ECLI:NL:RBHAA:2009:BH2852

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
10 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/1587 & 08/1588
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van WW-uitkering wegens niet opgegeven gewerkte uren

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 10 februari 2009 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (verweerder) over de herziening van de WW-uitkering van eiser. Eiser had bezwaar gemaakt tegen het besluit van verweerder van 29 januari 2008, waarin zijn WW-uitkering over de periode van 3 januari 2005 tot en met 31 december 2006 werd herzien en op een lager bedrag werd vastgesteld. Dit gebeurde omdat eiser gewerkte uren niet op de werkbriefjes had vermeld. Eiser stelde dat hij geen werkzaamheden had verricht die hij had moeten opgeven, en dat de bewijslast bij verweerder lag. De rechtbank oordeelde dat verweerder er niet in was geslaagd aannemelijk te maken dat eiser in de betreffende periode werkzaamheden had verricht. De verklaringen van getuigen waren onvoldoende specifiek en consistent om het standpunt van verweerder te onderbouwen. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser in de zaak met nummer AWB 08-1587 gegrond en vernietigde het bestreden besluit van 29 januari 2008. Tevens herroept de rechtbank de besluiten van 24 augustus 2007 en veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser. De rechtbank concludeert dat er geen grondslag is voor de herziening van de WW-uitkering en dat het besluit tot terugvordering niet in stand kan blijven.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 08-1587 en 08-1588 WW
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 februari 2009
in de zaak van:
[naam eiser],
wonende te [woonplaats], eiser,
gemachtigde: mr. M. Raaijmakers, advocaat te Hoofddorp,
tegen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 24 augustus 2007 heeft verweerder de uitkering van eiser op grond van de Werkloosheidswet (WW) herzien over de periode van 3 januari 2005 tot en met 31 december 2006 en op een lager bedrag vastgesteld, omdat eiser gewerkte uren niet op de werkbriefjes had vermeld.
Bij besluit van eveneens 24 augustus 2007 heeft verweerder een bedrag van € 8.024,96 aan teveel betaalde WW-uitkering over de periode van 3 januari 2005 tot en met 31 december 2006 als onverschuldigd betaald van eiser teruggevorderd.
Tegen deze besluiten heeft eiser bij afzonderlijke brieven van 1 oktober 2007 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 29 januari 2008 heeft verweerder beide bezwaren ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser tweemaal beroep ingesteld. De beroepen zijn geregistreerd onder de nummers AWB 08-1587 en 08-1588. Eiser heeft de beroepsgronden aangevuld bij brief van 11 februari 2008.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en op 9 januari 2009 een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van 22 januari 2009, alwaar eiser in persoon is verschenen bijgestaan door zijn gemachtigde. Voor verweerder is verschenen mr. Z. Seyban.
2. Overwegingen
2.1 Eiser heeft tweemaal beroep ingesteld tegen hetzelfde besluit. Eiser heeft zich vergist. Verweerder heeft in één besluit beslist op beide bezwaarschriften. Dat betekent dat eiser bij één van beide beroepen geen belang heeft. Het beroep in de zaak met nummer 08-1588 zal dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard.
2.2 Naar aanleiding van een geval waarin een arbeidsongeschikte werknemer onder de naam van zijn broer werkzaam was bij [naam bedrijf] (verder: [naam bedrijf]), heeft verweerder een uitgebreid, ook strafrechtelijk, onderzoek ingesteld bij deze werkgever. Bij dit onderzoek, waarover een rapport werknemersfraude is opgemaakt en ondertekend op 29 mei 2007, is aan het licht gekomen dat bij [naam bedrijf] verschillende werknemers werkzaam waren onder een andere naam. Dit onderzoek heeft zich ook gericht op eiser en[naam zoon], (verder ook: [naam zoon]). Eiser en zijn zoon zijn in het kader van het onderzoek gehoord. Verder zijn over eiser en zijn zoon verklaringen afgelegd door [naam rayonmanager], rayonmanager bij [naam bedrijf] (verder: [naam rayonmanager]) en [naam rayonleider], rayonleider bij [naam bedrijf] (verder: [naam rayonleider]).
Eiser heeft van 16 september 2002 tot en met 3 augustus 2004 een dienstverband bij [naam bedrijf] gehad. Met ingang van 3 februari 2003 ontvangt eiser een WW-uitkering, naast een WAO-uitkering berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25-35%.
[naam zoon] was vanaf 1 januari 2005 tot 15 januari 2007 in dienst van [naam bedrijf].
2.3 Verweerder stelt zich op het standpunt dat uit onderzoek en afgelegde verklaringen is gebleken dat eiser over de periode van 3 januari 2005 tot en met 1 oktober 2005 samen met zijn zoon, en van 2 oktober 2006 tot en met 31 december 2006 alleen werkzaamheden heeft verricht voor [naam bedrijf], welke werkzaamheden eiser niet heeft vermeld op werkbriefjes. Op grond hiervan is de WW-uitkering van eiser over deze periode herzien en wordt het onverschuldigd betaalde van eiser teruggevorderd. Verweerder baseert zich hierbij op het rapport werknemersfraude van 29 mei 2007 en de daaraan toegevoegde stukken waaronder processen-verbaal van verhoor van eiser, [naam zoon], [naam rayonmanager] en [naam rayonleider].
2.4 Eiser bestrijdt dat hij samen met zijn zoon dan wel alleen werkzaamheden zou hebben verricht voor [naam bedrijf]. Volgens eiser heeft hij evenmin loon ontvangen. De werkzaamheden zijn verricht door eisers zoon die een arbeidsovereenkomst had met [naam bedrijf] en voor zijn werkzaamheden loon ontving van [naam bedrijf]. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft eiser een drietal verklaringen overgelegd ondertekend door [naam rayonmanager]. Volgens eiser heeft hij zijn zoon wel eens weggebracht naar zijn werk. Als hij dan moest wachten op zijn zoon, hielp hij hem wel eens, maar zijn zoon deed het eigenlijke werk.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.5 Verweerder heeft besloten tot herziening en terugvordering van WW-uitkering van eiser, omdat eiser verrichte werkzaamheden niet heeft opgegeven op de werkbriefjes. De bewijslast dat eiser in zodanige mate werkzaamheden heeft verricht dat daarop de herziening en terugvordering kan worden gebaseerd, ligt bij verweerder. Het standpunt van verweerder dat eiser in de betreffende periode werkzaamheden heeft verricht, berust uitsluitend op hierover afgelegde verklaringen door eiser, door [naam zoon]¸ door [naam rayonmanager] en door [naam rayonleider]. Er zijn geen stukken ter onderbouwing van dit standpunt overgelegd. Aangenomen moet worden dat eiser over deze periode niet voorkwam in de administratie van [naam bedrijf] en dat [naam bedrijf] hem over deze periode geen betalingen heeft gedaan.
2.6 De rechtbank is van oordeel dat verweerder er met de afgelegde verklaringen niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat eiser in de betreffende periode werkzaamheden heeft verricht die hij had moeten vermelden op de werkbriefjes.
2.7 Het standpunt van verweerder dat [naam zoon] vanaf 2 oktober 2006 tot en met 31 december 2006 geen werkzaamheden voor [naam bedrijf] kan hebben verricht, omdat hij in deze periode elders een full-time dienstverband had is louter een hypothese waarvoor het onderzoek geen enkele onderbouwing heeft opgeleverd. Gelet op de omvang van het dienstverband van [naam zoon] bij [naam bedrijf] van nog geen vier uur per week, is het bovendien niet onmogelijk dat [naam zoon] tegelijkertijd voor twee werkgevers heeft gewerkt. Het standpunt van verweerder dat eiser vanaf 2 oktober 2006 tot en met 31 december 2006 de werkzaamheden van zijn zoon bij [naam bedrijf] volledig heeft overgenomen, dient dus reeds om deze reden te worden verworpen.
2.8 Eiser en zijn zoon hebben altijd ontkend dat eiser geheel of gedeeltelijk de werkzaamheden van zijn zoon heeft verricht, zoals verweerder meent. Eiser en zijn zoon hebben verklaard dat eiser zijn zoon wel eens wat hielp als eiser zijn zoon kwam ophalen. Als voorbeeld is gegeven dat eiser dan een prullenbak leegde. Volgens eiser en zijn zoon werden de werkzaamheden door de zoon verricht.
2.9 Belangrijk gewicht komt verder toe aan het feit dat [naam rayonleider] niet heeft verklaard dat hij eiser heeft zien werken. De verklaring van [naam rayonmanager] hierover is onvoldoende concreet. Er ontbreekt derhalve een overtuigende verklaring van een getuige die zelf heeft gezien dat eiser de werkzaamheden van zijn zoon bij [naam bedrijf] heeft verricht.
2.10 Volgens het proces-verbaal van het eerste verhoor op 15 januari 2007 verklaart [naam rayonmanager]:
"Eén man heb ik zelf aangenomen, dat was de heer [naam zoon] terwijl zijn vader uiteindelijk het werk deed."
en
"Het derde geval betreft [naam zoon]. Het is de bedoeling dat hij het werk zelf gaat doen en dat zijn vader stopt."
In het tweede verhoor op 15 januari 2007 verklaart [naam rayonmanager] blijkens het proces-verbaal:
"U toonde mij de pasfoto vanuit het paspoort van een man genaamd [naam eiser] (...). Deze man herken ik. Hij is de man waar ik eerder over verklaarde die zijn zoon helpt. Deze meneer staat niet op de loonlijst. Hij gaat af en toe mee met zijn zoon om hem te helpen. Hij is soms alleen aan het werk zonder zijn zoon [naam zoon] die ook het loon ontvangt. Het is niet altijd dat [naam eiser] aan het werk is. Bij controle heb ik [naam eiser] wel aan het werk gezien. Tegenwoordig doen zij samen een middelbare school. Dat doen zij overdag vanaf 16.00 uur tot 18.00 uur. Deze school is dagelijks. Daarnaast doen zij samen twee keer per week een peuterspeelzaal."
2.11 Haar verklaring in het eerste verhoor op 15 januari 2007 heeft [naam rayonmanager] blijkens het proces verbaal van 26 april 2007 teruggenomen:
"U liet mij vanaf uw computerscherm mijn beide verklaringen lezen van 15 januari 2007. Over de eerste verklaring wil ik verklaren dat ik mij bijna niet kan voorstellen dat ik [naam eiser] op naam van zijn zoon heb aangenomen. De tweede verklaring is wel correct waarbij ik verklaarde dat [naam eiser] zijn zoon wel hielp."
Deze nadere verklaring maakt dat haar eerste verklaring op 15 januari 2007, waarvoor verder geen bevestiging bestaat, onvoldoende overtuigend is om als bewijs te kunnen dienen.
2.12 In haar tweede verklaring op 15 januari 2007 verklaart [naam rayonmanager] weliswaar dat zij eiser aan het werk heeft gezien en dat eiser en zijn zoon op dat moment samen aan het werk zijn in een school en een peuterspeelzaal, maar deze verklaring is om meerdere redenen onvoldoende overtuigend.
In de eerste plaats verklaart [naam rayonmanager] onvoldoende concreet over het aan werk zien van eiser. [naam rayonmanager] verklaart niet waar zij eiser aan het werk heeft gezien, hoe vaak zij dat heeft gezien en wat zij dan heeft gezien waaruit zij opmaakte dat eiser aan het werk was.
Ten tweede is onduidelijk waar [naam rayonmanager] de wetenschap vandaan haalt dat eiser en zijn zoon samen werkzaam zijn in een school en een peuterspeelzaal. Zij verklaart daarover niet. Dat doet afbreuk aan de overtuigende kracht van deze verklaring, omdat, ten derde, de verklaring van [naam rayonmanager] dat eiser en [naam zoon] op dat moment samen aan het werk zijn in een school en een peuterspeelzaal, niet overeenkomt met haar schriftelijke verklaring dat het dienstverband van [naam zoon] met ingang van 15 januari 2007 is beëindigd en niet overeenkomt met haar verklaring op 26 maart 2007 waar zij over [naam zoon] heeft verklaard:
"Hij nam ook vanaf de tweede week december 2006 vakantie op en is niet meer komen werken, want hij had heel veel vakantie gespaard. Hij is volgens mij per half januari 2007 officieel uit dienst gegaan."
Alsmede niet overeenkomt met haar verklaring over [naam zoon] die is opgenomen in het proces verbaal van 26 april 2007 over [naam zoon]:
"Ik heb hem in december 2006 voor het laatst gezien. Hij heeft zijn vakantiedagen bij [naam bedrijf] opgemaakt omdat hij naar een andere werkgever ging."
En ook niet overeenkomt met de verklaring die zij volgens het proces-verbaal op 26 maart 2007 heeft afgelegd. Wanneer [naam rayonmanager] haar in het tweede verhoor op 15 januari 2007 over eiser afgelegde verklaring, hiervoor onder 2.10 geciteerd, wordt voorgehouden, verklaart zij over eiser en zijn zoon:
"Ze zijn beiden gestopt met werken. [naam eiser] is al een jaar geleden gestopt met werken."
2.13 De verklaringen van [naam rayonmanager] met betrekking tot de werkzaamheden die eiser zou hebben uitgevoerd, zijn onvoldoende specifiek en op onderdelen niet consistent, waardoor zij onvoldoende overtuigend zijn. De verklaringen van [naam rayonmanager] zijn dan ook niet bruikbaar als onderbouwing voor het standpunt van verweerder.
2.14 Ook [naam rayonleider] heeft eiser niet zien werken. Als hem een fotokopie van het paspoort van eiser wordt voorgehouden, verklaart hij volgens het proces-verbaal van verhoor van 12 februari 2007:
"Nee, ik herken hem niet. Nu u mij de naam [naam eiser] noemt, die ken ik wel. Hij heeft bij ons in Hoofddorp gewerkt. Hij maakte een peuterschool schoon (...). We hebben afgelopen januari 2007 met hem gesproken en hij is bij [naam bedrijf] uit dienst gegaan."
Aannemelijk is dat [naam rayonleider] hier vader en zoon [achternaam] verwisselt. Immers degene met wie in januari 2007 is gesproken en die bij [naam bedrijf] uit dienst is gegaan, is, zo staat vast, eisers zoon. Aangenomen moet dan ook worden dat [naam rayonleider] hier verklaart dat hij eisers zoon aan het werk heeft gezien.
Verder verklaart [naam rayonleider] in hetzelfde verhoor:
"Ik streef er ook naar om de mensen die bij een zogenaamd sleutelpand werken ook wekelijks te zien".
Eisers zoon werkte laatstelijk op een sleutelpand (een schoolgebouw). Als eiser daar, zoals verweerder stelt, volledig de werkzaamheden verrichtte, is het onbegrijpelijk dat [naam rayonleider] eiser daar niet heeft gezien en hem niet herkent op de fotokopie van het paspoort.
De verklaring van [naam rayonleider] is onvoldoende overtuigend om te kunnen dienen als onderbouwing van het standpunt van verweerder
2.15 De verklaringen van [naam rayonmanager] en [naam rayonleider] leveren noch afzonderlijk noch in samenhang bezien voldoende bewijs op voor het standpunt van verweerder dat eiser werkzaamheden heeft verricht in de periode van de periode van 3 januari 2005 tot en met 31 december 2006. Het door verweerder ingestelde onderzoek heeft ten aanzien van eiser onvoldoende opgeleverd. Voor de herziening van eisers WW-uitkering over deze periode bestaat dan ook geen grondslag. Aangezien het besluit tot terugvordering op het herzieningsbesluit voortbouwt, kan ook dat besluit niet in stand blijven.
2.16 Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit moet worden vernietigd, omdat het is genomen in strijd met artikel 7:12 Algemene wet bestuursrecht (verder: Awb). Het ingestelde onderzoek heeft voor verweerder onvoldoende feitelijke grondslag opgeleverd voor een herziening van de WW-uitkering van eiser. Uitgesloten moet worden geacht dat een nader onderzoek bijna twee jaar later daarvoor wel voldoende feitelijke grondslag zal opleveren. De rechtbank ziet daarin aanleiding met toepassing van het bepaalde in artikel 8:72, vierde lid, Awb en artikel 7:11, tweede lid, Awb zelf in de zaak te voorzien door beide primaire besluiten van 24 augustus 2007 te herroepen.
2.17 Voorts bestaat aanleiding verweerder te veroordeling in de proceskosten van eiser. Voor vergoeding komen de volgende proceshandelingen in aanmerking: 2 punten voor twee bezwaarschriften, 1 punt voor de hoorzitting in bezwaar, 1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor de zitting, derhalve 5 punten, gemiddeld gewicht.
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep van eiser in de zaak met nummer AWB 08-1588 niet-ontvankelijk;
3.2 verklaart het beroep van eiser in de zaak met nummer AWB 08-1587 gegrond;
3.3 vernietigt het bestreden besluit van 29 januari 2008;
3.4 herroept de besluiten van 24 augustus 2007;
3.5 bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
3.6 veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten tot een bedrag van in totaal € 1.610,--, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan de griffier;
3.7 gelast dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen het door eiser betaalde griffierecht van € 39,-- aan eiser vergoedt;
3.8 wijst het meer of anders gevorderde af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J.A.M. van Brussel, rechter, en op 10 februari 2009 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van A.G.J. Deckers, griffier.
afschrift verzonden op:
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.