ECLI:NL:RBHAA:2009:BJ3217

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
16 juli 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09 / 2913 & AWB 09 / 2874
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen vrijstelling en bouwvergunning voor garage in Lisserbroek

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Haarlem op 16 juli 2009 uitspraak gedaan in een geschil over de verlening van een vrijstelling en bouwvergunning voor de bouw van een garage/berging op een perceel in Lisserbroek. De eiser, die bezwaar had gemaakt tegen de verleende vergunning, stelde dat de vrijstelling in strijd was met het bestemmingsplan en dat de welstandscommissie op onevenwichtige wijze had afgeweken van de criteria in de welstandsnota. De rechtbank oordeelde dat de vrijstelling inderdaad niet voldoende gemotiveerd was en dat de welstandscommissie niet had voldaan aan de vereisten voor een zorgvuldige belangenafweging. De voorzieningenrechter concludeerde dat de vergunninghoudster niet had aangetoond dat de afwijkingen van het beleid gerechtvaardigd waren en dat de belangen van de eiser onvoldoende waren meegewogen. De rechtbank vernietigde het besluit van de gemeente Haarlemmermeer en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering bij het verlenen van vrijstellingen en bouwvergunningen, vooral in gebieden met specifieke welstandscriteria.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummers: AWB 09 - 2913 en AWB 09 - 2874
uitspraak van de voorzieningenrechter van 16 juli 2009
in de zaak van:
[naam eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde: ir. H.E.K. de Bruin, wonende te Haarlem,
tegen:
het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer,
verweerder,
derde partij:
[naam derde partij],
wonende te [woonplaats].
1. Procesverloop
Bij besluit van 8 oktober 2008 (nr 2008/762), verzonden op 13 oktober 2008, heeft verweerder op het verzoek van de derde partij (hierna vergunninghoudster) van 4 juni 2008, ingekomen 10 juni 2008, vrijstelling verleend als bedoeld in artikel 19, derde lid, Wet op de Ruimtelijke ordening (WRO) voor de bouw van een garage/berging op het perceel [adres] te Lisserbroek, gemeente Haarlemmermeer.
Bij besluit van 13 oktober 2008 heeft verweerder, gelet op het besluit van 8 oktober 2008, reguliere bouwvergunning fase 1 verleend (nr. 2008/762).
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 21 november 2008 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 29 april 2009, verzonden op 4 mei 2009, heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard, met verbetering van de motivering.
Daarbij heeft verweerder verwezen naar het advies van 29 april 2009 van de vaste commissie van advies voor de bezwaarschriften.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 15 juni 2009 beroep ingesteld.
Bij brief van 16 juni 2009 is tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De zaak is behandeld ter zitting van 14 juli 2009, alwaar eiser in persoon is verschenen, bijgestaan door zijn voornoemde gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. J.M. Metselaar, werkzaam bij de gemeente Haarlemmermeer. Voorts is de vergunninghoudster in persoon verschenen.
2. Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 8:86, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter, indien het verzoek om een voorlopige voorziening hangende het beroep bij de rechtbank is gedaan en hij van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
De in het onderhavige geval verkregen informatie is van dien aard dat nader onderzoek geen relevante nieuwe gegevens zal opleveren. Ook overigens bestaat geen beletsel om met toepassing van voormeld wettelijk voorschrift onmiddellijk uitspraak in de hoofdzaak te doen.
2.2 Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden en is de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) ingetrokken. Op grond van de Invoeringswet Wet op de ruimtelijke ordening blijft op aanvragen die zijn ingediend voor 1 juli 2008 de WRO van toepassing. Aangezien de aanvraag om vrijstelling dateert van vóór 1 juli 2008, zijn in dit geval de bepalingen van de WRO van toepassing zoals deze destijds, vóór 1 juli 2008 luidden.
2.3 Niet in geschil is dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan “Lisserbroek”, aangezien op het betreffende perceel de bestemming “Agrarische Doeleinden III” rust.
2.4 Verweerder is derhalve bevoegd vrijstelling te verlenen ingevolge artikel 19, derde lid, WRO. Aan de voorwaarde van artikel 20 van het Besluit ruimtelijke ordening, dat het aantal woningen binnen de bebouwde kom gelijk blijft, in in casu voldaan.
2.5 Het bouwplan betreft de bouw van een garage als vrijstaand bijgebouw achter het woonhuis op het perceel [adres] op een afstand van 12.80 meter van het woonhuis.
De bouwaanvraag van 4 juni 2008 betreft een wijziging ten opzichte van een eerder verleende vergunning van 29 april 2008, nr. 2008/479, voor hetzelfde gebouw op een afstand tot het woonhuis van 15.80 meter.
De garage/berging meet 8 bij 7 meter, heeft een hellend dak, oplopend vanaf circa 3 meter aan de achterzijde tot 3.80 meter aan de voorzijde, met aldaar een overstek, heeft aan de voorzijde twee garagedeuren en is voornamelijk met stalen materialen gebouwd.
2.6 Eiser heeft daartegen bezwaar aangezien de nieuwe situering in samenhang met de hoogte van het bouwplan leidt tot vermindering van (zon)licht in zijn tuin en in zijn woning, met name ter hoogte van het keukenraam, aan de [adres] en dus van zijn woongenot. Het bouwplan ligt op zekere afstand van de erfafscheiding ten zuiden van zijn perceel. Hij vreest daardoor ook waardevermindering van zijn pand.
Tevens heeft hij grieven aangevoerd omtrent de toepassing van verweerder van diens beleid inzake artikel 19, derde lid, WRO en omtrent het welstandsadvies en verweerders standpunt ten aanzien van de redelijke eisen van welstand.
2.7 Vast staat dat verweerder heeft afgeweken van het eigen beleid, zoals dat gold ten aanzien van de onderhavige aanvraag, het beleid inzake de toepassing van artikel 19, derde lid, WRO. De afwijkingen betreffen de (goot)hoogte van de garage, die in het beleid is toegestaan tot maximaal 3 meter, en de dakhelling, die ingevolge het beleid gelijk aan het hoofdgebouw of plat afgedekt moet zijn.
Verweerder heeft de afwijking van het beleid gemotiveerd met een verwijzing naar het nieuwe ontheffingenbeleid, vastgesteld met het oog op de nieuwe wetgeving (Wro), in welk beleid geen bepalingen omtrent de dakhelling meer voorkomen.
2.8 Afwijken van beleid is in beginsel niet uitgesloten, maar moet aan verzwaarde motiveringseisen voldoen. In casu heeft de afwijking directe gevolgen voor de belangenafweging die in het kader van de toepassing van de vrijstellingsbepaling dient te worden gedaan. De enkele verwijzing naar toekomstig of inmiddels toe te passen ander beleid is daarvoor volstrekt niet toereikend. Bij een afwijking van het eigen beleid mag en moet van verweerder een verscherpte belangenafweging gevergd worden.
In casu heeft zodanige belangenafweging niet plaatsgevonden. De gevolgen voor eiser van de verleende vrijstelling op de thans in de bouwtekening aangegeven locatie op 12,5 meter afstand achter het woonhuis van vergunninghoudster, zijn door hem aangegeven en niet weersproken. Gelet op de ligging van eisers woning neemt de garage/berging (zon)licht weg uit zijn woning en tuin. Het belang van de vergunninghoudster bij een garage/berging met een (goot)hoogte van meer 3 meter is door haar noch door verweerder aangegeven. Niet zonder meer is in te zien waarom de hoogte, gelet op de functie van het bouwplan, noodzakelijkerwijs de maximaal toegestane hoogte van 3 meter moet overschrijden.
Nu verweerder de belangen van de vergunninghoudster kennelijk zonder meer, want ongemotiveerd, zwaarder heeft laten wegen dan die van eiser, kan niet tot het oordeel worden gekomen dat verweerder bij afweging van de bij het verlenen van vrijstelling betrokken belangen in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen.
Eisers grief ten aanzien van de verleende vrijstelling treft derhalve doel.
2.9 Ter voorlichting van eiser overweegt de voorzieningenrechter dat in casu niet wordt toegekomen aan eisers grief dat hij vreest dat gebouwd gaat worden op de reeds door vergunninghoudster geslagen heipalen, op een kortere afstand tot haar woning dan op de bouwtekening voor het bouwplan is aangegeven. In casu kan alleen de - bij het door eiser bestreden besluit - vergunde situatie worden beoordeeld. Verweerder heeft in dit verband terecht gesteld dat waar gebouwd zal gaan worden op andere wijze dan is vergund, er handhavend zal worden opgetreden. De vergunninghoudster heeft ter zitting erkend dat de situering van de heipalen niet overeenkomt met de situering van het op de bouwtekening gearceerde “blokje”, dat de garage/berging en de plaats daarvan aangeeft. In geval de vergunninghoudster overgaat tot bouwen in afwijking van het vergunde, kan eiser verweerder verzoeken tot handhaving over te gaan en kan hij ter zake desgewenst en zo nodig de rechtbank een voorlopige voorziening vragen.
2.10 Met betrekking tot de redelijke eisen van welstand is duidelijk dat verweerder heeft onderkend dat de welstandscommissie is afgeweken van de loketcriteria van de Welstandsnota Haarlemmermeer, Lisserbroek, van juni 2004. De afwijking is gemotiveerd met een verwijzing naar de diversiteit van de bebouwing ter plekke en met het niet of nauwelijks vanaf de openbare weg zichtbaar zijn van de garage/berging. Verweerder heeft het advies zonder meer gevolgd en de afwijking van de beleidsuitgangspunten derhalve en ten onrechte niet van een nadere motivering voorzien. De redenering waarvan het advies blijk geeft is onevenwichtig te noemen. Uit het advies wordt niet duidelijk dat in aanmerking is genomen dat voor het gebied - blijkens de Welstandsnota - een bijzonder welstandsregime geldt. Niet valt in te zien dat zonder nadere motivering de grote diversiteit op zich een argument kan zijn om af te wijken van de bijzondere en gedetailleerde eisen die voor dit bijzondere gebied worden gesteld. Het argument dat is gebouwd in de tweede lijn en er vanaf de openbare weg niet of nauwelijks zicht op de garage/berging is, mist overtuigingskracht, nu duidelijk is dat in dit specifieke gebied ook woonhuizen in de tweede lijn aanwezig zijn, waaronder de woning van eiser. Voorts komt de door de welstandscommissie gegeven uitleg of interpretatie van het begrip ‘traditioneel’, voorkomend in het criterium dat materiaal en kleurgebruik traditioneel dienen te zijn, de voorzieningenrechter gekunsteld voor. De beperking van dit begrip tot ‘gebruikelijk’ doet geen recht aan de bijzondere zorg die in dit bijzondere welstandsgebied is vereist. Voorts valt niet in te zien dat waar reeds diversiteit aanwezig is, deze vergroot zou mogen worden door af te wijken van de specifiek voor dit gebied aangegeven criteria, niet alleen met betrekking tot onder meer maten, bouwmassa en gevelopbouw, maar ook ten aanzien van zorgvuldige en harmoniërende detaillering, materiaal- en kleurgebruik, en dergelijke.
Eisers grief ten aanzien van de redelijke eisen van welstand treft derhalve eveneens doel.
2.11 Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is het beroep gegrond en wordt het besluit vernietigd wegens strijd met artikel 7:12 Awb, juncto artikel 3: 46 Awb.
2.12 Gezien de beoordeling van het beroep wordt het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen.
2.13 Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding, nu niet van door eiser gemaakte kosten is gebleken.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt het bestreden besluit van 29 april 2009;
3.3 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
3.4 gelast de gemeente Haarlemmermeer het door eiser gestorte griffierecht van 2 maal
€ 150, -, derhalve in totaal € 300,- terug te betalen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Ludwig, voorzieningenrechter, en op 16 juli 2009 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. M. Hekelaar, griffier.
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat uitsluitend voorzover het de hoofdzaak betreft hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.