ECLI:NL:RBHAA:2009:BJ7151

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
27 augustus 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/3586
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeldigverklaring rijbewijs na twijfel over betrouwbaarheid psychiatrisch onderzoek

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Haarlem op 27 augustus 2009 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoeker, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. G.J.M. van Spanje, had bezwaar gemaakt tegen de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs door de stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). De ongeldigverklaring was gebaseerd op twijfels over de rijvaardigheid van verzoeker, die in de afgelopen vijf jaar meerdere keren was aangehouden voor overtredingen van de Wegenverkeerswet 1994, waaronder alcoholgerelateerde overtredingen.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoeker op 18 december 2008 was onderzocht door psychiater M.M. Tóth, die alcoholmisbruik had vastgesteld, maar ook had geconcludeerd dat verzoeker in remissie was. Verzoeker had vervolgens een tweede onderzoek aangevraagd, dat op 3 maart 2009 door dr. H.N. Dijkstra werd uitgevoerd, met een vergelijkbare conclusie. De voorzieningenrechter oordeelde dat de omstandigheden waaronder het eerste onderzoek had plaatsgevonden, niet optimaal waren, wat vragen opriep over de betrouwbaarheid van de uitkomst. Dit leidde tot de conclusie dat de ongeldigverklaring van het rijbewijs niet op voorhand kon worden gerechtvaardigd op basis van het eerste onderzoek.

Desondanks oordeelde de voorzieningenrechter dat het tweede onderzoek, dat onder normale omstandigheden had plaatsgevonden, voldoende basis bood voor de ongeldigverklaring van het rijbewijs. De voorzieningenrechter weegt de belangen van verzoeker, die als directeur van bedrijven afhankelijk is van zijn rijbewijs, maar concludeert dat er geen reden is om de ongeldigverklaring te schorsen. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt afgewezen, en er wordt geen proceskostenveroordeling uitgesproken. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 09 - 3586
uitspraak van de voorzieningenrechter van 27 augustus 2009
in de zaak van:
[verzoeker]
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
gemachtigde: mr. G.J.M. van Spanje, advocaat te Amsterdam,
tegen:
de stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR),
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 26 juni 2009 heeft verweerder verzoeker medegedeeld dat hij niet voldoet aan de eisen van geschiktheid waaraan hij gezien het aan hem afgegeven rijbewijs moet voldoen en dat zijn rijbewijs ongeldig wordt verklaard voor alle categorieën.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 14 juli 2009 bezwaar gemaakt, aangevuld bij brief van 27 juli 2009.
Bij brief van 27 juli 2009 is tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij brief van 10 augustus 2009 heeft verweerder een verweerschrift toegezonden.
Bij brief van 17 augustus heeft verzoeker nadere stukken toegezonden.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 18 augustus 2009, alwaar verzoeker in persoon is verschenen, bijgestaan door zijn voornoemde gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. N.P. Mackintosh, werkzaam bij het CBR.
2. Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Daarbij gaat het om een afweging van belangen van de verzoekende partij bij een onverwijlde voorziening tegen het belang dat is gemoeid met onmiddellijke uitvoering van het besluit. Voor zover deze toetsing een beoordeling van de hoofdzaak meebrengt, is dat oordeel voorlopig van aard.
2.2 Op 18 november 2008 is verweerder medegedeeld dat het vermoeden bestaat dat verzoeker niet langer beschikt over de vereiste rijvaardigheid en geschiktheid, omdat hij binnen een periode van vijf jaar meermalen is aangehouden op verdenking van overtreding van artikel 8, tweede of derde lid, van de Wegenverkeerswet 1994, waarbij bij een van de aanhoudingen een adem- of bloedalcoholgehalte is geconstateerd dat gelijk is aan of hoger is dan 350 ug/l, respectievelijk 0,8 promille. Vervolgens heeft verweerder verzoeker verplicht mee te werken aan een onderzoek naar de geschiktheid omdat verzoeker de afgelopen vijf jaar reeds had deelgenomen aan een Educatieve Maatregel Alcohol en verkeer (EMA).
2.3 Op 18 december 2008 is verzoeker onderzocht door M.M. Tóth, psychiater te Alphen aan den Rijn. Deze heeft, gezien het verslag van bevindingen van 23 december 2008, op basis van de uitslagen van het laboratoriumonderzoek (geen verhoogde CDTwaarde), de anamnese (tolerantie voor alcoholgebruik, eerdere deelname aan een EMA, de hoge frequentie van de aanhoudingen), het lichamelijk onderzoek alsmede het psychiatrisch onderzoek aan de hand van de criteria van de DSM-IV-TR (wel aanwijzingen voor alcoholmisbruik, geen aanwijzingen voor alcoholafhankelijkheid) geconcludeerd tot de diagnose alcoholmisbruik DSM-classificatie. Aannemelijk werd geacht dat er sprake is van een vroege volledige remissie sinds de laatste aanhouding.
2.4 Verweerder heeft daarop bij brief van 22 februari 2009 aan verzoeker de uitslag van het onderzoek medegedeeld en hem gewezen op de mogelijkheid tot het aanvragen van een tweede onderzoek. Verzoeker heeft dit gedaan en hij is vervolgens op 3 maart 2009 onderzocht door dr. H.N. Dijkstra, psychiater te Zaandam. De uitslag van dat onderzoek was, blijkens het verslag van bevindingen van 20 april 2009, ‘alcohol misbruik in ruime zin in remissie sinds oktober 2008’. Vervolgens heeft verweerder het rijbewijs van verzoeker ongeldig verklaard.
2.5 Tussen partijen is niet in geschil en ook de voorzieningenrechter gaat er vanuit dat de omstandigheden waaronder het eerste onderzoek werd verricht verre van optimaal waren. De kamer van de psychiater was in wanorde omdat er een inbraak had plaatsgevonden, werklieden waren bezig met het herstel en de psychiater was, naar verzoeker heeft gesteld en verweerder niet heeft bestreden, door de situatie ontdaan of althans niet in een normale stemming. Het onderzoek vond derhalve niet plaats met de normale vereiste rust, aldus verzoeker.
Gelet op deze omstandigheden kan aan de betrouwbaarheid van de uitkomst van dit onderzoek ook naar het (voorlopig) oordeel van de voorzieningenrechter worden getwijfeld, zodat niet op voorhand kan worden gezegd dat deze uitkomst (mede) ten grondslag kan worden gelegd aan de ongeldigverklaring van het rijbewijs.
2.6 Met betrekking tot het tweede onderzoek geldt dat de doelstelling daarvan is om een “second opinion” te verkrijgen. Aan de betrokkene wordt aldus de mogelijkheid geboden om aan te tonen dat getwijfeld moet worden aan de resultaten van het eerste onderzoek. Het tweede onderzoek functioneert niet als een totaal nieuw onderzoek, maar als een controle op de resultaten van het eerste onderzoek. Daarbij dient te worden opgemerkt dat ook in geval er reden is voor twijfel aan de resultaten van het eerste onderzoek, dit onverlet laat dat het tweede onderzoek wel voldoende grondslag zal kunnen bieden voor ongeldigverklaring van het rijbewijs.
2.7 Aan de uitkomsten van het tweede onderzoek behoeft voorshands niet getwijfeld te worden. Dit onderzoek vond plaats onder normale omstandigheden en met de gebruikelijke onderzoeksonderdelen en voorts heeft verzoeker daarbij de mogelijkheid gekregen en benut tot het (laten) rechtzetten van enkele onjuistheden. In het verslag van bevindingen van 20 april 2009 dat zich onder de gedingstukken bevindt zijn deze wijzigingen ook opgenomen. Verzoeker heeft ter zitting verklaard dat hij tijdens dit onderzoek ook de omstandigheden naar voren heeft kunnen brengen die hem er op 17 oktober 2008, de datum van de laatste aanhouding, toe hebben gebracht na het drinken van alcohol met zijn auto te rijden (van het huis van zijn moeder naar dat van zijn vriendin).
2.8 Met betrekking tot het blokkerings- en inzagerecht overweegt de voorzieningenrechter dat, gelet op het eerder overwogene, in dit geding in het midden gelaten kan worden hetgeen verzoeker daaromtrent heeft aangevoerd met betrekking tot het eerste rapport. Voorts heeft verzoeker inzage gehad in het tweede rapport en heeft hij ten aanzien daarvan geen gebruik willen maken van zijn blokkeringsrecht.
2.9 Dat het persoonlijk belang van verzoeker bij zijn rijbewijs groot is - hij is als directeur van een aantal bedrijven onthand door het ontbreken ervan en het duurt nog enige tijd totdat hij een middels een eigen verklaring een nieuw rijbewijs kan hebben verkregen - maakt het vorenstaande niet anders.
2.10 Naar voorlopig oordeel is dan ook niet te verwachten dat het besluit in bezwaar geen stand kan houden. Nu ook anderszins geen aanleiding bestaat voor schorsing van het besluit zal het verzoek om voorlopige voorziening worden afgewezen.
2.11 Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen aanwezig.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Ludwig, voorzieningenrechter, en op 27 augustus 2009 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. M. Hekelaar, griffier.
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.