zaaknummer: AWB 07 / 8721 en 08 / 2753
uitspraak van de meervoudige kamer van 28 mei 2009
[naam eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde: mr. H. van Drunen, juridisch adviseur te Utrecht,
de korpsbeheerder van de politieregio Kennemerland,
verweerder.
Op 25 februari 2007 heeft eiser verzocht om afschriften van alle documenten die betrekking hebben op de vechtpartij en de arrestatie van 25 personen behorende tot de groepering “Blood and Honour” en/of de Nationalistische Volksbeweging op 3 februari 2007 te Uitgeest. Bij brief van 17 maart 2007 heeft eiser zijn verzoek herhaald.
Bij brief van 27 mei 2007 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen het uitblijven van een beslissing op zijn informatieverzoek.
Bij brief van 15 juni 2007 heeft verweerder aan eiser medegedeeld dat het informatieverzoek is doorgestuurd naar het Openbaar Ministerie voor verdere afhandeling, omdat het dossier reeds was doorgeleid naar justitie. Hiertegen heeft eiser bij brief van 4 juli 2007 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 15 november 2007 heeft verweerder alsnog een besluit genomen, waarbij gedeeltelijk tegemoet is gekomen aan het verzoek van eiser.
Bij brief van 22 december 2007 heeft eiser aangegeven zijn bezwaar te handhaven en de gronden van bezwaar aangevuld.
Bij brief van 22 december 2007 heeft eiser beroep (AWB 07-8721) ingesteld tegen het uitblijven van een beslissing op zijn bezwaarschrift van 27 mei 2007.
Bij uitspraak van 14 februari 2008 heeft deze rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Bij brief van 7 maart 2008 is eiser tegen deze uitspraak in verzet gekomen. Bij afzonderlijke brief van dezelfde datum heeft eiser nogmaals beroep (AWB 08-2753) ingesteld tegen het uitblijven van een beslissing op zijn bezwaarschrift van 27 mei 2007.
Bij besluit 14 april 2008 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Daarbij heeft verweerder verwezen naar het advies van 18 maart 2008 van de adviescommissie bezwaarschriften.
Bij brief van 16 april 2008 heeft eiser aangegeven zijn beroep (AWB 08-2753) te handhaven en de gronden van beroep aangevuld.
Bij uitspraak van 2 juni 2008 heeft deze rechtbank het verzet tegen de niet-ontvankelijkverklaring van het beroepschrift van 22 december 2007 (AWB 07-8721) gegrond verklaard en aangegeven dat het beroep gelijktijdig en gevoegd zal worden behandeld met het beroepschrift van 7 maart 2008 (AWB 08-2753).
Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend. Ten aanzien van de documenten waar het verzoek van eiser betrekking op heeft, heeft verweerder medegedeeld dat uitsluitend de rechtbank zal mogen kennisnemen van die documenten.
De rechtbank heeft op 1 oktober 2008 met toepassing van artikel 8:29, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) beslist dat de verzochte beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is. Eiser heeft daarop de rechtbank toestemming verleend om mede op basis van de voor hem geheimgehouden stukken uitspraak te doen.
Op 10 december 2008 heeft eiser nadere stukken ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van 15 januari 2008. Namens eiser is verschenen de gemachtigde, voornoemd. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.C.E. te Riele, werkzaam bij de politieregio Kennemerland.
2.1 Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder i, van de Wet politieregisters (hierna: Wpolr) wordt in die wet en de daarop berustende bepalingen verstaan onder persoonsgegevens: hetgeen daaronder wordt verstaan in de Wet bescherming persoonsgegevens.
In de artikelen 14 t/m 19 van de Wpolr is bepaald aan wie en in welke gevallen gegevens uit een politieregister mogen worden verstrekt.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder a, van de Wet bescherming persoonsgegevens (hierna: Wbp) wordt in die wet en de daarop berustende bepalingen verstaan onder persoonsgegeven: elk gegeven betreffende een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon.
Ingevolge artikel 10, tweede lid, van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob), voor zover hier van belang, blijft het verstrekken van informatie op grond van deze wet achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de volgende belangen: (…)
c. de opsporing en vervolging van strafbare feiten;
d. inspectie, controle en toezicht door bestuursorganen;
e. de eerbiediging van de persoonlijk levenssfeer;
(…).
2.2 Eiser heeft het verzoek om informatie gedaan, omdat hij op dat moment in opdracht van het blad “Alert! Vakblad voor Antifascisten” een artikel over de betreffende vechtpartij aan het schrijven was. Eiser heeft verzocht om het persbericht van de politie over de vechtpartij en arrestaties alsmede om de onderliggende stukken, foto- en videomateriaal, afschriften van mutaties van o.a. arrestaties en in beslaggenomen materiaal, onderzoek voorafgaande aan de bijeenkomst, proces-verbalen, verhoren en gehoren van getuigen, een verslag van het buurtonderzoek, verslagen van gesprekken met de beheerder van verenigingsgebouw De Opmaat en gesprekken met de burgemeester en fractievoorzitters op 4 februari, de strafbaarstelling van daden en aangetroffen materiaal, verslagen van het verhoor van verdachten, het draaiboek van de politie die dag en verslagen van rapporten.
2.3 Verweerder heeft gedeeltelijk aan het verzoek voldaan door eiser een afschrift van het gevraagde persbericht te verstrekken. Verweerder weigert echter afschriften van de processen-verbaal en de mutatiegegevens over te leggen, omdat deze documenten vrijwel geheel bestaan uit persoonsgegevens als bedoeld in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder i, Wpolr gelezen in samenhang met artikel 1, aanhef en onder a, van de Wbp, waarop het gesloten verstrekkingenregime van de artikelen 14 tot en met 19 van de Wpolr van toepassing is.
Subsidiair stelt verweerder zich op het standpunt dat openbaarmaking van deze documenten ingevolge artikel 10, tweede lid, onder c en e, van de Wob in het belang van het strafrechtelijk onderzoek en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer achterwege dient te blijven.
Openbaarmaking van het draaiboek “Politiemaatregelen Links – Rechts” dient ingevolge artikel 10, tweede lid, onder d, van de Wob achterwege te blijven in het belang van de inspectie, controle en toezicht door bestuursorganen.
Andersoortige documentatie met betrekking tot de vechtpartij is volgens verweerder niet aanwezig.
2.4 Eiser kan zich met dit besluit niet verenigen. Zijn inziens mocht verweerder het verzoek niet integraal afwijzen op grond van de Wpolr, omdat de gevraagde stukken niet uitsluitend uit persoonsgegevens bestaan. Voorts stelt eiser dat de afwijzing van het verzoek op grond de Wob onvoldoende is gemotiveerd.
2.5 Eiser verzoekt de rechtbank daarom primair het beroep gegrond te verklaren en zelf in de zaak te voorzien door verweerder op te dragen binnen vier weken na de uitspraak de gevraagde documenten geanonimiseerd openbaar te maken. Subsidiair verzoekt eiser de rechtbank verweerder op te dragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen en daarbij een termijn met dwangsom te stellen. Bij brief van 10 december 2008 heeft eiser verder verzocht verweerder te veroordelen tot het betalen van een schadevergoeding van € 613,-, die is ontstaan als gevolg van onrechtmatig handelen.
2.6 Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State eerder heeft overwogen (uitspraak van 29 november 2006 in zaak nr. 200601984; www.raadvanstate.nl) heeft het verstrekkingenregime van de Wpolr uitsluitend betrekking op persoonsgegevens als bedoeld in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wbp en niet op de documenten waarin deze gegevens kunnen zijn vervat. Onder het begrip persoonsgegevens wordt in deze niet enkel verstaan de personalia en de hoedanigheid van degenen die zijn verhoord en waarover in de betrokken documenten is verklaard, maar tevens de gegevens die herleidbaar zijn tot deze personen.
2.7 Na met toepassing van artikel 8:29 van de Awb van de documenten kennis te hebben genomen, is de rechtbank van oordeel dat deze niet louter persoonsgegevens in bedoelde zin bevatten. Onder de stukken bevindt zich een groot aantal processen-verbaal die inzicht geven in wat zich op de bewuste dag heeft afgespeeld en die na het weglakken van gegevens zoals namen, adressen, telefoonnummers, en dergelijke niet langer herleidbare persoonsgegevens bevatten. Verweerder is er dan ook ten onrechte vanuit gegaan dat deze stukken integraal onder het regime van de Wpolr vallen. Hieruit volgt dat het door verweerder gehandhaafde besluit om op grond van de Wpolr de in geding zijnde stukken te weigeren op een onjuiste grondslag berust en daarom onduidelijk is gemotiveerd.
2.8 Verweerder heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat openbaarmaking van de processen-verbaal en mutatiegegevens, in verband met de nog lopende strafrechtelijke procedure, in redelijkheid kon worden geweigerd op grond van artikel 10, tweede lid, onder c en e, van de Wob. De rechtbank deelt dit standpunt niet. Gelet op de aard en inhoud van deze gegevens staat niet zonder meer vast dat de belangen als beschermd door genoemde uitzonderingsgronden in dit geval zwaarwegender zijn dan het belang bij openbaarmaking. Gelet op de aard van die belangen kan er daarbij, zoals de Afdeling al eerder heeft overwogen (uitspraak van 25 april 2000 in zaak no. 200000651; www.raadvanstate.nl), niet aan worden ontkomen om per document de vraag te beantwoorden of aan dat belang een zodanig gewicht toekomt, dat openbaarmaking van de gevraagde gegevens achterwege mag blijven. Deze afweging is door verweerder evenwel slechts in haar algemeenheid en niet per concreet (onderdeel van een) document gemaakt. Ook op dit punt berust de beslissing op bezwaar niet op een deugdelijke motivering.
2.9 Verweerder heeft in het verweerschrift nog aangevoerd dat de Wob niet van toepassing kan zijn op processen-verbaal en mutatiegegevens, omdat geen sprake is van een bestuurlijke aangelegenheid als bedoeld in artikel 3 van de Wob. De rechtbank kan verweerder hierin niet volgen. De term ‘bestuurlijk’ in de Wob moet ruim worden opgevat en heeft betrekking op het openbaar bestuur in al zijn facetten, zodat ook processen-verbaal en mutatiegegevens daaronder moeten worden begrepen.
2.10 Met betrekking tot het draaiboek “Politiemaatregelen Links – Rechts”, overweegt de rechtbank dat verweerder openbaarmaking daarvan in redelijkheid heeft kunnen weigeren op grond van artikel 10, tweede lid, onder d, van de Wob, nu het draaiboek inzicht geeft in de tactieken en strategieën van het politieoptreden bij demonstraties. Dat het draaiboek ziet op een specifieke demonstratie, en dus niet nog een keer zal worden gebruikt, en dat het politieoptreden voor iedereen zichtbaar en dus openbaar was, doet daar niet aan af. Het beroep is in zoverre ongegrond.
2.11 De rechtbank constateert dat verweerder met het nemen van het besluit van 14 april 2008 alsnog een besluit heeft genomen op eisers bezwaarschrift. De vraag dient zich aan of eiser nog belang heeft bij de beoordeling van zijn beroepschriften tegen het niet tijdig beslissen. De rechtbank acht dit belang aanwezig, nu eiser stelt schade geleden te hebben als gevolg van het niet tijdig beslissen door verweerder. De rechtbank acht voldoende aannemelijk gemaakt dat eiser als gevolg van het niet tijdig beslissen door verweerder niet in staat is geweest een artikel te schrijven voor zijn opdrachtgever en daardoor € 613,- schade heeft geleden. De rechtbank zal daarom ook de fictieve beroepen gegrond verklaren en verweerder veroordelen tot vergoeding van de door eiser geleden schade.
2.12 Nu het beroep gegrond is, bestaat er aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Omdat eiser in plaats van het opnieuw indienen van een beroepschrift (08/2753) de uitspraak op zijn verzetschrift had kunnen afwachten, ziet deze proceskostenveroordeling enkel op de zaak met het nummer 07/8721. Met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht wordt met betrekking tot de kosten van rechtsbijstand in beroep één punt toegekend voor het indienen van een beroepschrift, één punt voor het verschijnen ter zitting en een kwart punt voor het fictieve beroep, waarbij een wegingsfactor één in aanmerking is genomen. De waarde van één punt bedraagt € 322,-. Voor zover eiser heeft verzocht om vergoeding van reis- en verletkosten in verband met het door hem persoonlijk bijwonen van de zitting, wordt het verzoek afgewezen, omdat eiser niet persoonlijk ter zitting is verschenen.
De rechtbank:
3.1 verklaart de beroepen gericht tegen het niet tijdig beslissen gegrond;
3.2 bepaalt dat verweerder de door eiser geleden schade ten bedrage van € 613,- aan eiser vergoedt;
3.3 verklaart de beroepen, voor zover gericht tegen het niet verstrekken van afschriften van processen-verbaal en mutatiegegevens, gegrond;
3.4 vernietigt het bestreden besluit van 14 april 2008 in zoverre;
3.5 verklaart de beroepen, voor zover gericht tegen het niet verstrekken van het draaiboek, ongegrond;
3.6 veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten tot een bedrag van in totaal € 724,50 te betalen door verweerder aan eiser;
3.7 wijst het meer of anders gevorderde af;
3.8 gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 143,- aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E. Heyning-Huydecoper, voorzitter van de meervoudige kamer, en mr. I.M. Ludwig en mr. L. Beijen, rechters, en op 28 mei 2009 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. D. Krokké, griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.
Let wel:
Gegrondverklaring van het beroep betekent niet dat eiser op alle onderdelen van het beroep gelijk heeft gekregen. In de uitspraak heeft de rechtbank onder 2.10 uitdrukkelijk en zonder voorbehoud een beroepsgrond verworpen. Als eiser het daarmee niet eens is en wil voorkomen dat dit oordeel van de rechtbank komt vast te staan, zal hij tegen deze uitspraak hoger beroep moeten instellen.