ECLI:NL:RBHAA:2008:BH5035

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
19 december 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/2748
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van bezwaarschrift wegens verzuim in de gronden van bezwaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 19 december 2008 uitspraak gedaan over de niet-ontvankelijkheid van een bezwaarschrift dat door eiseres was ingediend tegen een besluit van het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier. Het bezwaarschrift was ingediend naar aanleiding van een besluit van 16 oktober 2006, waarbij ontheffing was verleend voor diverse inrichtingswerkzaamheden in de gemeenten [woonplaats], Opmeer, Wester-Koggenland en Noorder-Koggenland. Eiseres had bij brief van 27 november 2006 bezwaar gemaakt, maar had daarbij geen gronden van bezwaar vermeld. Dit leidde tot een verzuim, waarop verweerder eiseres in de gelegenheid stelde om dit verzuim binnen een gestelde termijn te herstellen. Eiseres heeft echter pas op 1 februari 2007, na het verstrijken van de termijn, de gronden van bezwaar ingediend. De rechtbank overwoog dat verweerder terecht het bezwaarschrift niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat eiseres niet tijdig de gronden van bezwaar had aangeleverd, ondanks dat zij op het verzuim was gewezen en de gelegenheid had gekregen om dit te herstellen. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en bevestigde de beslissing van verweerder. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 07 - 2748
uitspraak van de meervoudige kamer van 19 december 2008
in de zaak van:
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
tegen:
het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier,
verweerder,
derde partij,
de Landinrichtingscommissie voor de ruilverkaveling De Gouw.
1. Procesverloop
Bij besluit van 16 oktober 2006 heeft verweerder op aanvraag van de Landinrichtingscommissie voor de ruilverkaveling De Gouw onder meer ontheffing verleend van het bepaalde in artikel 15, onder a, b en h van de Keur van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier 2006 (hierna: de Keur) voor het uitvoeren van diverse inrichtingswerkzaamheden – waaronder het dempen, graven en verbreden van sloten, het plaatsen van pompen en het wijzigen van waterpeilen – in de gemeenten [woonplaats], Opmeer, Wester-Koggenland en Noorder-Koggenland, met uitzondering van het gebied dat wordt begrensd door de A.C. de Graafweg, ’t Zwet/Molensloot, Grote Zomerdijk, Kerkweg, Verlengde Kerkweg en Nieuweweg, overeenkomstig de bij het besluit behorende tekeningen.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 27 november 2006, aangevuld bij brief van 26 januari 2007, bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 14 maart 2007 heeft verweerder het bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaard. Daarbij heeft verweerder verwezen naar het advies van 8 februari 2007 van de adviescommissie bezwaren.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 13 april 2007 beroep ingesteld.
Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden.
Het beroep is behandeld ter zitting van 18 september 2008, alwaar eiseres niet is verschenen. Verweerder zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. M. Bregman, J. Zijp en R. Wagenaar, allen werkzaam bij het hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier. Namens de derde partij zijn verschenen A.I.L. Rennings, werkzaam bij de Dienst Landelijk Gebied, en B. Hakvoort, voorzitter van de Landinrichtingscommissie.
2. Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bevat een bezwaarschrift de gronden van het bezwaar.
Ingevolge artikel 6:6, aanhef en onder a, van de Awb kan het bezwaar niet-ontvankelijk worden verklaard indien niet is voldaan aan artikel 6:5 of enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaar, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
Ingevolge artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken.
2.2 Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres de gronden van het bezwaar niet tijdig kenbaar heeft gemaakt en heeft het bezwaarschrift daarom niet-ontvankelijk verklaard. Eiseres kan zich met dit besluit niet verenigen.
2.3 De rechtbank overweegt het volgende.
2.4 Eiseres heeft bij brief van 27 november 2006 bezwaar gemaakt tegen het besluit van 16 oktober 2006. Hierbij heeft eiseres vermeld dat de gronden van bezwaar bij afzonderlijke brief kenbaar zullen worden gemaakt. Omdat het bezwaarschrift geen gronden van bezwaar bevatte, was eiseres – gelet op het bepaalde in artikel 6:5, eerste lid, onder d, van de Awb – in verzuim.
2.5 Bij brief van 29 november 2006 heeft verweerder eiseres gewezen op het verzuim en haar in de gelegenheid gesteld om binnen twee weken na dagtekening van deze brief het verzuim te herstellen. Bij brief van 18 december 2006 heeft verweerder eiseres laten weten dat tot op dat moment geen gronden van bezwaar zijn ontvangen. Verweerder heeft eiseres in de gelegenheid gesteld om binnen een week alsnog de gronden van bezwaar in te dienen en eiseres erop gewezen dat bij het uitblijven van de gronden het bezwaarschrift op grond van artikel 6:6 van de Awb niet-ontvankelijk zal worden verklaard. Bij brief van 26 januari 2007, door verweerder ontvangen op 1 februari 2007, heeft eiseres – buiten de haar gestelde termijn – de gronden van het bezwaar alsnog ingediend.
2.6 Uit artikel 6:6 van de Awb volgt dat verweerder tot niet-ontvankelijkheid mag beslissen indien hij, zoals in het onderhavige geval, een redelijke termijn voor het herstel van het verzuim heeft gesteld en deze ongebruikt is verstreken. Het spreekt vanzelf dat de alsnog geboden termijn behoudens bijzondere omstandigheden niet moet worden overschreden, vooral nu verweerder in zijn brief van 18 december 2006 eiseres uitdrukkelijk op de mogelijke gevolgen heeft gewezen. Naar verweerder ter zitting heeft verklaard heeft hij onderkend dat de brief van eiseres van 26 januari 2007 op 1 februari 2007 is ontvangen. Verweerder heeft echter geen aanleiding gezien alsnog over te gaan tot behandeling van het bezwaarschrift. Nu niet is gebleken van bijzondere omstandigheden die ertoe hebben geleid dat eiseres de haar gegunde termijn heeft overschreden, heeft verweerder het bezwaarschrift terecht niet-ontvankelijk verklaard.
3. Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Ludwig, voorzitter van de meervoudige kamer, en mr. A.C. Terwiel-Kuneman en mr. drs. L. Beijen, rechters, en op 19 december 2008 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. D. Krokké, griffier.
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.