2.1 Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Daarbij gaat het om een afweging van belangen van de verzoekende partij bij een onverwijlde voorziening tegen het belang dat is gemoeid met onmiddellijke uitvoering van het besluit. Voor zover deze toetsing een beoordeling van de hoofdzaak meebrengt, is dat oordeel voorlopig van aard.
2.2 De aanvraag om kapvergunning is gedaan in verband met de herinrichting van sportpark Jagersveld te Zaandam. Blijkens de bij de aanvraag behorende tekening en kaplijst betreft de aanvraag essen, elzen, meidoorns, wilgen en treurwilgen.
Deze staan verspreid over het gehele terrein van het beoogde nieuwe sportcomplex, welk gebied begrensd wordt door het Kuilpad, het Kalverpad en de dr. H.C. Scholtenstraat te Zaandam.
2.3 Ingevolge artikel 4.5.2, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening van Zaanstad (hierna APV) is het verboden zonder vergunning houtopstand te vellen of te doen vellen.
2.4 In artikel 4.5.3a APV zijn de gronden aangegeven waarop de vergunning in elk geval geweigerd kan worden. Het gaat hierbij om:
a. de natuurwaarde van de houtopstand,
b. de landschappelijke waarde,
c. de waarde voor stads- en dorpsschoon,
d. de beeldbepalende waarde,
e. de cultuurhistorische waarde,
f. de waarde voor de overlevingskansen van de houtopstand,
g. de recreatieve waarde,
h. het ontbreken van enig belang bij de vergunningaanvraag.
2.5 Verweerder is derhalve gehouden de aanvraag te toetsen aan het in de APV opgenomen beoordelingskader. De voorzieningenrechter is van oordeel dat daaraan wellicht niet in formele, doch wel in materiele zin is voldaan. Daarbij is het volgende in aanmerking gennomen.
2.6 In het bestreden besluit en in het advies, dat daaraan ten grondslag ligt, zijn weliswaar de weigeringsgronden uit de APV opgenomen, maar is niet expliciet vermeld op welke wijze daaraan is getoetst. In het zich in het dossier bevindende, ongedateerde, maar kennelijk bij het primaire besluit behorende, bomeninspectierapport is wel een toetsing verricht aan criteria die in 2006 door de gemeenteraad zijn geformuleerd. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat deze criteria zijn neergelegd in de zogenaamde Bomennota, welke nota vooralsnog geen officiële status heeft, omdat de daartoe benodigde inventarisatie van het gehele bomenbestand in de gemeente Zaanstad nog niet is afgerond.
Verweerder heeft ter zitting opgemerkt - en de voorzieningenrechter acht zulks een houdbare benadering - dat de in het inspectierapport genoemde waarden in materiele zin overeenkomen met de waarden die in de APV zijn opgenomen. Zo komt het criterium ‘ouderdom’ overeen met de onder f genoemde overlevingkansen van een boom, het criterium ‘beeldbepalend karakter’ met de in de APV onder b, c en d genoemde waarden, is de ‘cultuurhistorische waarde’ dezelfde als die in de APV onder e is genoemd, en komen de ‘ecologische en dendrologische waarden’ overeen met de in de APV onder a genoemde natuurwaarden.
2.7 Gelet op het inspectierapport is de voorzieningenrechter van oordeel dat het er voor moet worden gehouden dat verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat de genoemde waarden zich in dit geval niet voordoen. Voorts is niet gebleken dat de onder g en h van de APV genoemde weigeringsgronden zich voordoen.
Daarbij is tevens gelet op de algemene beschrijving van de houtopstand in het inspectierapport, die neerkomt op de typering “uitgeschoten bosplantsoen”, en op de omstandigheid dat met de aanplant indertijd niet is beoogd een waardevolle bos- of plantsoenaanplant te bewerkstelligen. Dat, zoals verzoeker stelt, de te kappen bomen al meer dan 30 jaar beeldbepalend zijn voor de (woon)omgeving, doet aan het vorenstaande niet af.
2.8 Ook anderszins is de voorzieningenrechter niet gebleken van enige reden die tot weigering van de kapvergunning had moeten leiden.
Dat, zoals verzoeker heeft aangevoerd, de bepalingen van de Flora- en faunawet (Ffw) aan het verlenen van vergunning in de weg zouden staan, is op geen enkele wijze gebleken. Voorts zal de vergunninghouder niet van de kapvergunning gebruik maken in het broedseizoen van vogels en geldt ook voor verweerder de in de Ffw opgenomen algemene zorgplicht.
Evenmin kan de aangevoerde grond omtrent de luchtkwaliteit leiden tot een weigering van de kapvergunning. Immers ingevolge de Wet milieubeheer (Wmb) is bij het verlenen van kapvergunningen geen formele toets aan de eisen ter zake van luchtkwaliteit vereist.
Het betoog van verzoeker dat er – na de kap – zodanige extra geluidsoverlast zal zijn dat deswege de vergunning zou moeten geweigerd, heeft hij niet onderbouwd en kan ook overigens niet als aannemelijk worden gevolgd.
Dat de herplantplicht niet nader is uitgewerkt in een opgave van soort, leeftijd en/of diameter van de te plaatsen bomen en de omstandigheid dat het slechts om 43 bomen gaat en alleen op het binnenterrein van het sportcomplex, levert op zich evenmin een reden op voor weigering van de vergunning. Overigens is ter zitting namens verweerder aangegeven dat het geen ‘sprietjes’ zullen zijn, maar bomen met een diameter tussen de 12 en 16 centimeter.
Met betrekking tot de gevreesde wateroverlast wordt hierbij verwezen naar hetgeen daarover is overwogen in de uitspraak van heden met registratienummers 08-7689 en 08-7710.
2.9 Met betrekking tot de afweging van de bij de kapvergunning betrokken belangen dient de rechter zich te beperken tot een terughoudende toetsing, waartoe de vraag dient te worden beantwoord of verweerder bij afweging van de belangen in redelijkheid niet tot het bestreden besluit heeft kunnen komen.
Verweerders belang bij de kap van de bomen is evident omdat de kap noodzakelijk is in verband met de herinrichting van het sportcomplex Jagersveld, die op zich bovendien weer onderdeel is van een totaal aan maatregelen in het kader van de ruimtelijke ordening. In dit kader dient verweerder tevens rekening te houden met de belangen van de overige bij deze maatregelen betrokken partijen. Naar voorlopig oordeel heeft verweerder deze belangen zwaarder heeft mogen laten wegen dan die van verzoeker bij behoud van de bomen, die zijn uitzicht op het plangebied mede bepalen, alsmede de wens van verzoeker om de directe woon- en leefomgeving ongewijzigd te laten.
Ter zitting heeft verweerder overigens aangegeven dat inmiddels is besloten om buiten het in het besluit genoemde aantal van 43 te herplanten bomen op het terrein zelf, te komen tot het (her)planten van bomen aan de singel, waarbij het aantal, de soort e.d. in overleg met de omwonenden zullen worden bepaald.
2.10 Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding tot schorsing van het bestreden besluit. De bezwaren van verzoeker omtrent de in het bestreden besluit vermelde hoeveelheid en de locatie van de herplanting kunnen worden besproken bij de behandeling van het beroep.
2.11 Er bestaat ook anderszins geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek daartoe wordt derhalve afgewezen.
2.12 Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen aanwezig.