RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Parketnummer: 15/820384-07
Uitspraakdatum: 29 januari 2009
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 15 januari 2009 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1984 te [geboorteplaats] (Irak),
wonende te [woonplaats].
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 13 november 2007 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, in het bezit was van een reisdocument, te weten een ten name van [naam], geboren op [geboortedatum 2], gesteld paspoort van Finland, voorzien van het [nummer], waarvan hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat het reisdocument vals of vervalst was.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest de politierechter de tenlastelegging verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
2. Voorvragen
Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie overweegt de politierechter het volgende.
Onderhavige zaak is eerder op zitting geweest bij de rechtbank te Haarlem op 21 december 2007. De politierechter heeft bij mondelinge uitspraak het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging. Tegen dit vonnis heeft het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld. Op 19 juni 2008 heeft het gerechtshof te Amsterdam arrest gewezen en het vonnis waarvan beroep vernietigd en de zaak naar de rechtbank Haarlem teruggewezen, teneinde de zaak opnieuw te berechten met inachtneming van het arrest.
Het hof heeft als volgt overwogen:
"Verdachte is op 13 november 2007 op Schiphol aangehouden op verdenking van het in het bezit hebben van een vals of vervalst reisdocument. Verdachte heeft op dezelfde datum tegenover de Koninklijke Marechaussee verklaard dat hij vanuit Athene (Griekenland) naar Nederland is gereisd met in zijn bezit een nationaal paspoort van Finland voorzien van [nummer] op naam van [naam]. Verdachte heeft verklaard dat dit niet zijn echte naam is en dat hij evenmin beschikt over de Finse nationaliteit. Hij heeft dit paspoort tegelijkertijd met het vliegticket naar Nederland, in Griekenland gekregen van een persoon die behoorde tot de smokkelorganisatie. Verdachte heeft samen met zijn zuster vijf maanden in Griekenland gewoond, voordat hij samen met zijn zuster per vliegtuig naar Nederland is gereisd.
Artikel 31, eerste lid, van het Vluchtelingenverdrag staat niet toe dat een verdragsluitende staat een strafsanctie toepast op vluchtelingen die zonder toestemming het grondgebied van die staat binnenkomen of zich aldaar bevinden. Deze bepaling betreft alleen het binnenkomen of verblijven in een verdragsluitende staat zonder geldige titel van binnenkomst of verblijf. Aan de verdachte is echter niet ten laste gelegd dat hij onrechtmatig Nederland is binnengekomen of dat hij zich onrechtmatig in Nederland heeft bevonden, maar dat hij in het bezit zijn van een vals of vervalst paspoort waarvan hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat het vals of vervalst was.
Dit is volgens het hof een andere situatie dan die waarop artikel 31, eerste lid, van het Vluchtelingenverdrag op ziet en op grond hiervan is het hof, met de advocaat-generaal, van oordeel dat verdachte geen beroep toekomt op artikel 31, eerste lid, van het Vluchtelingenverdrag en dat het openbaar ministerie in de onderhavige zaak terecht tot vervolging van de verdachte is overgegaan.
Het hof overweegt daarenboven dat – anders dan de verdediging heeft aangevoerd – uit de brief van de directeur-generaal Rechtspleging en Rechtshandhaving van 24 juli 2007, noch uit de brief van de portefeuillehoudster van de migratieportefeuille/officier van justitie bij het parket Haarlem, nevenvestiging Schiphol van 5 februari 2008 aan directeur-generaal voornoemd volgt, dat het vast beleid is van het openbaar ministerie op Schiphol om niet tot vervolging over te gaan van asielzoekers die Nederland binnenreizen met valse of vervalste documenten, indien sprake is van omstandigheden zoals in het onderhavige geval.
Immers, uit de verklaringen van verdachte tegenover de Koninklijke Marechaussee en ter terechtzitting in hoger beroep, volgt dat de verdachte voorafgaand aan zijn reis naar Nederland, samen met zijn zuster vijf maanden heeft gewoond in een woning in Athene in de wijk Egalio, alwaar hij in die periode ook heeft gewerkt en boodschappen heeft gedaan. Op grond hiervan acht het hof het niet aannemelijk geworden dat de verdachte in Griekenland niet in vrijheid heeft kunnen bewegen en aldaar asiel heeft kunnen aanvragen. Ook om die reden kan niet gesteld worden dat het openbaar ministerie ten onrechte tot vervolging van de verdachte is overgegaan.
Gelet op de hierna te nemen beslissing ziet het hof geen noodzaak de beslissing van de vreemdelingenrechter in de rechtbank Zwolle in de asielprocedure af te wachten en wijst het hof het subsidiaire verzoek om schorsing van het onderzoek ter terechtzitting af."
Nu het hof ook overigens geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die tot niet ontvankelijkheid van het openbaar ministerie dient te leiden, heeft het hof geoordeeld dat de politierechter ten onrechte niet aan de behandeling ten gronde is toegekomen en het openbaar ministerie niet ontvankelijk heeft verklaard in de vervolging van de verdachte.
De politierechter oordeelt thans als volgt. De rechtbank Haarlem heeft in vonnissen van 17 september 2008 en 10 november 2008 (onder meer gepubliceerd onder de nummers LJN BF1164 en LJN BG4164) geoordeeld dat artikel 31, eerste lid, van het Vluchtelingenverdrag van toepassing kan zijn indien vast staat dat sprake is van illegale binnenkomst in Nederland met het valse paspoort en indien aan een aantal voorwaarden wordt voldaan. Eén van deze voorwaarden houdt in het rechtstreeks komen van een grondgebied waar het leven of de vrijheid van de vluchteling in de zin van artikel 1 van het Vluchtelingenverdrag werd bedreigd. De politierechter is van oordeel dat in het onderhavige geval niet aan deze voorwaarde wordt voldaan. Hierbij wijst de politierechter allereerst op het arrest van het Hof, waarin het hof heeft overwogen het niet aannemelijk geworden dat verdachte zich in Griekenland niet in vrijheid heeft kunnen bewegen en aldaar asiel heeft kunnen aanvragen. Voorts wijst de politierechter op recente jurisprudentie omtrent de situatie van asielzoekers in Griekenland, te weten de uitspraak van de Afdeling Rechtspraak van de Raad van State van 20 december 2008, LJN BG8478, en de uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de mens van 2 december 2008, LJN BG9802, op grond van welke uitspraken de politierechter het niet aannemelijk acht dat verdachte, komende uit Griekenland, niet uit een als veilig aangemerkt land komt.
Voorts is de politierechter niet gebleken van nieuwe feiten of bijzondere omstandigheden, die zich hebben voorgedaan na het arrest van het hof op grond waarvan het openbaar ministerie niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard. Het openbaar ministerie is dan ook ontvankelijk in zijn vervolging. Voorts heeft de politierechter vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak en geen reden ziet tot schorsing van de vervolging.
3.1. Bewezenverklaring
De politierechter acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, in dier voege dat:
hij op 13 november 2007 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, in het bezit was van een reisdocument, te weten een ten name van [naam], geboren op [geboortedatum 2], gesteld paspoort van Finland, voorzien van het [nummer], waarvan hij wist dat het reisdocument vals was.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
3.2. Bewijsmiddelen
De politierechter komt tot bewezenverklaring op grond van de volgende bewijsmiddelen:
- een proces-verbaal (dossiernummer PL27RF/07-006042, paragraaf 0.5) van aanleiding en onderzoek aangeboden documenten van 13 november 2007. Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als relaas van bevindingen dat het door verdachte op 13 november 2007 te Schiphol ter controle aangeboden Finse paspoort met [nummer] een vals exemplaar betrof;
- een proces-verbaal van aanhouding ((dossiernummer PL27RF/07-006042, paragraaf 0.6) van 13 november 2007;
- een proces-verbaal (dossiernummer PL27RF/07-006042, paragraaf 1.0) van verhoor van verdachte van 13 november 2007. Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als de op 13 november 2007 door verdachte afgelegde verklaring dat hij uit Athene kwam en zijn reisdoel Amsterdam was, dat hij zijn eigen paspoort had achtergelaten in Turkije, dat hij niet de Finse nationaliteit heeft, dat zijn naam [verdachte] is en dat hij het Finse paspoort van een onbekende persoon heeft gekregen.
3.3. Bewijsoverweging
Gelet op hetgeen verdachte in zijn verhoor van 3 november 2007 aan de Koninklijke Marechausse heeft verteld omtrent zijn eigen paspoort en omtrent het Finse paspoort waarmee hij naar Nederland is gekomen, is de politierechter van oordeel dat het niet anders kan dan dat hij wist dat dit paspoort vals was.
4. Strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde is strafbaar en levert op:
In het bezit zijn van een reisdocument waarvan hij wist dat het vals is.
5. Strafbaarheid verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
6. Motivering van sanctie en van overige beslissingen
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit en gevorderd dat verdachte terzake zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Hoofdstraf
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de politierechter zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede door de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft bij zijn inreis in Nederland gebruik gemaakt van een vals paspoort. Daardoor heeft hij getracht de met de grensbewaking belaste autoriteiten te misleiden. Aldus heeft hij een ernstige inbreuk gemaakt op de belangen die met een deugdelijke grensbewaking worden gediend en het vertrouwen geschonden dat men in het maatschappelijk verkeer moet kunnen hebben in de juistheid van bepaalde geschriften.
Op grond van het vorenoverwogene is de politierechter in beginsel van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf moet worden opgelegd. Op grond van omstandigheden van onderhavige zaak en de persoonlijke omstandigheden van verdachte ziet de politierechter aanleiding deze straf geheel in voorwaardelijke vorm op te leggen. Hierbij heeft de politierechter het volgende van belang acht.
Verdachte heeft aangegeven te zijn gevlucht uit Irak. Verdachte zou zijn bedreigd, omdat hij christen zou zijn en voor de Amerikanen te hebben gewerkt. Verdachte is eerst naar Turkije gereisd en vervolgens naar Griekenland. Verdachte heeft in Griekenland geen asiel aangevraagd, omdat hij van anderen had gehoord dat in Griekenland geen asiel wordt verleend en dat asielzoekers daar geen rechten hebben. Daarom is verdachte naar Nederland gereisd om asiel aan te vragen, hetgeen verdachte direct in zijn eerste verhoor op 13 november 2007 heeft aangegeven. Thans heeft verdachte een verblijfstitel in Nederland op grond van artikel 8, onder f en h van de Vreemdelingenwet 2000.
Hoewel naar het oordeel van de politierechter onvoldoende aannemelijk is geworden dat Griekenland voor asielzoekers een onveilig land zou zijn, nu verdachte zulks niet concreet heeft onderbouwd en gelet op hiervoor genoemde recente jurisprudentie, acht de politierechter het voorstelbaar dat dit voor verdachte op het moment dat hij in Griekenland verbleef – te weten eind 2007 – niet geheel duidelijk was en dat hij aanleiding heeft gezien in Griekenland geen asiel aan te vragen, maar door te reizen naar Nederland. Dit – in samenhang met de jeugdige leeftijd van verdachte – is een omstandigheid waar de politierechter bij het bepalen van de op te leggen straf rekening mee heeft gehouden.
7. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
Wetboek van Strafrecht: artikel 14a, 14b, 14c, 231.
8. Beslissing
De politierechter:
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.1. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van TWEE (2) MAANDEN, met bevel dat deze straf niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte zich voor het einde van de op twee jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
9. Politierechter en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.E. Fortuin, politierechter,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. R. Verberne,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 29 januari 2009.