2.1 Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Daarbij gaat het om een afweging van belangen van de verzoekende partij bij een onverwijlde voorziening tegen het belang dat is gemoeid met onmiddellijke uitvoering van het besluit. Voor zover deze toetsing een beoordeling van de hoofdzaak meebrengt, is dat oordeel voorlopig van aard.
2.2 Op 18 november 2008 is verweerder medegedeeld dat het vermoeden bestaat dat verzoeker niet langer beschikt over de vereiste rijvaardigheid en geschiktheid, omdat hij binnen een periode van vijf jaar meermalen is aangehouden op verdenking van overtreding van artikel 8, tweede of derde lid, van de Wegenverkeerswet 1994, waarbij bij een van de aanhoudingen een adem- of bloedalcoholgehalte is geconstateerd dat gelijk is aan of hoger is dan 350 ug/l, respectievelijk 0,8 promille. Vervolgens heeft verweerder verzoeker verplicht mee te werken aan een onderzoek naar de geschiktheid omdat verzoeker de afgelopen vijf jaar reeds had deelgenomen aan een Educatieve Maatregel Alcohol en verkeer (EMA).
2.3 Op 18 december 2008 is verzoeker onderzocht door M.M. Tóth, psychiater te Alphen aan den Rijn. Deze heeft, gezien het verslag van bevindingen van 23 december 2008, op basis van de uitslagen van het laboratoriumonderzoek (geen verhoogde CDTwaarde), de anamnese (tolerantie voor alcoholgebruik, eerdere deelname aan een EMA, de hoge frequentie van de aanhoudingen), het lichamelijk onderzoek alsmede het psychiatrisch onderzoek aan de hand van de criteria van de DSM-IV-TR (wel aanwijzingen voor alcoholmisbruik, geen aanwijzingen voor alcoholafhankelijkheid) geconcludeerd tot de diagnose alcoholmisbruik DSM-classificatie. Aannemelijk werd geacht dat er sprake is van een vroege volledige remissie sinds de laatste aanhouding.
2.4 Verweerder heeft daarop bij brief van 22 februari 2009 aan verzoeker de uitslag van het onderzoek medegedeeld en hem gewezen op de mogelijkheid tot het aanvragen van een tweede onderzoek. Verzoeker heeft dit gedaan en hij is vervolgens op 3 maart 2009 onderzocht door dr. H.N. Dijkstra, psychiater te Zaandam. De uitslag van dat onderzoek was, blijkens het verslag van bevindingen van 20 april 2009, ‘alcohol misbruik in ruime zin in remissie sinds oktober 2008’. Vervolgens heeft verweerder het rijbewijs van verzoeker ongeldig verklaard.
2.5 Tussen partijen is niet in geschil en ook de voorzieningenrechter gaat er vanuit dat de omstandigheden waaronder het eerste onderzoek werd verricht verre van optimaal waren. De kamer van de psychiater was in wanorde omdat er een inbraak had plaatsgevonden, werklieden waren bezig met het herstel en de psychiater was, naar verzoeker heeft gesteld en verweerder niet heeft bestreden, door de situatie ontdaan of althans niet in een normale stemming. Het onderzoek vond derhalve niet plaats met de normale vereiste rust, aldus verzoeker.
Gelet op deze omstandigheden kan aan de betrouwbaarheid van de uitkomst van dit onderzoek ook naar het (voorlopig) oordeel van de voorzieningenrechter worden getwijfeld, zodat niet op voorhand kan worden gezegd dat deze uitkomst (mede) ten grondslag kan worden gelegd aan de ongeldigverklaring van het rijbewijs.
2.6 Met betrekking tot het tweede onderzoek geldt dat de doelstelling daarvan is om een “second opinion” te verkrijgen. Aan de betrokkene wordt aldus de mogelijkheid geboden om aan te tonen dat getwijfeld moet worden aan de resultaten van het eerste onderzoek. Het tweede onderzoek functioneert niet als een totaal nieuw onderzoek, maar als een controle op de resultaten van het eerste onderzoek. Daarbij dient te worden opgemerkt dat ook in geval er reden is voor twijfel aan de resultaten van het eerste onderzoek, dit onverlet laat dat het tweede onderzoek wel voldoende grondslag zal kunnen bieden voor ongeldigverklaring van het rijbewijs.
2.7 Aan de uitkomsten van het tweede onderzoek behoeft voorshands niet getwijfeld te worden. Dit onderzoek vond plaats onder normale omstandigheden en met de gebruikelijke onderzoeksonderdelen en voorts heeft verzoeker daarbij de mogelijkheid gekregen en benut tot het (laten) rechtzetten van enkele onjuistheden. In het verslag van bevindingen van 20 april 2009 dat zich onder de gedingstukken bevindt zijn deze wijzigingen ook opgenomen. Verzoeker heeft ter zitting verklaard dat hij tijdens dit onderzoek ook de omstandigheden naar voren heeft kunnen brengen die hem er op 17 oktober 2008, de datum van de laatste aanhouding, toe hebben gebracht na het drinken van alcohol met zijn auto te rijden (van het huis van zijn moeder naar dat van zijn vriendin).
2.8 Met betrekking tot het blokkerings- en inzagerecht overweegt de voorzieningenrechter dat, gelet op het eerder overwogene, in dit geding in het midden gelaten kan worden hetgeen verzoeker daaromtrent heeft aangevoerd met betrekking tot het eerste rapport. Voorts heeft verzoeker inzage gehad in het tweede rapport en heeft hij ten aanzien daarvan geen gebruik willen maken van zijn blokkeringsrecht.
2.9 Dat het persoonlijk belang van verzoeker bij zijn rijbewijs groot is - hij is als directeur van een aantal bedrijven onthand door het ontbreken ervan en het duurt nog enige tijd totdat hij een middels een eigen verklaring een nieuw rijbewijs kan hebben verkregen - maakt het vorenstaande niet anders.
2.10 Naar voorlopig oordeel is dan ook niet te verwachten dat het besluit in bezwaar geen stand kan houden. Nu ook anderszins geen aanleiding bestaat voor schorsing van het besluit zal het verzoek om voorlopige voorziening worden afgewezen.
2.11 Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen aanwezig.