ECLI:NL:RBHAA:2009:BH9043

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
23 maart 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/4540
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontheffing voor inrichtingswerkzaamheden in het kader van ruilverkaveling De Gouw

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 23 maart 2009 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. ing. A.E. Noordhuis, en het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen een besluit van 13 december 2006, waarbij ontheffing is verleend voor het uitvoeren van diverse inrichtingswerkzaamheden in het kader van de ruilverkaveling De Gouw. De werkzaamheden omvatten onder andere het graven van een sloot op het perceel van eiser. Eiser betwist de rechtmatigheid van de ontheffing en stelt dat de verleende ontheffing in strijd is met het gelijkheidsbeginsel en dat er geen peilbesluit is genomen, wat volgens hem noodzakelijk was.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de ontheffing is verleend in overeenstemming met de Keur van het hoogheemraadschap en dat er geen peilbesluit voor het betreffende gebied bestaat. De rechtbank oordeelt dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de ontheffing te verlenen, gezien de noodzaak voor de inrichtingswerkzaamheden en de procedurele waarborgen die zijn getroffen. Eiser's argumenten over de waterpeilen en de locatie van de sloot zijn door de rechtbank verworpen, omdat verweerder voldoende heeft aangetoond dat de gekozen oplossing praktisch en kostenbesparend is.

De rechtbank concludeert dat het beroep van eiser ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarbij het beroepschrift binnen zes weken na verzending van de uitspraak moet worden ingediend.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 08 - 4540
uitspraak van de meervoudige kamer van 23 maart 2009
in de zaak van:
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde: mr. ing. A.E. Noordhuis, juridisch adviseur te Hornhuizen,
tegen:
het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 13 december 2006 heeft verweerder op de aanvraag van de Landinrichtingscommissie voor de ruilverkaveling De Gouw, ontheffing verleend van het bepaalde in artikel 15, onder a, b en h van de Keur Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier 2006 (hierna: de Keur) voor het uitvoeren van diverse inrichtingswerkzaamheden – waaronder het dempen, graven en verbreden van sloten, het plaatsen van pompen en het wijzigen van waterpeilen – in de gemeente [naam], overeenkomstig de bij het besluit behorende tekeningen.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 23 januari 2007, aangevuld bij schrijven van 16 februari 2007, bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 29 april 2008, verzonden op 7 mei 2008, heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Daarbij heeft verweerder verwezen naar het advies van 27 juni 2007 van de Adviescommissie bezwaren.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 5 juni 2008, aangevuld bij brief van 5 september 2008, beroep ingesteld.
Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden.
Het beroep is behandeld ter zitting van 17 december 2008. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en namens verweerder zijn verschenen M. Bregman en P. Konijn, beiden werkzaam bij het hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier.
2. Overwegingen
2.1 De Landinrichtingscommissie voor de ruilverkaveling De Gouw heeft de onderhavige ontheffing aangevraagd met het oog op het verbeteren van de verkaveling, de waterbeheersing en de ontsluiting van de percelen, toebehorend aan particulieren, bedrijven en instanties in het gebied. De werkzaamheden zijn een nadere uitwerking van het door de provincie Noord-Holland krachtens de Landinrichtingswet vastgestelde Landinrichtingsplan van het gebied.
2.2 In het plan worden onder meer richtlijnen gegeven voor de waterbeheersing. Dienaangaande wordt op p. 38 onder meer het volgende gesteld:
“Ten behoeve van het ontworpen plan ter verbetering van de waterbeheersing zijn uitgaande van de normaalwaterlijn voor de verschillende delen van het gebied de meest gewenste polderpeilen bepaald. Hierbij is per gebied uitgegaan van een gemiddeld slootwaterpeil van 1.10 m of 1.30 m beneden het maaiveld (de drooglegging) voor grasland respectievelijk tuinbouwgronden. De mate waarin de polderpeilen hiertoe verlaagd worden is voor iedere bemalingseenheid verschillend en varieert van 0-60 cm, afhankelijk van de huidige en gewenste drooglegging. Binnen de bemalingseenheden zal in verband met aanzienlijke hoogteverschillen meer dan een polderpeil kunnen worden ingesteld door middel van het plaatsen van stuwen.
Wijziging in de polderpeilen kan plaatsvinden na een door het College van Gedeputeerde Staten goedgekeurd peilbesluit van het waterschap Westfriesland. Ten behoeve van de waterafvoer en de wateraanvoer zullen waterlopen worden verruimd en nieuwe waterlopen worden gegraven. Nieuwe kustwerken zullen worden aangelegd.”
2.3 Artikel 15 van de Keur luidt, voor zover hier van belang:
Het is verboden in, op onder of boven waterstaatswerken:
a. werkzaamheden te verrichten
b. werken of opgaande houtbeplantingen aan te brengen of te hebben,
h. waarvoor geen peilbesluit is vastgesteld de waterstand te brengen of te houden op een ander peil dan door het hoogheemraadschap ter plaatse gewoonlijk wordt gehouden.
In de Toelichting op de Keur wordt onder meer vermeld:
“Het verbod artikel 15, onderdeel h, vormt een aanvulling op hetgeen geregeld is in de Verordening waterhuishouding en waterkeringen Noord-Holland. Deze verordening bevat een verbod om peilwijziging te brengen in wateren waarvoor een peilbesluit geldt. Voor een aantal gebieden binnen het hoogheemraadschap is echter nog geen peilbesluit vastgesteld. Dit maakt het gewenst in de keur een aanvullende verbodsbepaling op te nemen.”
2.4 Ingevolge artikel 29 van de Keur kan verweerder van de gebods- en verbodsbepalingen in de artikelen 5 tot en met 20 ontheffing verlenen.
2.5 In het besluit van 13 december 2006 heeft verweerder onder meer ontheffing verleend voor het wijzigen van de waterpeilen in het blok [naam]. Niet in geschil is dat voor het betreffende gebied geen peilbesluit geldt en dat derhalve de verbodsbepaling van artikel 15 aanhef en onder h. van toepassing is.
2.6 De ontheffing heeft betrekking op een deel van het totale ruilverkavelinggebied. De gronden van eiser liggen binnen dit deelgebied (deelgebied 3). Eiser kan zich met het besluit niet verenigen, allereerst omdat de sloot langs de [adres] volgens hem thans kan worden ontwaterd tot het peil van NAP -2,20 meter, hetgeen na uitvoering van de werkzaamheden nog maar NAP -1,95 meter zal zijn.
2.7 Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat het huidige winterpeil tussen NAP -1,45 en -1,55 meter ligt en dat de gronden thans maximaal kunnen worden ontwaterd tot een peil van NAP -1,95 meter. Verweerder heeft aan de hand van de bij de ontheffing behorende kaart 404 toegelicht dat, na uitvoering van de werkzaamheden, het noordelijke gedeelte van de gronden van eiser wordt aangesloten op een peil van NAP -2,20 meter en het zuidelijke gedeelte op een peil van NAP van -1,40 meter. Hiermee wordt volgens verweerder voldaan aan de uitgangspunten voor drooglegging uit het Landinrichtingsplan. De rechtbank ziet geen aanleiding te twijfelen aan de uiteenzetting van verweerder. De beroepsgrond van eiser dat thans ontwatering mogelijk is tot een peil van NAP -2,20 meter en na uitvoering van de werkzaamheden nog slechts tot een peil van NAP -1,95 meter mist derhalve feitelijke grondslag.
2.8 Voorts kan eiser zich niet verenigen met de verleende ontheffing, omdat deze voorziet in de aanleg van een sloot die zijn kavel in tweeën verdeelt. In plaats hiervan wenst eiser dat er een sloot aan de buitenzijde van zijn perceel wordt aangebracht, zodat al zijn gronden volledig op het lage peil worden aangesloten. Dat verweerder hieraan niet wenst mee te werken, is volgens eiser in strijd met het gelijkheidsbeginsel, aangezien verweerder ten aanzien van andere ingelanden wel bereid is geweest van het ontwateringsplan af te wijken.
2.9 Met betrekking tot de aanleg van de sloot overweegt de rechtbank dat het, gelet op de door verweerder aan de hand van de kaart gegeven uitleg, niet aannemelijk is dat de door eiser gewenste locatie voor die sloot ertoe leidt dat zijn gronden op het lage peil worden aangesloten. Verweerder heeft uiteengezet dat de sloot waarvoor ontheffing is verleend het meest praktisch en kostenbesparend is en dat eiser niet is ingegaan op een hem aangeboden alternatieve locatie. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verweerder in redelijkheid kunnen besluiten tot de aanleg van de sloot die het perceel van eiser in tweeën deelt.
2.10 Eiser heeft in het kader van het beroep op het gelijkheidsbeginsel verwezen naar een leveringsakte, waaruit blijkt dat verweerder bereid is geweest om ten behoeve van [naam] af te wijken van het ontwateringsplan door tracées en watergangen op een andere plaats aan te leggen dan gepland in de ontheffing. Verweerder heeft aangegeven dat het hier niet ging om de aanleg van een sloot, maar om het omleggen van een sloot, hetgeen op die locatie niet bezwaarlijk was. Eiser heeft ter zitting erkend dat de gevallen weliswaar niet identiek zijn, maar stelt dat verweerder in andere gevallen bereid is geweest van een ontwateringsplan af te wijken. Naar het oordeel van de rechtbank is dit onvoldoende om te kunnen spreken van gelijke of rechtens vergelijkbare gevallen. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel kan derhalve niet slagen.
2.11 Eiser betoogt dat de wijziging van de waterpeilen niet bij ontheffing had mogen geschieden, maar dat verweerder ingevolge artikel 16 van de Wet op de waterhuishouding een peilbesluit had moeten nemen. Verweerder heeft erkend dat voor het betreffende gebied geen peilbesluit is genomen. Hij heeft er in dit geval echter de voorkeur aan gegeven de gewenste waterpeilen tijdelijk door middel van een ontheffing te realiseren. De reden hiervoor is dat het peilbesluit een uitgebreide totstandkomingprocedure van voorbereiding, vaststelling en goedkeuring kent die al gauw een jaar tijd in beslag neemt. Omdat in de praktijk de peilen en grenzen van peilgebieden gedurende de uitvoering nog wijzigen, is het volgens verweerder praktischer de peilbesluiten te nemen na uitvoering van de werkzaamheden in het kader van het Landinrichtingplan. Verweerder wijst er voorts op dat ook in dit geval sprake is van een met voldoende waarborgen omklede procedure, nu het Landinrichtingsplan door Gedeputeerde Staten is vastgesteld en tegen de verleende ontheffing de gebruikelijke mogelijkheden van bezwaar en beroep openstaan. De rechtbank overweegt dat geen regel van geschreven of ongeschreven recht eraan in de weg staat dat verweerder, voor een gebied waar geen peilbesluit geldt, in bijzondere gevallen in plaats van het nemen van een peilbesluit, ontheffing verleent van een ter plaatse gewoonlijk aangehouden peilhoogte. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in redelijkheid kunnen besluiten de gewenste peilen door middel van een ontheffing te realiseren en pas na uitvoering van de werkzaamheden over te gaan tot het nemen van peilbesluiten.
2.12 Tenslotte voert eiser aan dat verweerder niet bevoegd was het bestreden besluit te nemen, omdat de bestuursleden van het hoogheemraadschap in strijd met het Kiesreglement niet in het geheim verkozen zijn. De rechtbank is van oordeel dat in de bezwaar- en beroepsprocedure tegen de onderhavige ontheffing geen grieven aan de orde kunnen komen die gericht zijn tegen de verbindendheid van het Kiesreglement. Op grond van het bepaalde in artikel 8:4, aanhef en onder g, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan geen beroep worden ingesteld tegen het Kiesreglement. Weliswaar staat artikel 8:4, aanhef en onder g, Awb op zichzelf niet eraan in de weg dat in het kader van een beroep tegen een concreet besluit de rechtmatigheid ter discussie wordt gesteld van de algemeen verbindende voorschriften op grond waarvan dit besluit is genomen, maar daarvan is in casu geen sprake, nu het onderhavige besluit is genomen op grond van de Keur en niet op grond van de Kieswet.
2.13 Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Ludwig, voorzitter van de meervoudige kamer, en mr. A.C. Terwiel-Kuneman en mr. L. Beijen, rechters, en op 23 maart 2009 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. D. Krokké, griffier.
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.