd op juni 1998
terwijl in werkelijkheid [Medeverdachte 9] geen reële werkzaamheden heeft verricht en geen financieel risico heeft gelopen en er geen sprake is geweest van een exclusief samenwerkingsverband en er geen sprake is geweest van een gezamenlijke ontwikkeling van een kantoortoren, winkels en een parkeergarage te Rotterdam op de hoek van de Coolsingel met de Kruiskade en er ook geen intentie is geweest tot een dergelijke samenwerking
die datum van juni 1998 geantedateerd was,
zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken en door anderen te doen gebruiken;
7.
(PROJECTEN HOLLANDSE MEESTER & SOLARIS & COOLSINGEL):
Zij (van 2 februari 1994 tot 14 augustus 2000 optredend onder de handelsnaam [Handelsnaam verdachte 3 en 4]) in de periode van juni 1999 tot en met juni 2005 te Capelle aan den IJssel en Hoevelaken en Den Haag en Bergschenhoek en ’s-Gravenzande en Delft en Bilthoven en Amsterdam en Amstelveen en Heemstede en Buitenkaag, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk heeft deelgenomen aan een organisatie,
te weten een samenwerkingsverband van natuurlijke personen en rechtspersonen, bestaande uit haar, verdachte, en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en [Verdachte 2] en [Verdachte 1] en [Medeverdachte 4] en [Medeverdachte 6] en [medeverdachte 3] en [Medeverdachte 5] en [Medeverdachte 8] en [Medeverdachte 9] en [Verdachte 4] (van 14 augustus 2000 tot 5 april 2005 optredend onder de handelsnaam [Handelsnaam verdachte 3 en 4]) en [Medeverdachte 13] en [Medeverdachte 14] en [Medeverdachte 12] en [Medeverdachte 10] en [Medeverdachte 11] en [Medeverdachte 16] en [Medeverdachte 15] en [Medeverdachte 17] en [Medeverdachte 18] en [Medeverdachte 19] en [Medeverdachte 20] en [Medeverdachten 21] en [Medeverdachte 22] en een of meer andere (rechts)personen, welke organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven, namelijk onder meer:
- oplichting van [Benadeelde]
- verduistering in dienstbetrekking bij [Benadeelde]
- valsheid in geschrifte
- niet ambtelijke actieve en/of passieve omkoping
- witwassen
- opzetheling
bestaande die deelneming onder meer uit:
het aangaan van valse overeenkomsten
en
het opmaken van valse facturen en overeenkomsten en brieven en kostenbatenanalyses (KBA)
en
het opnemen van valse facturen en overeenkomsten en brieven in bedrijfsadministraties
en
het verzenden van valse facturen en overeenkomsten en brieven
en
het doorbetalen en beheren en ontvangen en verhullen van geldbedragen, al dan niet via [Medeverdachte 7], die verkregen zijn met vorenbedoelde misdrijven
en
het doorgeven van gegevens aan overige leden van de organisatie, die relevant zijn voor de op te maken valse facturen en overeenkomsten en brieven en bedrijfsadministraties
en
het doorgeven van gegevens aan overige leden van de organisatie, die relevant zijn om geldbedragen, die verkregen zijn met vorenbedoelde misdrijven, door te (kunnen) sluizen
en
het beleggen van vergaderingen/bijeenkomsten met overige leden van de organisatie
en
het verzwijgen tegenover [Benadeelde] dat inzake de projecten "Hollandse Meester" en "Solaris" en "Coolsingel" door [Benadeelde] te veel geld is betaald.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in haar verdediging.
Hetgeen aan verdachte onder 1 tot en met 3 en 5 tot en met 7 meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5. Strafbaarheid van de feiten
Het bewezenverklaarde levert op:
1, 3, 5, 6
medeplegen van valsheid in geschrift, begaan door een rechtspersoon;
2
medeplegen van valsheid in geschrift, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd;
7
het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
6. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
7. Motivering van de sanctie
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de hoedanigheid van de rechtspersoon zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte wordt vervolgd en gestraft voor strafbare feiten die in haar naam zijn begaan en aan haar kunnen worden toegerekend, maar die feitelijk zijn uitgevoerd door haar bestuurders [Verdachte 1] en [Verdachte 2]. [Verdachte 1] en [Verdachte 2] zelf worden voor deze strafbare feiten eveneens bestraft. Niet alleen met dat feit houdt de rechtbank rekening, ook met de omstandigheid dat [Verdachte 1] en [Verdachte 2] hebben ingezien dat zij ernstige fouten hebben gemaakt, spijt hebben betoond, hebben geaccepteerd dat aan hun gedrag strafrechtelijke consequenties worden verbonden en dat zij volledige openheid van zaken hebben gegeven welke openheid van groot belang was in het onderhavige fraudeonderzoek. Voorts wordt in het voordeel van verdachte meegenomen dat [Verdachte 1] en [Verdachte 2] weliswaar willens en wetens hebben meegewerkt aan het plegen van strafbare feiten, maar dat het initiatief hiertoe niet van hen is uitgegaan en dat zij zich hebben laten gebruiken door personen die zowel in zakelijk als in persoonlijk opzicht een grote mate van overwicht op hen hadden. Het door [Benadeelde] teveel betaalde geld is daarnaast niet naar verdachte doorgesluisd. Verder wordt in het voordeel van verdachte meegenomen dat zij met haar bestuurders als eerste van vele verdachten in dit fraudeonderzoek terecht staat, waardoor zij onevenredig veel publicitaire aandacht heeft gekregen. De hieruit voortvloeiende negatieve publiciteit zal zijn weerslag hebben op het voortbestaan van verdachte. Ten slotte wordt ten voordele van verdachte rekening gehouden met het feit dat zij niet alleen met [Benadeelde] ter zake van de schade als met het openbaar ministerie ter zake van de ontneming een schikking heeft getroffen, hetgeen van invloed is geweest op de financiële situatie van verdachte.
De bewezen verklaarde feiten zijn echter ernstig. Op naam van verdachte is opzettelijk meegewerkt aan een grove benadeling van [Benadeelde]. Daartoe zijn veelvuldig valse documenten opgesteld waardoor geldstromen in een juridische kader werden geplaatst met de bedoeling om de ware aard van die geldstromen te verhullen. Verdachte is hierbij gedurende een aantal jaren betrokken geweest en heeft ook zelf, in financieel en zakelijk opzicht, geprofiteerd van deze praktijken doordat haar onderneming of die van de aan haar gelieerde medeverdachte opdracht kreeg tot het ontwikkelen van grote en prestigieuze bouwwerken waarvoor riant werd betaald. De schaal waarop dit gebeurde, met name gelet op de hoogte van de bedragen die daarmee gemoeid waren, is ongekend in het Nederlandse zakenleven en heeft grote schade toegebracht, niet alleen aan [Benadeelde], maar ook aan het vertouwen dat in het zakendoen in het algemeen en in deze zaak met name in de sfeer van het vastgoed, gesteld moet kunnen worden. De hele branche is als het ware besmeurd geraakt. Al deze aspecten worden in het nadeel van verdachte meegewogen bij het bepalen van de strafmaat.
Nu het gaat om een rechtspersoon is de enig mogelijke straf een geldboete. De rechtbank ziet aanleiding de door de officier van justitie geëiste geldboete te matigen met ongeveer 1/3, gelet op de door bestuurders van verdachte gegeven openheid van zaken en de negatieve publiciteit. Op grond daarvan is de rechtbank van oordeel dat een geldboete van na te noemen hoogte moet worden opgelegd.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
Wetboek van Strafrecht artikelen: 23, 47, 51, 57, 140, 225.
9. Beslissing
De rechtbank:
Spreekt verdachte vrij van het haar onder 4. ten laste gelegde feit.
Verklaart bewezen dat verdachte de onder 1 tot en met 3 en 5 tot en met 7 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hiervoor onder 4.3 vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezenverklaarde feiten de hierboven onder 5. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een geldboete van € 17.000,- (zeventienduizend euro).
10. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.C. Monster, voorzitter,
mr. J.J. Dijk en mr. M.E. Fortuin, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffiers mr. E. de Witte en M.C.C. Kaal,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 18 december 2009.