RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Parketnummer: 15/700421-09
Uitspraakdatum: 29 september 2009
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 15 september 2009 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Noord Holland Noord, unit Zuyder Bos, te Heerhugowaard.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 07 juni 2009 te Haarlem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening, uit een woning gelegen aan de [straatnaam], weg te nemen geld en/of goederen van zijn/hun gading, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of haar man [echtgenoot], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), en/of zich daarbij de toegang tot die woning te verschaffen en/of die/dat weg te nemen goederen/geld onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming en/of daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en/of te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3], te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen
- het balkon van die woning is/zijn opgeklommem en/of (vervolgens) die woning heeft/hebben betreden en/of
- bij binnenkomst met kracht heeft/hebben geduwd tegen/in de rug van die [slachtoffer 1] en/of
- een mes in zijn/hun hand(en) heeft/hebben gehad en/of getoond en/of
- daarbij/vervolgens heeft/hebben geschreeuwd/gezegd: "Jullie mogen niet weg. Als jullie wel weggaan, dan steken wij jullie neer", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- die [slachtoffer 1] heeft/hebben vastgepakt en/of (terwijl hij/zij die [slachtoffer 1] vast had/hadden) heeft/hebben gezegd "Je moet stil zijn, anders steken we alletwee je kinderen neer", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of - (terwijl de verdachte en/of zijn mededader(s) door die woning liepen) tegen een of meerdere deuren heeft/hebben getrapt en/of
- een kast in de slaapkamer van die [slachtoffer 1] heeft/hebben doorzocht en/of
- de deur van de slaapkamer van die [echtgenoot] heeft/hebben geprobeerd te openen en/of
- waarbij verdachte en/of zijn mededaders gekleed was/waren in/met gezichtsbedekkende kleding, tengevolge waarvan verdachte en/of zijn mededader(s) niet herkenbaar waren,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit en gevorderd dat verdachte terzake zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drieeneenhalf jaar, met aftrek van voorarrest. Ten aanzien van de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] heeft de officier van justitie gevorderd dat deze worden toegewezen onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
4. Bewijs
4.1. Redengevende feiten en omstandigheden (1)
Op 7 juni 2009 bevonden zich rond 09.30 uur drie mannen in de buurt van de woning aan de [straatnaam] in Haarlem. Een van de mannen wikkelde een zwarte sjaal om zijn hoofd en zette een donkere zonnebril op. Vervolgens liep deze man naar de achterzijde van de [straatnaam], de andere twee mannen liepen naar de centrale ingang van de flat. (2)
[slachtoffer 1], de bewoonster van [straatnaam], was op dat moment alleen met haar twee kinderen [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2]) en [slachtoffer 3] (hierna: [slachtoffer 3]) in de woning. Haar man was op dat moment aan het werk op de Zwarte Markt in Beverwijk. [slachtoffer 1] had net de spullen om te gaan strijken klaargezet toen zij opeens een harde duw tegen haar rug voelde. Ze zag dat er een jongen via het balkon de keuken in was gekomen, die een grijs vest droeg met een capuchon over zijn hoofd. Daaronder droeg hij een donkerkleurig baseballpetje. Zijn gezicht was bedekt met een donkerkleurige bandana en hij had een mes in zijn hand. De jongen liep via de keuken naar de woonkamer en direct naar de voordeur van de woning. Hij liet vervolgens twee andere jongens binnen. De drie jongens liepen daarna de woonkamer in. Zij hadden alledrie een mes in hun handen. [slachtoffer 1] raakte volledig in paniek en begon hard te schreeuwen. De twee jongens die via de voordeur waren binnengelaten schreeuwden naar [slachtoffer 1] en haar kinderen dat zij niet weg mochten, en dat als zij dat wel zouden doen, de jongens haar en haar kinderen zouden neersteken. De eerste jongen, die via het balkon is binnengekomen, haalde in de slaapkamer van [slachtoffer 3] alles overhoop. Vervolgens liep de eerste jongen langs de slaapkamer van [slachtoffer 1] en haar man en probeerde hij de afgesloten deur open te trappen. Dit lukte niet. Daarna probeerde hij de slaapkamer van [slachtoffer 2] open te krijgen. De twee andere jongens bedreigden de hele tijd [slachtoffer 1] en haar kinderen.
[slachtoffer 1] wilde vluchten en zette de nog warme strijkijzerzool in de rug van de eerste jongen. Die schrok en liet het mes vallen. [slachtoffer 1] herkende de jongens niet, maar [slachtoffer 2] twijfelde of de eerste jongen mogelijk zijn neef [verdachte] zou kunnen zijn. Hij meende hem namelijk te herkennen aan zijn kleding en schoenen. Hij zag dat deze jongen in de kamer van zijn moeder alle kleding uit de kast had getrokken. [slachtoffer 2] liep vervolgens op de jongen af en trok de bandana van zijn gezicht. [slachtoffer 2] zag vervolgens dat de jongen zijn neef [verdachte] was, de verdachte in deze zaak. Er ontstond paniek bij de jongens, ook omdat [slachtoffer 2] door de telefoon via het alarmnummer 112 de politie waarschuwde. De jongens vertrokken uit de woning en hebben uiteindelijk niets meegenomen. (3)
Dit relaas is mede gebaseerd op de verklaring van [slachtoffer 2]. De rechtbank is het niet eens met het standpunt van de advocaat van verdachte, dat [slachtoffer 2]s verklaring onbetrouwbaar is omdat hij nog zo jong is en zijn verhaal deels niet overeenkomt met dat van zijn moeder, en dat die verklaring om die reden niet gebruikt zou mogen worden voor het bewijs. [slachtoffer 2]s leeftijd en het feit dat er verschillen zijn tussen zijn verklaring en de verklaring van zijn moeder maakt niet dat [slachtoffer 2]s verklaring niet voor het bewijs gebruikt mag worden. Het grootste deel van [slachtoffer 2]s verklaring is in lijn met andere verklaringen en om die reden gebruikt de rechtbank ook de verklaring van [slachtoffer 2] voor het bewijs.
De politie was rond 10.30 uur ter plaatse. [slachtoffer 2] verklaarde tegenover de politie dat hij één van de overvallers had herkend als zijnde verdachte. De politie startte vervolgens een uitgebreid buurtonderzoek en maakte daarbij gebruik van surveillancewagens en een politiehelikopter. [slachtoffer 2] reed in één van de surveillancewagens mee als getuige. Deze wagen reed richting de hoek van het [pad] met de [straat]. Deze locatie staat bekend als een vaste hangplek van onder andere verdachte. Op die plek zagen de verbalisanten twee jongens, die zich bij het zien van de surveillancewagen opvallend gedroegen. [slachtoffer 2] riep ‘dat zijn ze’, waarna de jongens wegrenden. Verbalisant [verbalisant] zag vervolgens ter hoogte van de hangplek een sweater liggen. Volgens [slachtoffer 2] was dit de sweater van één van de overvallers. Bij de sweater werden een zonnebril en een donkerkleurige bandana aangetroffen. De goederen werden inbeslaggenomen voor verder onderzoek. (4)
De inbeslaggenomen sweater, de bandana en de strijkbout van [slachtoffer 1] zijn naar het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) verzonden voor onderzoek. (5) Het NFI heeft de sweater en de bandana elk op twee plaatsen bemonsterd. Uit alle bemonsteringen zijn door het NFI DNA-mengprofielen verkregen, met kenmerken van ten minste drie personen, waarvan ten minste één man. De afgeleide hoofdprofielen matchen met elkaar en met het profiel van verdachte. (6)
Voorts heeft het NFI een contactsporenonderzoek uitgevoerd op de zool van de strijkbout van [slachtoffer 1] en op de achterzijde van de inbeslaggenomen sweater. Het resultaat van het onderzoek is dat het veel waarschijnlijker is dat de sweater in direct contact is geweest met de zoolplaat van de strijkbout, dan dat het niet in contact is geweest met de zoolplaat van de strijkbout. (7)
Verdachte heeft ter terechtzitting erkend dat de sweater inderdaad van hem is, maar heeft ontkend deze op de bewuste dag te hebben gedragen. Verdachte heeft verklaard dat hij de sweater al langere tijd niet heeft gezien en om die reden vermoedt dat hij de sweater heeft uitgeleend aan een van zijn vrienden. Hij heeft verklaard dat hij zijn kleding veelvuldig uitleent aan zijn vrienden. Ook de bandana heeft verdachte herkend als zijnde van hem en heeft hierover verklaard dat hij deze bandana altijd om zijn nek draagt. Verdachte heeft ontkend iets met de overval te maken te hebben.
De rechtbank acht die verklaring van verdachte niet aannemelijk. Verdachte heeft niet kunnen uitleggen wanneer en aan wie hij de sweater dan zou hebben uitgeleend. Op grond van de resultaten van het eerstgenoemde onderzoek van het NFI acht de rechtbank het verder aannemelijk dat verdachte als hoofddonor de laatste persoon is geweest die de sweater en de bandana heeft gedragen. Nu zowel de sweater als de bandana door [slachtoffer 2] zijn herkend als de kleding die een van de overvallers heeft gedragen, kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders dan dat verdachte één van de overvallers is geweest en daarbij de sweater met capuchon heeft gedragen en de bandana voor zijn mond heeft gebonden.
De omstandigheid dat verdachte ten tijde van zijn vertrek uit de discotheek Stalker op de bewuste dag om 05.00 uur andere kleding aan had, maakt dit verder niet anders, nu het mogelijk is geweest dat verdachte zich in de tijd tussen dit vertrek en het plegen van het onderhavige delict enkele uren later, heeft omgekleed. In dit kader wijst de rechtbank nog op de verklaring van verdachte ter terechtzitting dat het wel zo moet zijn dat hij in zijn woning is geweest, omdat hij het witte vest niet aanhad ten tijde van zijn aanhouding en een vriend hem kleding heeft gebracht in het huis van bewaring, waaronder het witte vest. Ook heeft medeverdachte [medeverdachte], die in het zelfde flatgebouw woont als verdachte, verklaard dat hij op de bewuste dag om 04.30 thuis is gekomen en daarna buiten, beneden bij de flat, met verdachte heeft gesproken. Ook is verdachte toen hij de politie zag, weggerend. De verklaring dat hij en zijn vrienden dit altijd doen als er in de buurt politie aan komt is niet te rijmen met de verklaring van verdachte ter terechtzitting dat hij de verbalisanten die hem hebben aangehouden goed kende omdat hij er wel eens mee had gepraat.
In het licht van de bovenstaande feiten en omstandigheden acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 7 juni 2009 te Haarlem samen met twee medeverdachten een poging heeft gedaan de woning aan de [straatnaam] te Haarlem te beroven met gebruikmaking van geweld en bedreiging met geweld.
4.2. Bewezenverklaring
Gezien het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, in dier voege dat:
hij op 7 juni 2009 te Haarlem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening, uit een woning gelegen aan de [straatnaam], weg te nemen geld en/of goederen van hun gading, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of haar man [echtgenoot], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en zijn mededaders, en zich daarbij de toegang tot die woning te verschaffen en die weg te nemen goederen/geld onder hun bereik te brengen door middel van braak en inklimming en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en te doen vergezellen van geweld en bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3], te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en aan zijn mededaders hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, met een of meer van zijn mededaders, althans alleen
- het balkon van die woning is opgeklommen en vervolgens die woning heeft betreden en
- bij binnenkomst met kracht heeft geduwd tegen de rug van die [slachtoffer 1] en
- een mes in hun handen hebben gehad en getoond en
- daarbij vervolgens hebben geschreeuwd: "Jullie mogen niet weg. Als jullie wel weggaan, dan steken wij jullie neer" en
- terwijl de verdachte door die woning liep tegen deuren heeft getrapt en
- een kast in de slaapkamer heeft doorzocht en
- de deur van de slaapkamer van die [echtgenoot] heeft geprobeerd te openen en
- waarbij verdachte gekleed was met gezichtsbedekkende kleding, tengevolge waarvan verdachte niet herkenbaar was,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5. Strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert op:
poging tot diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en inklimming, welke diefstal is voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit gepleegd wordt door twee of meer verenigde personen.
6. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
7. Motivering van sanctie
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met twee medeverdachten schuldig gemaakt aan een poging tot beroving van het gezin [echtgenoot]-[slachtoffer 1]. Verdachte is over de railing van het balkon geklommen, met een capuchon over zijn hoofd en met een bandana voor zijn gezicht. Eenmaal over de railing geklommen heeft verdachte met een mes in zijn hand [slachtoffer 1] een duw gegeven en is hij naar de voordeur gelopen om zijn medeverdachten binnen te laten. Ook de twee medeverdachten hadden een mes in hun handen. Verdachte en zijn medeverdachten hebben [slachtoffer 1] en haar jonge kinderen bedreigd met die messen en hebben daarbij ook dreigende taal geuit. Dat er uiteindelijk geen goederen buit zijn gemaakt is uitsluitend te wijten aan de koelbloedigheid van [slachtoffer 2] die het nummer 112 heeft gebeld, waarna de drie jongens de woning hebben verlaten en korte tijd later de politie ter plaatse is gekomen.
De rechtbank rekent het verdachte zeer zwaar aan dat hij heeft gepoogd zijn oom en tante te beroven. Verdachte wist vermoedelijk dat zijn oom op het tijdstip van de beroving aan het werk was en dat zijn tante en haar jonge kinderen, het nichtje en neefje van verdachte, alleen thuis waren. Ook acht de rechtbank het uiterst kwalijk dat verdachte het gezin in de eigen woning heeft overvallen. De eigen woning dient een veilige thuishaven te zijn. Verdachte en zijn mededaders hebben dit veiligheidsgevoel van de slachtoffers met voeten getreden waardoor de slachtoffers thans te kampen hebben met ernstige angstgevoelens.
Een dergelijk strafbaar feit is zeer ernstig nu verdachte en zijn medeverdachten zich louter hebben laten leiden door hun eigen behoeften en zich geen moment hebben bekommerd om de slachtoffers. Naast de materiële schade die de slachtoffers hierdoor hadden kunnen leiden door het kwijtraken van goederen, laten dit soort feiten vaak diepe sporen na in het emotionele welzijn van de slachtoffers zoals blijkt uit onder meer de schriftelijke slachtofferverklaring van [slachtoffer 1] van 10 september 2009, waarin zij de gevolgen van het feit voor haar en haar gezin uiteen heeft gezet. Daarnaast brengen dergelijke feiten gevoelens van onrust en onveiligheid met zich mee voor de samenleving in het algemeen.
Ten nadele van verdachte neemt de rechtbank eveneens in aanmerking dat verdachte blijkens een uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 10 juni 2009 reeds eerder ter zake van diefstal en geweldpleging is veroordeeld.
De strafoplegging in zaken als de onderhavige zal de scherpe maatschappelijke afkeuring van het bewezenverklaarde tot uitdrukking dienen te brengen, terwijl daarvan voorts een algemene preventieve werking zal dienen uit te gaan. Op grond van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.
8. Vorderingen benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregel
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 1.424,99 ingediend tegen verdachte wegens (im)materiële schade die zij als gevolg van het tenlastegelegde feit zou hebben geleden. De gestelde schade bestaat uit de kosten van de aanschaf van een nieuw strijkijzer ad € 24,99 en immateriële schade ad € 1.400,-.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade tot het gevorderde bedrag eenvoudig is vast te stellen en rechtstreeks voortvloeit uit het bewezenverklaarde feit. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat ook de immateriële schade rechtstreeks voortvloeit uit het bewezenverklaarde feit. Gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting komt vergoeding van deze schade de rechtbank billijk voor.
De vordering zal dan ook worden toegewezen. Daarbij zal de rechtbank bepalen dat, indien een medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 2]
Namens de benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft de wettelijk vertegenwoordiger [echtgenoot] een vordering tot schadevergoeding van € 550,- ingediend tegen verdachte wegens immateriële schade die hij als gevolg van het tenlastegelegde feit zou hebben geleden.
De rechtbank is van oordeel dat de immateriële schade rechtstreeks voortvloeit uit het bewezenverklaarde feit. Gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting komt de rechtbank vergoeding van de schade billijk voor.
De vordering zal dan ook worden toegewezen. Daarbij zal de rechtbank bepalen dat, indien een medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 3]
Namens de benadeelde partij [slachtoffer 3] heeft de wettelijk vertegenwoordiger [echtgenoot] een vordering tot schadevergoeding van € 550,- ingediend tegen verdachte wegens immateriële schade die zij als gevolg van het tenlastegelegde feit zou hebben geleden.
De rechtbank is van oordeel dat de immateriële schade rechtstreeks voortvloeit uit het bewezenverklaarde feit. Gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting komt de rechtbank vergoeding van de schade billijk voor.
De vordering zal dan ook worden toegewezen. Daarbij zal de rechtbank bepalen dat, indien een medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank stelt vast dat verdachte jegens de benadeelde partijen naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde feit is toegebracht.
Daarom zal de rechtbank de schadevergoe¬dingsmaatregel aan verdachte opleggen tot het bedrag waartoe de vorderingen van de benadeelde partijen zijn toegewezen, te weten
€ 2.524,99.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
Wetboek van Strafrecht: 36f, 45, 310, 312.
10. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 4.2. vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde feit het hierboven onder 5. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens dit feit tot een gevangenisstraf voor de duur van DRIE JAAR EN ZES MAANDEN.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [slachtoffer 1] geleden schade tot een bedrag van € 1.424,99 en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag aan [slachtoffer 1], voornoemd, rekeningnummer [bankrekeningnummer], tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat, indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een medeverdachte is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeel¬de partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] de verplichting op tot betaling aan de staat van een bedrag van € 1.424,99, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door 24 dagen hechtenis.
Bepaalt dat, voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een van de medeverdachte aan de benadeelde partij en/of de staat is betaald, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij, voornoemd, in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de staat en dat betalingen aan de staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [slachtoffer 2] geleden schade tot een bedrag van € 550,00 en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag aan [slachtoffer 1], voornoemd, rekeningnummer [bankrekeningnummer], tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat, indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een medeverdachte is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeel¬de partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] de verplichting op tot betaling aan de staat van een bedrag van € 550,00, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door 11 dagen hechtenis.
Bepaalt dat, voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een van de medeverdachte aan de benadeelde partij en/of de staat is betaald, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij, voornoemd, in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de staat en dat betalingen aan de staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [slachtoffer 3] geleden schade tot een bedrag van € 550,00 en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag aan [slachtoffer 1], voornoemd, rekeningnummer [bankrekeningnummer], tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat, indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een medeverdachte is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 3] de verplichting op tot betaling aan de staat van een bedrag van € 550,00, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door 11 dagen hechtenis.
Bepaalt dat, voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een van de medeverdachte aan de benadeelde partij en/of de staat is betaald, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij, voornoemd, in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de staat en dat betalingen aan de staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
11. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. drs. J.W.H.G. Loyson, voorzitter,
mrs. G.F.H. Lycklama à Nijeholt en F.S.N. Nasrullah-Oemar, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. M. Valk,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 29 september 2009.
Voetnoten:
1. De door de rechtbank als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij de wet gestelde eisen.
2. Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige], dossierpagina 77-80.
3. Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1], dossierpagina 59-64, alsmede het proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 2], dossierpagina 66-67.
4. Processen-verbaal van bevindingen, dossierpagina’s 47-49 en 53-55.
5. Proces-verbaal van sporenonderzoek, dossierpagina 173-176.
6. Deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 12 juni 2009, referentienummer politie 2009002403-019, dossierpagina 182-188.
7. Deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 16 juli 2009, zaaknummer 2009.06.09.199, dossierpagina 190-196.