zaaknummers: AWB 09 - 2459, 09 - 2460 en 09 - 2461
uitspraak van de voorzieningenrechter van 22 juni 2009
Stichting Amstelring,
gevestigd te Amstelveen,
verzoekster,
gemachtigde: mr. S.L. Rive, advocaat te Utrecht,
het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer,
verweerder.
Bij besluit van 11 september 2008 heeft verweerder verzoekster gelast om binnen 6 maanden de staat van brandveiligheidinstallaties in het verzorgingshuis Eijkenhove, Van den Berghlaan 120 te Hoofddorp, in overeenstemming te brengen met vereisten ingevolge de Bouwverordening. Daarbij zijn voor van elk van de vier concreet genoemde vereisten dwangsommen vastgesteld van € 2.500,- ineens.
Tevens is verzoekster gelast om binnen 3 maanden het gebruik van het huis in overeenstemming te brengen met de (gebruiks)vereisten ingevolge de Bouwverordening. Daarbij zijn voor elk van de zeven concreet aangegeven te nemen maatregelen dwangsommen vastgesteld van € 2.500,- dan wel € 1000,- ineens.
Voorts is verzoekster gelast om de bouwtechnische staat van het bouwwerk binnen 6 maanden in overeenstemming te brengen met de vereisten van het Bouwbesluit (bestaande bouw). Daarbij zijn voor twee concreet aangegeven bouwtechnische maatregelen dwangsommen vastgesteld van € 7.500,- en € 37.800,-.
Ten slotte heeft verweerder, op basis van de Uitvoeringsnota Brandveiligheid Haarlemmermeer, verzoekster gelast binnen 6 maanden zodanige voorzieningen te treffen dat de staat van het gebouw komt te liggen op een hoger niveau dan overeenkomt met de voorschriften Bouwbesluit. Voor elk van de vijf concreet genoemde te treffen voorzieningen is een dwangsom vastgesteld van € 2.500,- ineens.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 14 oktober 2008 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 24 september 2008 heeft verweerder verzoekster gelast om binnen 6 maanden de staat van brandveiligheidinstallaties in het verpleeghuis Bornholm, Bornholm 50 te Hoofddorp, in overeenstemming te brengen met vereisten ingevolge de Bouwverordening. Daarbij zijn voor van elk van de vier concreet genoemde vereisten dwangsommen vast gesteld van € 2.500,- ineens.
Tevens is verzoekster gelast om binnen 3 maanden het gebruik van het huis in overeenstemming te brengen met de (gebruiks)vereisten ingevolge de Bouwverordening. Daarbij zijn voor elk van de tien concreet aangegeven te nemen maatregelen dwangsommen vastgesteld van € 2.500,- dan wel € 1000,- ineens.
Voorts is verzoekster gelast om de bouwtechnische staat van het bouwwerk binnen 6 maanden in overeenstemming te brengen met de vereisten van het Bouwbesluit (bestaande bouw). Daarbij zijn voor drie concreet aangegeven bouwtechnische maatregelen dwangsommen vastgesteld van € 2.500,- , € 5.000,- en € 7.500,- ineens.
Ten slotte heeft verweerder, op basis van de Uitvoeringsnota Brandveiligheid Haarlemmermeer, verzoekster gelast binnen 6 maanden zodanige voorzieningen te treffen dat de staat van het gebouw komt te liggen op een hoger niveau dan overeenkomt met de voorschriften Bouwbesluit. Voor elk van de drie concreet genoemde te treffen voorzieningen zijn dwangsommen vastgesteld van € 15.000,-,
€ 27.000,- en € 2.500,- ineens.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 4 november 2008 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 11 maart 2009 heeft verweerder op het desbetreffende verzoek van verzoekster van 25 februari 2009 beslist de begunstigingstermijnen van de besluiten van 11 en 24 september 2008 niet te verlengen.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 19 maart 2009 bezwaar gemaakt.
Bij brief van 15 mei 2009 is verzocht ter zake van de drie bestreden besluiten een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 8 juni 2009, alwaar verzoekster is verschenen bij haar voornoemde gemachtigde, vergezeld van M.J. Rosendaal, werkzaam bij verzoekster als vastgoedmanager. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. A.C. Brandt, werkzaam bij de gemeente Haarlemmermeer, vergezeld van E.S. de Weerd, werkzaam op de brandweerpost Hoofddorp.
2.1 Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Daarbij gaat het om een afweging van belangen van de verzoekende partij bij een onverwijlde voorziening tegen het belang dat is gemoeid met onmiddellijke uitvoering van het besluit. Voor zover deze toetsing een beoordeling van de hoofdzaak meebrengt, is dat oordeel voorlopig van aard.
2.2 Verzoekster heeft de voorzieningenrechter verzocht het besluit van 11 maart 2009, waarbij is geweigerd de begunstigingstermijnen te verlengen, te schorsen en de begunstigingstermijnen van de dwangsombesluiten van 11 en 24 september 2008 te verlengen tot (tenminste) 6 weken na de beslissing op bezwaar.
2.3 Gelet op dit verzoek wordt er op voorhand vanuit gegaan dat sprake is van de in de eerste twee besluiten gestelde overtredingen, op grond waarvan verweerder bevoegd is tot handhavend optreden, en dat de te treffen maatregelen waartoe verweerder verzoekster heeft gelast, evenmin in geding zijn.
2.4 De vraag in dit geding is derhalve beperkt tot de vraag of van de in de twee eerste besluiten verleende begunstigingstermijnen van 6 maanden - de voor een onderdeel gestelde termijn van 3 maanden is ten tijde van het verzoek reeds geruime tijd verstreken - geoordeeld moet worden dat deze niet als redelijk moeten worden beschouwd om daarbinnen tijdig tot uitvoering te kunnen komen van de te treffen maatregelen.
2.5 Daarmee hangt samen de in het derde besluit neergelegde weigering van verweerder deze termijnen te verlengen. Verweerder heeft zich hierbij op het standpunt gesteld dat in beginsel geen uitstel van de begunstigingstermijn wordt verleend en dat een verzoek om uitstel alleen wordt overwogen, indien aan de hand van objectieve gegevens aannemelijk wordt gemaakt dat een opgelegde last niet binnen de termijn kan worden uitgevoerd en een concrete termijn wordt aangegeven waarbinnen de last uitgevoerd kan zijn dan wel aan de illegale situatie een einde kan zijn gemaakt.
2.6 Het is de voorzieningenrechter niet gebleken dat de termijnen van 6 maanden onredelijk, c.q. te kort zouden zijn. Verzoekster heeft dit niet aannemelijk gemaakt. Zij heeft niet concreet, verwijzend naar de in de besluiten duidelijk omschreven overtredingen en expliciet gelaste maatregelen, aangegeven waarom de uitvoering van die maatregelen niet binnen de termijn realiseerbaar zou zijn. In de bezwaarschriften heeft verzoekster ten aanzien van de begunstigingstermijnen niet meer opgemerkt dan dat ze beperkt zijn. In het bezwaar tegen de weigering de termijnen te verlengen heeft verzoekster volstaan met verwijzing naar algemene factoren op grond waarvan het totaal van de maatregelen niet voor de boogde einddatum kon worden afgerond. Daarbij heeft zij als de belemmerende factoren naar voren gebracht de complexiteit en samenhangendheid van de materie, het multidisciplinair karakter van met name de installatietechnische opgave, het afstemmingsoverleg met de brandweer, interne fondsvorming, afstemming met verhuurders en huurders en de onzekerheid ten aanzien van de bezwaarprocedure.
Genoemde factoren - wat er van elk daarvan overigens ook zij - zijn niet voldoende concreet gericht op welk onderdeel van de last naar verzoekster mening de termijn niet haalbaar is, noch wordt daarbij de specifieke reden genoemd en evenmin een termijn waarbinnen uitvoering wel realiseerbaar is. Daaraan doet de door verzoekster aan verweerder toegezonden Excel-sheet niet af, aangezien ook deze niet de hiervoor bedoelde specificaties geeft.
2.7 Niet ontkend wordt dat, zoals verzoekster stelt, de materie als complex kan worden geschetst en dat het voor bepaalde onderdelen van de lastgeving is aangewezen overleg te voeren met name met de brandweer, maar dat neemt niet weg dat van verzoekster, gezien de beoogde brandveiligheid in haar tehuizen, een actievere en doortastender opstelling had mogen worden verwacht.
De voorzieningenrechter overweegt hierbij dat, voor zover het verzoekster gaandeweg duidelijk was geworden dat de uitvoering van bepaalde onderdelen van de lastgeving onontkoombare vertraging zou opleveren, het op haar weg had gelegen om direct, ten aanzien van die specifieke onderdelen en beargumenteerd om uitstel te vragen.
2.8 Met betrekking tot het afgewezen verzoek om verlenging van de termijnen overweegt de voorzieningenrechter dat het - hier onder 2.5. weergegeven - uitgangspunt van verweerder om alleen onder bepaalde voorwaarden daartoe bereid te zijn, in zijn algemeenheid niet onredelijk kan worden geacht.
2.9 Aan die voorwaarden is in casu niet voldaan. Verzoekster heeft zich uiteindelijk pas in februari 2009, dus kort vóór het aflopen van de termijn, met een overigens ongedifferentieerd verzoek om verlenging tot verweerder gericht, en daarbij geen einddatum genoemd, waarbinnen de uitvoering een einde zou hebben. Het in het verzoek verzochte uitstel tot ‘zes weken na de beslissing op het bezwaar’ is daarmee te vaag en onzeker in de tijd. Bovendien is dit niet gerelateerd aan de planning, de voortgang en/of het beoogde einde van de opgelegde werkzaamheden.
2.10 Gelet hierop kan niet worden geoordeeld dat verweerder niet in redelijkheid tot afwijzing van het verzoek heeft kunnen komen.
2.11 Nu de verlenging van de termijnen derhalve terecht is geweigerd wordt het verzoek om schorsing van het betreffende besluit afgewezen.
2.12 Het bovenstaande leidt ertoe dat ten aanzien van het eerste (dwangsom)besluit met betrekking tot verzorgingshuis Eijkenhove geoordeeld moet worden dat ten tijde van het verzoek om voorlopige voorziening van 15 mei 2009 de begunstigingstermijn reeds was verstreken en dat de dwangsommen voor de gelaste maatregelen die nog niet gerealiseerd waren reeds zijn verbeurd. Reeds hierom wordt het verzoek om voorlopige voorziening ten aanzien van dit besluit afgewezen.
2.13 Met betrekking tot het tweede (dwangsom)besluit ten aanzien van verpleeghuis Bornholm overweegt de rechtbank het volgende.
In het kader van de eerder gevraagde voorlopige voorzieningen ten aanzien van de in casu bestreden besluiten (bij de rechtbank geregistreerd onder de nummers 09-1507, 1508 en 1510) heeft verweerder de begunstigingstermijn van het besluit ten aanzien van Bornholm verlengd tot 2 weken na de uitspraak op de verzoeken. De voorzieningenrechter heeft uitspraak gedaan op 11 mei 2009 (waarbij de verzoeken niet-ontvankelijk zijn verklaard omdat het griffierecht niet was betaald).
Hangende de termijn van twee weken na deze uitspraak heeft verzoekster wederom, nu bij brief van 15 mei 2009, om voorlopige voorziening gevraagd en heeft verweerder, bij brief, ontvangen bij de rechtbank op 15 mei 2009, wederom een nieuwe termijn van twee weken gegeven ter verlenging van de begunstigingstermijn in zake Bornholm.
Dit betekent dat de dwangsommen ten aanzien van de nog niet gerealiseerde maatregelen in verpleeghuis Bornholm nog niet zijn verbeurd. De termijn daarvoor zal eerst twee weken na deze uitspraak van de voorzieningrechter zijn beëindigd.
Hieraan staat niet in de weg dat, gelet op het hierboven gegeven oordeel omtrent de zes maandentermijn in de dwangsombesluiten en over het besluit houdende weigering van verlenging van deze termijnen, het verzoek om voorlopige voorziening ook ten aanzien van het onderhavige (dwangsom)besluit wordt afgewezen.
2.14 Gelet op het voorgaande bestaat geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek daartoe wordt derhalve afgewezen.
2.15 Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen aanwezig.
De voorzieningenrechter:
wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Ludwig, voorzieningenrechter, en op 22 juni 2009 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. M. Hekelaar, griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.