RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Parketnummer: 15/802165-08
Uitspraakdatum: 25 maart 2009
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 11 maart 2009 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1982 te [geboorteplaats] (Nigeria),
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans gedetineerd in PI Flevoland - HvB Almere Binnen.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 16 december 2008 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaine, zijnde cocaine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak.
2.1 Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De raadsvrouwe van verdachte heeft betoogd dat het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vervolging, nu in casu sprake is van ernstige vormverzuimen in het voorbereidend onderzoek ex artikel 359a Sv die niet meer hersteld kunnen worden. De beveiligingsmedewerker van I-Sec was namelijk niet bevoegd tot het onderzoeken van verdachte aan het lichaam op de wijze zoals dit heeft plaatsgevonden. Daarnaast is geen sprake geweest van gerezen ernstige bezwaren zoals de wet dat vereist voor onderzoek aan kleding en lichaam in artikel 9 Opiumwet en artikel 56 Sv. Het onderzoek aan het lichaam is derhalve onrechtmatig geweest. Gelet hierop heeft volgens de raadsvrouwe het Openbaar Ministerie het recht om verdachte te vervolgen verspeeld.
De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.
Uit het proces-verbaal (dossierpagina 0.3) leidt de rechtbank af dat verdachte op 16 december 2008 verdachte op Schiphol ter hoogte van het Europees/Niet-Europees securityfilter door een securitymedewerker van het beveiligingsbedrijf I-sec is gecontroleerd en gefouilleerd. Tijdens de fouillering heeft deze medewerker bij verdachte iets hards gevoeld ter hoogte van de schaamstreek. De medewerker heeft verdachte vervolgens meegenomen naar een apart hokje en hem zijn broek laten uittrekken voor verder onderzoek. Vervolgens zag de securitymedewerker dat verdachte ter hoogte van zijn kruis een aantal bolletjes had zitten. Hij heeft de verdachte de bolletjes tevoorschijn laten halen, deze in een plastic zakje laten doen en in zijn (verdachtes) broekzak laten stoppen en vervolgens heeft hij de Koninklijke Marechaussee geïnformeerd.
De bevoegdheid van de securitymedewerker om passagiers op Schiphol te controleren en te fouilleren berust op de artikelen 5 en 6 van het Besluit beveiliging burgerluchtvaart in samenhang met artikel 37b en 37h van de Luchtvaartwet. In het kader van de fouillering was de securitymedewerker bevoegd verdachte apart te nemen en hem nader aan zijn kleding te onderzoeken op de wijze zoals hiervoor vermeld. Van ernstige bezwaren in de zin van artikel 9 Opiumwet of artikel 56 Sv hoeft voor een dergelijke controle door een securitymedewerker geen sprake te zijn. Dat de beveiligingsmedewerker door de verdachte de aangetroffen bolletjes in een plastic zak te laten doen en die plastic zak vervolgens in zijn broekzak te laten stoppen, iets heeft willen verdoezelen, kan de rechtbank niet volgen. Ìn de eerste plaats heeft blijkens het proces-verbaal de securitymedewerker aan de Koninklijke Marechaussee mededeling gedaan van de controle en de fouillering van verdachte en bovendien is een dergelijke beveiligingsmedewerker niet bevoegd de bollen van verdachte in ontvangst te nemen. In een dergelijk geval dient de beveiligingsmedewerker – die geen opsporings¬bevoegdheden heeft – namelijk op grond van artikel 9 van bovengenoemd besluit onverwijld mededeling te doen aan de Koninklijke Marechaussee, hetgeen hij blijkens het proces-verbaal ook heeft gedaan.
Gelet op het voorgaande is niet gebleken van enige onregelmatigheid bij de controle en fouillering van verdachte op Schiphol. Het Openbaar Ministerie is, nu ook geen andere feiten en omstandigheden zijn gebleken die in de weg staan aan de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging van verdachte voor het aan hem ten laste gelegde feit, in die vervolging ontvankelijk. Voor schorsing van de vervolging van verdachte zijn ook geen redenen aanwezig.
3.1 Bewijsmiddelen
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de navolgende bewijsmiddelen:
I. De verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – dat hij op 16 december 2008 vanuit Nigeria op Schiphol is aangekomen en dat hij wist dat hij in- en uitwendig bolletjes vervoerde.
II. Het proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 18 december 2008 (dossierparagraaf 1.3), voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – het volgende:
Ik ging ergens in november naar Nigeria en daar zag ik [betrokkene 1] weer. [betrokkene 1] gaf me de bollen, die ik heb geslikt en geduwd. Hij gaf me die op maandag 15 december, een dag voor vertrek. [betrokkene 1] vertelde dat er drugs in de bollen zat. Ik heb nu al 91 bollen geproduceerd. De 7 bollen die ik bij mij had bij mijn aanhouding heb ik in het vliegtuig uitgepoept. Als beloning zou ik van mijn schuld af zijn en ik zou in Madrid nog wat geld krijgen.
III. Het proces-verbaal d.d. 16 december 2008 (dossierparagraaf 0.4), voor zover inhoudende dat tijdens een securitycheck op 16 december 2008 te Schiphol een zevental bollen zijn aangetroffen bij verdachte. Na het prikken van een gaatje in een van de aangetroffen bollen met een fretboor werd bij het terugtrekken geconstateerd dat er een witte stof aan de fretboor bleef kleven, welke qua kleur en samenstelling geleek op cocaine. De aangetroffen stof is getest met de MMC cocainetest en de uitslag gaf een positieve kleurreactie, zodat aangenomen mocht worden dat de aangetroffen stof vermoedelijk cocaine bevat.
IV. Het proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen d.d. 22 december 2008, voor zover inhoudende dat bij verdachte -92- slikkersbollen en duwersbollen aangetroffen zijn. Het nettogewicht van voornoemde bollen bedroeg ongeveer 1796,8 gram. Twee representatieve monsters van de in de bollen aangetroffen witkleurige stof zijn onder nummer 08-093535 A en B ter analyse overgebracht naar het Douane Laboratorium te Amsterdam.
V. Het rapport van het Douane Laboratorium te Amsterdam d.d. 29 december 2008, kenmerk 12715 X 08, zoals opgemaakt door de vaste gerechtelijk deskundige dr. B.N. Zegers. Dit rapport heeft als conclusie dat het materiaal 08-093535 A t/m B cocaine bevat, welke substantie is vermeld op lijst I behorende bij de Opiumwet.
De door de rechtbank als processen-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij de wet gestelde eisen.
3.2 Bewijsoverweging
De raadsvrouwe van verdachte heeft primair betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde feit, omdat het bewijsmateriaal onrechtmatig is verkregen en dientengevolge moet worden uitgesloten. Daartoe heeft de raadsvrouwe hetzelfde aangevoerd als ter zake van haar preliminaire verweer. Subsidiair heeft de raadsvrouwe zich op het standpunt gesteld dat vrijspraak van het ten laste gelegde feit dient te volgen, omdat verdachte geen opzet heeft gehad op het binnen het grondgebied van Nederland brengen van de verdovende middelen. Verdachte was immers op doorreis naar Spanje en is alleen in de transferruimte geweest. Hij is nimmer door de Nederlandse douane gekomen.
De rechtbank volgt de raadsvrouwe niet in haar betoog en overweegt daartoe het volgende.
De rechtbank is van oordeel, gelet op hetgeen bij de behandeling van het preliminaire verweer door de rechtbank is overwogen met betrekking tot de bevoegdheid van de securitymedewerker en de ernstige bezwaren, het primaire verweer geen nadere bespreking behoeft. De rechtbank verwerpt het primaire verweer om redenen zoals onder 2.1 uiteengezet.
Ten aanzien van het subsidiair gevoerde verweer is de rechtbank van oordeel dat de cocaïne, eenmaal de buitengrens van Nederland gepasseerd en op Schiphol aangekomen, door verdachte binnen het grondgebied van Nederland is gebracht. Dat het slechts om een tussenlanding ging, maakt niet dat de vereiste opzet tot invoer in Nederland ontbrak. Verdachte heeft immers door de route van zijn vliegticket te volgen, ervoor gekozen – in transit – Nederland met een hoeveelheid drugs aan te doen. De rechtbank verwijst hierbij naar het arrest van de Hoge Raad van 4 maart 2003, LJN AF3100.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, in dier voege dat
hij op 16 december 2008 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaine, zijnde cocaine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4. Strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, aanhef en onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
5. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
6. Motivering van sanctie(s) en van overige beslissingen
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit en gevorderd dat verdachte terzake zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 (twintig) maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht. Ten aanzien van de in beslag genomen voorwerpen heeft de officier van justitie gevorderd dat alle voorwerpen verbeurd worden verklaard.
6.2 Hoofdstraf
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van ongeveer 1796,8 gram van een materiaal bevattende cocaine. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaine gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
De rechtbank acht gelet op het hiervoor overwogene een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf op zijn plaats. De rechtbank zal echter een vrijheidsstraf van kortere duur opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd. De rechtbank acht - gelet op de persoon van de verdachte en de omstandigheden van het geval - een vrijheidsstraf van na te melden duur passend en geboden en in overeenstemming met de straffen die door de rechtbank in soortgelijke gevallen zijn opgelegd. De rechtbank houdt daarbij rekening met de regeling voorwaardelijke invrijheidsstelling zoals deze per 1 juli 2008 geldt.
6.3.1 Verbeurdverklaring
De rechtbank is van oordeel dat de onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten twee instapkaarten, een zwarte Nokia en de daarbij horende SIM-kaart, dienen te worden verbeurd verklaard. Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken dat het bewezenverklaarde feit met behulp van die voorwerpen die aan verdachte toebehoren, is begaan of voorbereid. Ten aanzien van de zwarte Nokia en bijbehorende SIM-kaart heeft verdachte tijdens zijn verhoor op 18 december 2008 immers verklaard dat hij hierop is gebeld door de organisatie (dossierparagraaf 1.3).
6.3.2 Teruggave aan verdachte
De rechtbank is van oordeel dat de onder verdachte in beslag genomen groene en grijze Nokia telefoons dienen te worden geretourneerd aan verdachte. Noch uit het dossier, noch uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat verdachte het bewezenverklaarde feit met behulp van die voorwerpen heeft begaan of voorbereid. Voor wat betreft de drie onder verdachte in beslag genomen simkaarten overweegt de rechtbank dat niet duidelijk is of en zo ja welke simkaart behoort bij de zwarte Nokia telefoon, zodat de rechtbank niet vast kan stellen met behulp van welke simkaart het bewezenverklaarde feit is begaan of voorbereid. De rechtbank is derhalve van oordeel dat ook de drie simkaarten terug dienen te worden gegeven aan verdachte.
7. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
33 en 33a van het Wetboek van Strafrecht;
2 en10 van de Opiumwet.
8. Beslissing
De rechtbank:
verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.3 weergegeven;
verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
bepaalt dat het bewezenverklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert;
verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 (NEGEN) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
verklaart verbeurd:
- 1.00 STK Instapkaart KLM
- 1.00 STK Instapkaart
- 1.00 STK GSM-toestel NOKIA (kleur zwart)
gelast de teruggave aan verdachte van:
- 2.00 STK GSM-toestel NOKIA (kleur grijs en groen)
- 3.00 STK SIM-kaart.
9. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.E. Fortuin, voorzitter,
mr. M.J.A. Plaisier en mr. M.F. Ferdinandusse, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.M.L.A. Zwiersen-Dekker,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 25 maart 2009.