zaaknummer: AWB 07 - 2689 VEROR
uitspraak van de meervoudige kamer van 22 februari 2008
Stichting Katholieke Basisscholen Amsterdam,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
gemachtigde: P.L.J.V. Koonen, werkzaam bij eiseres,
het college van burgemeester en wethouders van Oostzaan,
verweerder.
gemachtigde: mr. Ph. H. Arnold, Afdeling Juridische Zaken, Schade & Verzekeringen gemeente Zaanstad.
Bij besluit van 3 oktober 2006 heeft verweerder geweigerd over de periode 1 januari tot 1 augustus 2007 aan eiseres subsidie te verstrekken voor de loonkosten van [[naam].
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 16 oktober 2006 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 15 maart 2007 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 11 april 2007, aangevuld bij brief van 19 juni 2007, beroep ingesteld.
Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van 7 februari 2008, alwaar eiseres zich heeft laten vertegenwoordigen door P.L.J.V. Koonen, voornoemd. Verweerder is verschenen bij mr. P.H. Arnold voornoemd.
2.1 Eiseres heeft [[naam] in augustus 2001 in dienst genomen. Eiseres ontving voor de loonkosten een subsidie van de gemeente Amsterdam, op grond van de Wet inschakeling werkzoekenden (WIW) en het daarop gebaseerde besluit In- en doorstroombanen (ID-besluit). [naam] was destijds ook woonachtig in Amsterdam. Zij is eind augustus 2005 verhuisd naar Oostzaan.
2.2 Inmiddels was de WIW per 1 januari 2004, ingetrokken en daarvoor in de plaats de Wet werk en bijstand (WWB) gesteld.
2.3 Op grond van het overgangsrecht in de Invoeringswet en -regeling WWB konden gemeenten nog tot 2009 voor zogeheten 'buitensteedse' ID-ers subsidie verstrekken, maar er konden ook afspraken met omliggende gemeenten worden gemaakt met betrekking tot de overheveling van de gelden. Amsterdam heeft o.a. met de gemeente Oostzaan afspraken gemaakt over het overhevelen van het ID-budget; vanaf 2006 zou het budget steeds met 1/6 worden verminderd.
2.4 Bij brief van 5 december 2005 heeft verweerder eiseres meegedeeld dat voor 2006 in de hoogte van de subsidie niets verandert en dat uiterlijk 15 augustus 2006 bericht zal worden gegeven over de situatie in 2007.
2.5 Verweerder heeft bij besluit van 21 maart 2006 besloten de ID-regeling definitief per 1 januari 2007 te beëindigen. Dit besluit is bij brief van 27 maart 2006 aan eiseres meegedeeld.
2.6 Op 22 juni 2006 heeft eiseres besloten [naam] in het risicodragend deel van de formatie (RDDF) onder te brengen. Op grond van de toepasselijke CAO zou [naam] eerst per 1 augustus 2007 ontslagen kunnen worden. Eiseres heeft [naam] ook per die datum ontslagen.
2.7 Bij brief van 29 september 2006 heeft eiseres verweerder verzocht om verlenging van de subsidie tot 1 augustus 2007. Ter onderbouwing van dit verzoek wijst eiseres op de dwingend voorgeschreven rechtspositieregelingen, die ertoe leiden dat eiseres [naam] niet per 1 januari 2007 kan ontslaan, zonder daarmee grote financiële risico's te lopen. Voorts heeft eiseres gewezen op de afspraken die tussen Oostzaan en Amsterdam zijn gemaakt.
2.8 Die aanvraag is door verweerder afgewezen.
2.9 Verweerder heeft het besluit gebaseerd op het standpunt dat financiële omstandigheden valide argumenten opleveren om de subsidiëring van ID-banen te beëindigen en dat, nu verweerder geen langdurige subsidierelatie heeft met eiseres, artikel 4:51 Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet van toepassing is. Hierdoor bestond voor verweerder geen plicht een redelijke termijn aan te houden voor het beëindigen van de subsidierelatie.
2.10 Eiseres heeft gesteld dat artikel 4:51 Awb niet de eis stelt dat het steeds moet gaan om hetzelfde bestuursorgaan en meent dat in dit geval daarom artikel 4:51 Awb wel van toepassing is. Verder heeft eiseres toegelicht dat zij door de omstandigheden in dit geval [naam] niet eerder dan per 1 augustus 2007 kan ontslaan. De loonkosten drukken onevenredig op eiseres, terwijl verweerder voor de subsidie grotendeels gecompenseerd zou worden door Amsterdam. Van een redelijke afweging van de belangen is dan ook geen sprake, aldus eiseres.
2.11 De rechtbank overweegt als volgt.
2.12 Verweerder heeft het subsidiebesluit gebaseerd op de Algemene subsidieverordening. Op beleidsmatige gronden heeft verweerder er voor gekozen om de ID-regeling per 1 januari 2007 te beëindigen en daarvoor derhalve geen subsidie meer ter beschikking te stellen. Eiseres bestrijdt deze beslissing niet, maar is van oordeel dat verweerder bij de uitvoering van dit besluit specifiek rekening had moeten houden met de bijzondere positie van eiseres, die inhoudt dat zij haar werkneemster [naam] eerst per 1 augustus 2007 kan ontslaan en dat verweerder dat wist, dan wel kon weten.
2.13 De rechtbank stelt allereerst vast dat de rechtbank Amsterdam in haar bij partijen bekende uitspraak AWB 04/3534, waarbij de gemeente Amsterdam verweerder was en eiseres ook partij was, heeft geoordeeld, dat die verweerder gerechtigd was de subsidiëring van ID-banen te beëindigen. Maar, zo overwoog die rechtbank, dat voor zover eiseres gebonden is aan de CAO-regeling, dat ontslag eerst mogelijk is nadat de werknemer één jaar in het risicodragend deel van de formatie is opgenomen, bij de beëindiging van de subsidie hiermee in redelijkheid rekening moet houden, in dier voege dat de subsidiebeëindiging plaats vindt op het moment dat de arbeidsverhouding is beëindigd. De ID-baan van [naam] werd gesubsidieerd door de gemeente Amsterdam en op basis van genoemde uitspraak had eiseres derhalve kunnen rekenen op een beëindiging van de subsidie met inachtname van de RDDF-periode.
2.14 De gemeente Amsterdam heeft met verschillende omliggende gemeenten, waaronder verweerder, afspraken gemaakt over de overdracht van gelden die betrekking hadden op door de gemeente Amsterdam gesubsidieerde ID-banen van werknemers die in die omliggende gemeenten woonachtig zijn. Verweerder heeft met de gemeente Amsterdam de afspraak gemaakt dat zij de subsidieverlening zou overnemen, en dat de gemeente Amsterdam daarvoor gelden beschikbaar zal stellen, met dien verstande dat de bijdrage in zes jaar zou worden afgebouwd en wel zodanig dat die ieder jaar met 1/6 deel wordt verlaagd.
2.15 Met betrekking tot het jaar 2007 betekent dit dat de loonkosten van [naam] tot 1 augustus gesubsidieerd zouden moeten worden door verweerder, waarbij hij kon rekenen op een bijdrage door de gemeente Amsterdam van 4/6 deel van de kosten.
2.16 Niet is gebleken dat eiseres de arbeidsverhouding met [naam] op een eerdere datum had kunnen beëindigen, gegeven het feit dat [naam] tot eind augustus 2005 in Amsterdam woonachtig was. Voorts is niet gebleken dat verweerder het deel van de subsidie die door de gemeente Amsterdam was toegezegd aan eiseres ten goede heeft laten komen. Eiseres heeft derhalve de volledige loonkosten van [naam] over de periode van 1 januari 2007 tot 1 augustus 2007 voor haar rekening moeten nemen.
2.17 In het licht van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder met betrekking tot de keuze van het tijdstip waarop de subsidie aan eiseres wordt beëindigd onvoldoende acht geslagen op de gerechtvaardige belangen van eiseres. Op het moment dat verweerder met de gemeente Amsterdam tot afspraken kwam met betrekking tot overname van subsidiëring van ID-banen van inwoners van verweerders gemeente had verweerder zich meer rekenschap dienen te geven hoe zij de verdere afwikkeling daarvan gedacht had. Niet gesteld is dat verweerder niet heeft kunnen weigeren de subsidiëring over te nemen, in welk geval overigens de gemeente Amsterdam de subsidiëring van de ID-baan van [naam] slechts had kunnen beëindigen door rekening te houden met de plaatsing in de RDDF. Financiële argumenten zijn door verweerder genoemd en de rechtbank acht die valide om te beslissen geen ID-banen meer te subsidiëren. Deze argumenten kunnen evenwel niet de beslissing dragen om de subsidiëring van de ID-baan van [naam] niet voort te zetten tot 1 augustus 2007. Het betreft een korte periode, waarbij bovendien slechts 2/6 deel voor rekening van verweerder komt. Bovendien is ter zitting gebleken dat de voortzetting van de subsidie met zeven maanden maximaal twee personen betreft. Verweerder heeft zijn besluit derhalve onvoldoende zorgvuldig voorbereid en heeft mitsdien gehandeld in strijd met artikel 3:2 Awb. De rechtbank kan derhalve in het midden laten of verweerder eveneens in strijd heeft gehandeld met het bepaalde in artikel 4:51 Awb.
2.18 Het beroep is gegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen grond, nu niet gebleken is dat er kosten van rechtsbijstand zijn gemaakt.
3.1 verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
3.2 bepaalt dat de gemeente Oostzaan aan eiseres het door haar betaalde griffierecht ad
€ 285,-vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C.M. Rutten, voorzitter van de meervoudige kamer, en mrs. I.M. Ludwig en L.M. Kos, rechters, en op 22 februari 2008 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. J.H. Bosveld, griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.