ECLI:NL:RBHAA:2009:BH7518

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
4 maart 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
15/802066-08
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mensensmokkel en de beoordeling van wederrechtelijkheid in het kader van asielrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 4 maart 2009 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mensensmokkel. De rechtbank heeft het verweer van de raadsman verworpen dat de toegang van de gesmokkelde tot Nederland niet wederrechtelijk was. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wist of ernstige redenen had te vermoeden dat de toegang wederrechtelijk was, en verwierp ook het beroep op overmacht in de zin van noodtoestand. De rechtbank overwoog dat de noodtoestand niet concreet en objectiveerbaar was, aangezien alleen de verdachte zelf had verklaard over opmerkingen van buren van haar zus. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan het behulpzaam zijn bij de doorreis van een ander door Nederland, terwijl zij wist dat deze doorreis wederrechtelijk was. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast zijn er verbeurdverklaringen gedaan van in beslag genomen reisdocumenten. De rechtbank heeft de ernst van de feiten benadrukt, waarbij mensensmokkel een ernstige inbreuk op de rechtsorde vormt en bijdraagt aan een illegaal circuit dat het maatschappelijk verkeer kan frustreren. De rechtbank heeft ook de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen, maar oordeelde dat de aard van de feiten een strenge straf rechtvaardigde.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Locatie Schiphol
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/802066-08
Uitspraakdatum: 4 maart 2009
Tegenspraak
Strafvonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 18 februari 2009 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboorteplaats] 1966 te [geboorteplaats] (Somalië),
wonende te [adres],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting voor Vrouwen, Huis van Bewaring, te Nieuwersluis.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1. zij in of omstreeks de periode van 19 tot en met 29 november 2008 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer en/of Kenia, een ander, te weten [naam gesmokkelde] (zich noemende [naam houdster paspoort]), behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van toegang tot of doorreis door Nederland, een andere lidstaat van de Europese Unie, IJsland, Noorwegen, in elk geval een staat die is toegetreden tot het op 15 november 2000 te New York totstandgekomen Protocol tegen de smokkel van migranten over land, over de zee en in de lucht, tot aanvulling van het op 15 november 2000 te New York totstandgekomen Verdrag tegen transnationale georganiseerde misdaad, of haar daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft, immers heeft zij, verdachte,
- voor/aan voornoemde persoon een niet op haar naam gesteld reisdocument (een zogenaamd look-a-like paspoort)
geregeld en/of gegeven en/of verkocht en/of
- voor/aan voornoemde persoon een ticket geregeld en/of gegeven en/of
verkocht en/of
- (vervolgens) voornoemde persoon begeleid op haar reis van Kenia naar Nederland en/of
- (vervolgens) voornoemde persoon begeleid op de luchthaven Schiphol en/of
- (vervolgens) voor voornoemde persoon een niet op haar naam gesteld reisdocument (een zogenaamd look-a-like
paspoort) overhandigd en/of aangeboden aan (een) medewerker van Securitas Aviation, namens KLM belast met de
(document)controle op de uitgaande vlucht [vluchtnummer] met als bestemming [plaatsnaam] (Canada), althans aan een
persoon met enig toezicht belast op de luchthaven Schiphol, terwijl verdachte wist of ernstige redenen had te vermoeden
dat die toegang of die doorreis wederrechtelijk was;
2. zij op of omstreeks 29 november 2008 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk gebruik heeft/hebben gemaakt van een niet op ware naam gesteld reisdocument van een persoon zich noemende [naam houdster paspoort], te weten een nationaal paspoort van Canada (voorzien van het nummer [nummer paspoort] op naam van [naam houdster paspoort], geboren te [geboorteplaats] (Canada) op [geboortedatum] 1993), welk gebruik hierin bestond dat zij, verdachte, en/of haar mededader, - voornoemd reisdocument (als zijnde het reisdocument van [naam gesmokkelde]) ter controle heeft/hebben aangeboden aan een medewerker van Securitas Aviation, namens KLM belast met de documentcontrole op de uitgaande vlucht [vluchtnummer], met als bestemming [plaatsnaam] (Canada), althans aan een persoon met enig toezicht belast op de luchthaven Schiphol.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest de rechtbank deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in haar verdediging.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot:
- bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten,
- de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het
Wetboek van Strafrecht, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- verbeurdverklaring van de op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen onder de nummers 4, 5 en 8 tot en met 10
vermelde (reis)bescheiden;
- de teruggave aan de uitgevende instantie van het onder nummer 2 op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen vermelde
nationaal paspoort van Canada.
4. Oordeel van de rechtbank
4.1. Bespreking bewijsverweren
Ontbreken wederrechtelijkheid
De raadsman heeft in de eerste plaats betoogd, dat een belangrijk element van de delictsomschrijving van artikel 197a van het Wetboek van Strafrecht, de wederrechtelijkheid van de toegang en/of de doorreis, niet kan worden bewezen, nu – zakelijk weergegeven – de ‘gesmokkelde’ zus van verdachte aan alle voorwaarden van artikel 31, lid 1, van het Vluchtelingenverdrag voldoet. De raadsman verwijst daarvoor naar recente jurisprudentie van de meervoudige kamer van deze rechtbank (LJN-nummers BF1174, BF1164 en BF1177) en verbindt daaraan de conclusie - zo begrijpt de rechtbank - dat de toegang tot Nederland van deze zus niet wederrechtelijk was en dientengevolge verdachte niet wist of geen ernstige reden had te vermoeden dat die toegang wederrechtelijk was.
De rechtbank merkt daarover het volgende op. In de door de raadsman aangehaalde eerdere uitspraken van de meervoudige kamer van deze rechtbank ging het – kort gezegd - om verdachten die met valse of vervalste paspoorten en/of andere identiteitsbewijzen Nederland waren binnengekomen en daarbij een beroep deden op de beschermende werking van artikel 31 lid 1 van het Vluchtelingenverdrag. In de genoemde uitspraken is echter op een geval als het onderhavige niet ingegaan. De rechtbank heeft immers slechts met betrekking tot de toen voorliggende gevallen (in algemene bewoordingen) uiteengezet onder welke omstandigheden het openbaar ministerie niet-ontvankelijk behoort te worden te verklaard in zijn vordering.
Ook overigens volgt de rechtbank de raadsman niet in zijn betoog dat de asielaanvraag van de zus van verdachte hoogstwaarschijnlijk zal leiden tot een positief asielbesluit. Naar het oordeel van de rechtbank staat dit voorshands allerminst vast. Daarentegen kan wel als vaststaand worden aangenomen dat verdachte, ten behoeve van haar zus, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van het paspoort van de dochter van verdachte. Nu het van algemene bekendheid is dat reizen op andermans paspoort verboden is, acht de rechtbank bewezen dat verdachte wist dat de toegang van haar zus tot Nederland op dat ogenblik wederrechtelijk was.
Nu de onderhavige zaak niet te rangschikken is onder de voornoemde jurisprudentie van deze rechtbank en ook overigens een beroep op artikel 31 lid 1 van het Vluchtelingenverdrag grondslag mist, dient het verweer te worden verworpen.
Opheffen wederrechtelijkheid/overmacht in de zin van noodtoestand
Voorts heeft de raadsman namens verdachte een beroep gedaan op overmacht in de zin van noodtoestand. Deze ongeschreven rechtvaardigingsgrond raakt naar het oordeel van de rechtbank het ten laste gelegde bestanddeel wederrechtelijkheid in artikel 197a lid 1 van het Wetboek van Strafrecht en daarom verstaat de rechtbank het betoog van de raadsman als een bewijsverweer.
De raadsman voert het volgende aan. Via buren van haar zus heeft verdachte vernomen van de moeilijke omstandigheden in Kenia, alwaar haar zus verbleef. Verdachte bevond zich in tweestrijd tussen twee conflicterende belangen: enerzijds de gehoudenheid om geen strafbare feiten te plegen, anderzijds de waarborging van de veiligheid van haar zus. Vanuit humanitair oogpunt had verdachte in redelijkheid geen andere mogelijkheid dan gehoor te geven aan de noodkreet van haar minderjarige zusje. Derhalve dient verdachte te worden ontslagen van alle rechtsvervolging (de rechtbank begrijpt: te worden vrijgesproken).
De rechtbank overweegt dienaangaande het volgende.
Voor het doen slagen van een beroep op overmacht in de zin van noodtoestand dient te zijn voldaan aan een aantal voorwaarden. Zo moet de noodtoestand concreet en (derhalve) objectiveerbaar zijn. Daarvan is - nu alleen verdachte zelf heeft verklaard over door buren van haar zus gemaakte opmerkingen met betrekking tot haar zus - in casu geen sprake.
Aangezien het verweer reeds niet voldoet aan genoemde criteria, kan niet met vrucht een beroep worden gedaan op overmacht in de zin van noodtoestand.
4.2. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, in dier voege dat:
1. zij in de periode van 19 tot en met 29 november 2008 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer en/of Kenia, een ander, te weten [naam gesmokkelde] (zich noemende [naam houdster paspoort]), behulpzaam is geweest bij de doorreis door Nederland, immers heeft zij, verdachte,
- voor voornoemde persoon een niet op haar naam gesteld reisdocument (een zogenaamd look-a-like paspoort) geregeld
en
- voor voornoemde persoon een ticket geregeld en
- vervolgens voornoemde persoon begeleid op haar reis van Kenia naar Nederland en
- vervolgens voornoemde persoon begeleid op de luchthaven Schiphol en
- vervolgens voor voornoemde persoon een niet op haar naam gesteld reisdocument (een zogenaamd look-a-like paspoort)
overhandigd en aangeboden aan een medewerker van Securitas Aviation, namens KLM belast met de documentcontrole
op de uitgaande vlucht [vluchtnummer] met als bestemming [plaatsnaam] (Canada),
terwijl verdachte wist dat die doorreis wederrechtelijk was;
2. zij op 29 november 2008 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een niet op ware naam gesteld reisdocument van een persoon zich noemende [naam houdster paspoort], te weten een nationaal paspoort van Canada (voorzien van het nummer [nummer paspoort] op naam van [naam houdster paspoort], geboren te [geboorteplaats] (Canada) op [geboortedatum] 1993), welk gebruik hierin bestond dat zij, verdachte, voornoemd reisdocument als zijnde het reisdocument van [naam gesmokkelde] ter controle heeft aangeboden aan een medewerker van Securitas Aviation, namens KLM belast met de documentcontrole op de uitgaande vlucht [vluchtnummer], met als bestemming [plaatsnaam] (Canada).
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4.3. Bewijsmiddelen
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen.
• De bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd.
• Het proces-verbaal van aanleiding en onderzoek aangeboden documenten van 30 november 2008 (dossierparagraaf 0.5).
• Het proces-verbaal van verhoor van verdachte, afgelegd op 1 december 2008 (dossierparagraaf 1.0).
De hiervoor door de rechtbank als processen-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde personen en voldoen ook overigens aan de daaraan bij de wet gestelde eisen.
5. Strafbaarheid van de feiten
Het bewezen verklaarde is strafbaar en levert op:
1. Een ander behulpzaam zijn bij de doorreis door Nederland, terwijl zij weet dat die doorreis wederrechtelijk is.
2. Medeplegen van het opzettelijk gebruik maken van een niet op haar naam gesteld
reisdocument.
6. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
7. Motivering van sancties en van overige beslissingen
7.1. Hoofdstraf
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich - kort gezegd – schuldig gemaakt aan mensensmokkel. Daarbij is verdachte haar minderjarige zusje behulpzaam geweest bij haar wederrechtelijk doorreis door Nederland.
Mensensmokkel valt onder de categorie strafbare feiten die ernstig inbreuk maken op de rechtsorde en die in de samenleving gevoelens van grote onrust veroorzaken. Die smokkel doorkruist niet alleen het overheidsbeleid inzake bestrijding van illegaal verblijf in en illegale toegang tot Nederland en andere Schengenlanden, maar draagt ook bij tot het in standhouden van een illegaal circuit, waardoor het maatschappelijk verkeer wordt of kan worden gefrustreerd en gecorrumpeerd, terwijl het draagvlak om de 'echte' asielzoekers (politieke vluchtelingen in de zin van de Conventie van Genève) ruimhartig op te vangen, daardoor in ernstige mate wordt ondermijnd.
Daarnaast heeft verdachte, door bij de mensensmokkel gebruik te maken van een zogenaamd look-a-like paspoort, het vertrouwen geschaad, dat in het internationale personenverkeer in identiteitspapieren dient te kunnen worden gesteld.
In de omstandigheden van de onderhavige zaak en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, vindt de rechtbank aanleiding om – overeenkomstig de vordering van de officier van justitie - af te wijken van de straf die ten aanzien van dit soort misdrijven in vergelijkbare gevallen pleegt te worden opgelegd.
Op grond van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaar, opdat verdachte er tijdens die proeftijd van wordt weerhouden strafbare feiten te begaan.
7.2. Verbeurdverklaring
De rechtbank is van oordeel dat de onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven (reis)bescheiden, te weten:
- twee instapkaarten,
- een rekening en
- twee vliegtickets,
dienen te worden verbeurd verklaard. Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken dat het bewezen verklaarde feit met behulp van die bescheiden, die aan verdachte toebehoren, is begaan of voorbereid.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
14a, 14b, 14c, 33, 33a, 47, 57, 197a en 231 van het Wetboek van Strafrecht.
9. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 4.2. vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 5. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens deze feiten tot een gevangenisstraf voor de duur van ZES MAANDEN, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot TWEE MAANDEN, niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte zich voor het einde van de hierbij op twee jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke gedeelte van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurd:
- twee instapkaarten,
- een rekening en
- twee vliegtickets.
Gelast de teruggave aan de uitgevende instantie van:
- een nationaal paspoort van Canada, nummer [nummer paspoort].
10. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door:
mr. W.A.F. Jansen, voorzitter,
mrs. E.J. Hofstee en M. Malsch, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier A.B. van Velzen,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 4 maart 2009.
Mr. Malsch is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.