zaaknummer: AWB 09 - 2748 en 09-2914 WWB
Uitspraak van de voorzieningenrechter van 26 juni 2009
[naam verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
gemachtigde: mr. M.A. van Hoof, advocaat te Amsterdam,
het college van burgemeester en wethouders van Purmerend,
verweerder.
Bij brief van 19 mei 2009 heeft verweerder de betaling van verzoekers uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) per diezelfde datum stopgezet, omdat verzoeker geen toestemming heeft gegeven voor het afleggen van een huisbezoek.
Tegen deze brief heeft verzoeker bij brief van 4 juni 2009 bezwaar gemaakt. Bij brief van eveneens 4 juni 2009 heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij besluit van 28 mei 2009, verzonden op 4 juni 2009, heeft verweerder verzoekers (recht op) uitkering beëindigd met ingang van 19 mei 2009, omdat verzoeker op die datum geen toestemming heeft verleend voor het afleggen van een huisbezoek.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 18 juni 2009 bezwaar gemaakt. Bij brief van 22 juni 2009 heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De verzoeken zijn gelijktijdig behandeld ter zitting van 24 juni 2009, waar verzoeker in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. Van Hoof, en waar verweerder zich heeft laten vertegenwoordigen door J.C.H. de Groot, werkzaam bij de gemeente Purmerend.
2.1 Vanaf 2002 ontvangt verzoeker van verweerder, met enkele korte onderbrekingen, een bijstandsuitkering. Laatstelijk heeft verweerder verzoeker bij besluit van 25 maart 2008 een WWB-uitkering toegekend naar de norm van een alleenstaande, vermeerderd met een toeslag van 20% van het minimumloon.
2.2 Bij brief van 7 mei 2009 heeft verweerder verzoeker uitgenodigd voor een gesprek op 19 mei 2009 in verband met een onderzoek naar verzoekers recht op uitkering. Dit gesprek heeft op 19 mei 2009 plaatsgevonden. Aansluitend aan dit gesprek hebben medewerkers van verweerder verzoeker medegedeeld dat zij bij hem een huisbezoek wilden afleggen. Zij hebben verzoeker vervolgens verzocht hiervoor toestemming te verlenen. Dit heeft verzoeker niet gedaan. Hierna heeft verweerder de beide bestreden besluiten genomen.
2.3 Verzoeker kan zich niet met de bestreden besluiten verenigen. Hij benadrukt dat hij een spoedeisend belang heeft bij een voorlopige voorziening, omdat hij schulden heeft en in een moeilijke financiële situatie verkeert. Verzoeker voert aan dat de medewerkers van verweerder hem niet de reden en het doel van het huisbezoek hebben medegedeeld. Om die reden is er geen “informed consent” tot stand gekomen. Voorts betwist verzoeker dat er in zijn geval een redelijke grond was voor het afleggen van een huisbezoek. Ter zitting heeft verzoeker aangevoerd dat het besluit van 28 mei 2009 een herhaald besluit is en dus geen zelfstandig rechtsgevolg heeft, omdat verzoekers uitkering al bij besluit van 19 mei 2009 was beëindigd. Ook heeft verzoeker aangevoerd dat hij van Activa noch van zijn casemanager oproepen heeft ontvangen. Verzoeker heeft voorts benadrukt dat de reden van het huisbezoek hem niet is medegedeeld en dat er voor een huisbezoek geen aanleiding bestond. Tot slot heeft hij verklaard dat hij toestemming voor het huisbezoek heeft geweigerd, omdat hij al veel deurwaarders aan de deur heeft gehad.
2.4 Verweerder stelt zich op het standpunt dat er een gegronde reden was voor het afleggen van een huisbezoek. Er bestond namelijk gerede twijfel aan de juistheid van verzoekers verklaringen over zijn woonsituatie. Ter zitting heeft verweerder aangevoerd dat de brief van 19 mei 2009 een uitvoeringshandeling ex artikel 79 WWB betreft, waartegen bezwaar en beroep openstaat. Ook heeft verweerder aangegeven dat verzoekers houding jegens Activa en het re-integratiebedrijf de aanleiding was voor het gesprek op 19 mei 2009 en niet voor het huisbezoek. Verzoekers verklaring over het aftappen van elektra en gas deed twijfel rijzen over zijn woonsituatie. Daarom wilde verweerder deze woonsituatie controleren.
2.5 De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.
2.6 Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Daarbij gaat het om een afweging van belangen van de verzoekende partij bij een onverwijlde voorziening tegen het belang dat is gemoeid met onmiddellijke uitvoering van het besluit. Voor zover deze toetsing een beoordeling van de hoofdzaak meebrengt, is dat oordeel voorlopig van aard.
2.7 Ingevolge artikel 79 WWB wordt voor de toepassing van artikel 8:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) met een besluit gelijkgesteld het nalaten van een handeling die strekt tot uitvoering van een besluit inzake de verlening of terugvordering van bijstand of het verrichten van een handeling die afwijkt van dat besluit. Bij brief van 19 mei 2009 heeft verweerder verzoeker bericht dat de betaling van zijn uitkering per die datum is stopgezet. Voorts staat in deze brief dat verzoeker over de beëindiging van de uitkering een apart besluit zal ontvangen. Dat is het besluit van 28 mei 2009 geworden.
2.8 Anders dan verzoeker meent, is zijn (recht op) uitkering niet reeds bij de brief van 19 mei 2009 beëindigd. In die brief is slechts sprake van het stopzetten van de betaling van de uitkering en het besluit van 28 mei 2009 is hierdoor dan ook geen herhaald besluit.
2.9 Verzoeker heeft verzocht om schorsing van de (met een besluit gelijk te stellen) brief van 19 mei 2009. Echter, nu verweerder inmiddels op 28 mei 2009 een beëindigingsbesluit heeft genomen, kan schorsing van de brief van 19 mei 2009 niet (meer) leiden tot hetgeen verzoeker beoogt te bereiken, namelijk dat verweerder zijn uitkering alsnog aan hem uitbetaalt. Dit betekent dat verzoeker in de zaak met reg. nr. AWB 09-2748 geen (spoedeisend) belang (meer) heeft. De voorzieningenrechter zal het desbetreffende verzoek dan ook niet-ontvankelijk verklaren.
2.10 Wat het verzoek met reg. nr. AWB 09-2914 betreft, is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder terecht een redelijke grond voor een huisbezoek aanwezig heeft geacht. Verzoeker heeft in het gesprek op 9 mei 2009 onder meer verklaard dat hij al twee jaar is afgesloten van gas en elektra en dat hij deze aftapt van de buren. Deze afsluiting is door verweerder bij de desbetreffende nutsbedrijven geverifieerd. De verklaring van verzoeker werd hierdoor bevestigd. De voorzieningenrechter is in dit verband van oordeel dat op basis van concrete en objectieve feiten en omstandigheden redelijkerwijs kon worden getwijfeld aan de juistheid van verzoekers verklaringen over zijn woonsituatie. Immers, het afgesloten zijn van nutsvoorzieningen doet een duurzaam verblijf van verzoeker in de woning op het door hem aangegeven adres niet aannemelijk zijn. Hierdoor bestond dan ook een gegronde reden voor het afleggen van een huisbezoek. Op grond van ter zake relevante jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) is, wanneer sprake is van een gegronde reden, het zogeheten informed consent niet vereist. Wel moeten de reden en het doel van het huisbezoek aan de betrokkene worden medegedeeld.
2.11 Verzoeker stelt zich op het standpunt dat doel en reden van het huisbezoek hem niet zijn medegedeeld. De voorzieningenrechter volgt verzoeker hierin niet. Immers, uit verweerders rapportage van 28 mei 2009 blijkt onder meer dat de reden voor het afleggen van het huisbezoek (twijfel over verzoekers woonsituatie) aan verzoeker is medegedeeld. Bovendien blijkt uit gedingstuk 18 (Toestemming huisbezoek) dat het bezoek diende om te controleren of de door verzoeker opgegeven woon- en leefsituatie overeenkwam met de werkelijke situatie. Ook dit is aan verzoeker medegedeeld. De door verzoeker aangevoerde reden voor weigering van het huisbezoek, namelijk schending van zijn privacy, is voorts naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet van zodanig zwaarwegend belang, dat het belang van verweerder bij het onmiddellijk verifiëren van verzoekers woonsituatie hiervoor moet wijken.
2.12 Gelet op het voorgaande bestaat geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter zal het verzoek daartoe in de zaak met reg. nr. AWB 09-2914 dan ook afwijzen.
2.13 Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen aanwezig.
De voorzieningenrechter:
3.1 verklaart in de zaak met reg. nr. AWB 09-2748 het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk;
3.2 wijst in de zaak met reg. nr. AWB 09-2914 het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Ludwig, voorzieningenrechter, en op 26 juni 2009 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van P.M. van der Pol, griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.