2.7 In diverse fasen van de voorbereiding van de plannen voor het onderhavige gebouw - onder meer in het stedenbouwkundig plan van eisen - heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de nieuwbouw in de spoorzone geen toename van het geluid ten gevolge zou mogen hebben voor de bewoners van de woningen aan de Spoorzichtlaan. De voorzieningenrechter neemt aan dat dit mede verband houdt met het gegeven dat de maximale geluidsbelasting op de gevels van de woningen van verzoekers reeds aanzienlijk boven de betreffende voorkeursgrenswaarden ligt.
2.8 Laatstelijk is dit standpunt van verweerder nog bevestigd bij brief van 7 maart 2006 aan de bewoners/gebruikers in de omgeving van het station Heemstede-Aerdenhout. Bekend was toen reeds de conclusie uit het ter zake door het onderzoeksbureau SAB te Arnhem in opdracht van verweerder verrichte akoestisch onderzoek, dat de gevelbelasting op de woningen aan de Spoorzichtlaan zou toenemen met 1 dB(A) indien de nieuwbouw zou worden uitgevoerd met een harde rechte gevel, zoals thans het geval is. In gemelde brief gaf zulks verweerder aanleiding tot de opmerking dat hier nog een taak lag voor de ontwikkelaar en de architect.
2.9 De voorzieningenrechter houdt het ervoor dat het herhaalde standpunt van verweerder ten dezen uitgangspunt moet zijn bij de beoordeling van de vraag of verweerder - op dit punt - in redelijkheid tot het thans bestreden besluit heeft kunnen komen.
2.10 Verweerder is thans van mening dat is gebleken dat zich toch geen verhoging van de geluidsbelasting op de gevels voordoet. Aan dit standpunt legt hij ten grondslag een - naar de voorzieningenrechter begrijpt in opdracht van vergunninghouder - door het adviesbureau Sight te Veenendaal verricht onderzoek van 12 april 2006 alsmede een notitie van de Milieudienst IJmond. In zijn rapportage komt Sight tot de conclusie dat vanwege de nieuwbouw langs het spoor geen berekenbare verhoging van de geluidsbelasting zal plaatsvinden ter plaatse van de bestaande woningen aan de overzijde van het spoor. Dit houdt volgens Sight verband met de omstandigheid dat de reflecties van het geluid van het treinverkeer tegen de nieuwbouw door de treinen zelf zullen worden afgeschermd. Wel zullen de bewoners vlak voor en vlak na het passeren van de trein een reflectie vanaf de overzijde kunnen waarnemen maar de geluidsbelasting hiervan is verwaarloosbaar omdat de geluidsbelasting wordt bepaald door het geluid dat tijdens het passeren van de trein optreedt, aldus Sight. De Milieudienst IJmond kan zich blijkens van haar notitie van 4 juli 2006 vinden in deze benadering van Sight. Opgemerkt wordt dat het gereflecteerde geluid wordt tegen-gehouden door de trein zelf en de bestaande woningen dus moeilijker kan bereiken. Als dit effect wordt meegenomen, wordt geen toename van de geluidsbelasting berekend.
2.11 De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder door zich in dezen op de rapportage van Sight en de notitie van de Milieudienst IJmond te baseren, het bestreden besluit niet heeft voorzien van een deugdelijke motivering.
2.12 Immers, thans ligt voor een tweetal niet met elkaar sporende rapportages van deskundigenbureaus, te weten SAB en Sight. Niet valt in te zien waarom verweerder de conclusie van de één heeft gevolgd en die van de ander heeft verworpen. Voor zover verweerder zich voor die keuze beroept op de inhoud van de notitie van de Milieudienst IJmond, kan de voorzieningenrechter niet anders doen dan constateren dat in die notitie de daarin gemaakte keuze al evenmin met kracht van argumenten wordt onderbouwd. Bovendien lijkt de conclusie van de Milieudienst voorzichtiger geformuleerd (het geluid kan de bestaande woningen “moeilijker” bereiken) dan Sight dat doet.
2.13 Het had in dezen naar het oordeel van de voorzieningenrechter op de weg van verweerder gelegen om, teneinde de nodige duidelijkheid te verkrijgen omtrent het punt van de mogelijke invloed van de passerende treinen op de reflecties vanwege de nieuwbouw, SAB te verzoeken om te reageren op de rapportage van Sight. Op deze wijze had immers uitsluitsel kunnen worden verkregen omtrent de vraag of SAB de benadering en de conclusie van Sight wellicht bij nader inzien onderschrijft of dat er redenen zijn waarom de aanpak van Sight voor minder juist of zelfs geheel onjuist moet worden gehouden. Indien en voor zover daarbij zou zijn gebleken dat Sight en SAB hun conclusies niet met elkaar in overeenstemming kunnen brengen, had er aanleiding bestaan voor het benoemen van een derde deskundige.
2.14 Gelet op het vorenstaande zal het beroep gegrond worden verklaard en het bestreden besluit zal worden vernietigd. Voorts bestaat aanleiding voor een proceskosten-veroordeling van verweerder.
2.15 Voor het treffen van een voorlopige voorziening bestaat, gegeven deze vernietiging, naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen aanleiding.
2.16 Ten aanzien van de overige grieven wordt nog het volgende overwogen. Voor wat betreft de vrees van verzoekers voor schaduwwerking en beperking van de toetreding van zonlicht in hun woningen en tuinen als gevolg van de omvang van het bouwplan is de voorzieningenrechter van oordeel dat het dossier geen aanknopingspunten bevat voor het standpunt dat de vermindering van de bezonning niet marginaal zou zijn. Voorts kunnen de conclusies van verweerder met betrekking tot de weerkaatsing van zonlicht, mede gelet op het door adviesbureau Nieman B.V. verrichte onderzoek, in rechte stand houden. Hetgeen verzoekers in dat verband hebben aangevoerd, overtuigt niet, mede gelet op het feit dat zij geen eigen deskundigenonderzoek hebben laten verrichten. Ook de gevolgen voor het uitzicht van verzoekers tenslotte leiden niet tot het oordeel dat verweerder in zoverre niet in redelijkheid tot het thans bestreden besluit had kunnen komen.