ECLI:NL:RBHAA:2008:BG6248

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
28 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/6594
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van AOW-pensioen op basis van gezamenlijke huishouding

In deze zaak heeft de Sociale Verzekeringsbank (SVB) het pensioen van verzoeker herzien naar een gehuwdenpensioen, omdat werd aangenomen dat verzoeker een gezamenlijke huishouding voerde met zijn nicht. Dit besluit, genomen op 7 juli 2008, leidde tot bezwaar van verzoeker, die op 8 juli 2008 zijn bezwaren indiende. De voorzieningenrechter heeft de zaak behandeld op 17 november 2008, waarbij verzoeker in persoon verscheen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en de SVB vertegenwoordigd was door K. Verbeek.

De voorzieningenrechter overwoog dat op basis van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een voorlopige voorziening kan worden getroffen indien onverwijlde spoed dat vereist. De rechter concludeerde dat de SVB niet onterecht had geconcludeerd dat verzoeker een gezamenlijke huishouding voerde, gebaseerd op verklaringen van verzoeker en zijn nicht. De rechter benadrukte dat de beoordeling van een gezamenlijke huishouding objectief moet zijn en dat subjectieve gevoelens en motieven niet van belang zijn.

De voorzieningenrechter concludeerde dat er voldoende bewijs was voor de gezamenlijke huishouding, onder andere door verklaringen van verzoeker en zijn nicht over hun samenleven en de zorg voor elkaar. De rechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat er geen reden was om aan te nemen dat het besluit van de SVB in de hoofdzaak niet stand zou houden. De uitspraak werd gedaan op 28 november 2008 door mr. W.J.A.M. van Brussel, in aanwezigheid van griffier mr. J.H. Bosveld.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 08 - 6594 AOW
uitspraak van de voorzieningenrechter van 28 november 2008
in de zaak van:
[naam verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
gemachtigde: mr. J. Klaas, advocaat te Haarlem,
tegen:
De Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 7 juli 2008 heeft verweerder verzoeker meegedeeld dat zijn pensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) met ingang van september 2003 wordt herzien naar het AOW-pensioen behorend bij iemand die een gezamenlijke huishouding voert.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 8 juli 2008 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 23 september 2008 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 15 oktober 2008 beroep ingesteld. Daarbij is tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De zaak is behandeld ter zitting van 17 november 2008, alwaar verzoeker in persoon is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, voornoemd, en verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door K. Verbeek, werkzaam bij de Sociale verzekeringsbank te Leiden.
2. Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Daarbij gaat het om een afweging van belangen van de verzoekende partij bij een onverwijlde voorziening tegen het belang dat is gemoeid met onmiddellijke uitvoering van het besluit. Voorzover deze toetsing een beoordeling van de hoofdzaak meebrengt, is dat oordeel voorlopig van aard.
2.2 Verzoeker ontvangt sinds september 2003 een AOW-pensioen, behorend bij een ongehuwde.
2.3 Naar aanleiding van een anonieme tip dat verzoeker met zijn nicht ([naam nicht]) zou samenwonen, is verweerder gestart met een onderzoek. Bij observaties bij de woning van [naam nicht] ([adres]) is verzoekers auto een aantal maal gesignaleerd. Vervolgens zijn ook bij de woning van verzoeker waarnemingen verricht. Op 5 juni 2008 zijn verzoeker en [naam nicht] als verdachten verhoord door de sociale recherche. De bij de sociale recherche afgelegde verklaringen zijn opgenomen in processen-verbaal, die door verzoeker, respectievelijk [naam nicht], zijn ondertekend.
2.4 Het bestreden besluit berust op het standpunt dat verzoeker sinds september 2003 een gezamenlijke huishouding voert.
2.5 Verzoeker heeft aangevoerd dat van een gezamenlijke huishouding geen sprake is geweest. Wel is er sprake geweest van het over en weer logeren in verband met verbouwingswerkzaamheden in (eerst) de woning van verzoeker en (vervolgens) het buurhuis van [naam nicht]. Verder heeft verzoeker aangevoerd dat hij en [naam nicht] zich overvallen voelden door de verhoren en dat hen woorden in de mond zijn gelegd. Verzoeker heeft ter onderbouwing van zijn standpunt gewezen op andersluidende verklaringen van buren en anderen.
Verzoeker heeft verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, omdat zijn inkomen thans onvoldoende is om te voorzien in het bestaan en hij gezien zijn leeftijd en medische conditie ernstig gezondheidsrisico loopt.
2.6 De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
2.7 Ingevolge artikel 1, derde lid, van de AOW wordt in deze wet als gehuwd of als echtgenoot mede aangemerkt de ongehuwde die met een andere ongehuwde meerderjarige een gezamenlijke huishouding voert. Op grond van het vierde lid van dit artikel is van een gezamenlijke huishouding sprake indien twee personen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.
2.8 Op grond van artikel 17a, eerste lid, aanhef, onder a, AOW, herziet de Sociale verzekeringsbank een besluit tot toekenning van ouderdomspensioen of trekt zij dat in indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 15, tweede lid, of 49 heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van ouderdomspensioen.
2.9 Ingevolge artikel 49 AOW is de pensioengerechtigde verplicht aan de Sociale verzekeringsbank op haar verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee te delen, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op uitkering, de hoogte van de uitkering of op het bedrag van de uitkering, dat wordt betaald.
2.10 De vraag of van een gezamenlijke huishouding sprake is, wordt beantwoord aan de hand van objectieve criteria. De aard van de tussen de betrokken personen bestaande relatie en hun subjectieve gevoelens over die relatie dienen bij die beoordeling buiten beschouwing te blijven. Ook het motief voor het duurzaam voeren van een gezamenlijke huishouding is niet van belang.
2.11 Verweerder heeft zich voor het vaststellen of aan de in de wet genoemde criteria is voldaan, met name gebaseerd op de door verzoeker en [naam nicht] afgelegde verklaringen tegenover de sociaal rechercheurs. Verzoeker en [naam nicht] hebben de juistheid ontkend van de verklaringen die zij op 5 juni 2008 onafhankelijk van elkaar tegenover de sociaal rechercheurs hebben afgelegd. De voorzieningenrechter overweegt dienaangaande, dat, naar vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep, ook indien van een afgelegde verklaring wordt teruggekomen, in het algemeen mag worden uitgegaan van de juistheid van de aanvankelijk tegen een sociaal rechercheur afgelegde verklaring. Dit kan anders zijn indien de betrokkene zich zo spoedig mogelijk na afloop van het verhoor tot de sociale recherche wendt teneinde eventuele onjuistheden in de afgelegde verklaringen recht te laten zetten. Dat is echter niet geschied. Evenmin is aannemelijk geworden dat verzoeker en [naam nicht] onder druk onjuiste verklaringen hebben afgelegd. De voorzieningenrechter is dan ook vooralsnog van oordeel dat dient te worden uitgegaan van de juistheid van de verklaringen van verzoeker en [naam nicht].
2.12 Uit de verklaringen van verzoeker en [naam nicht] blijkt naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter dat sprake was een gezamenlijk hoofdverblijf. De voorzieningenrechter heeft daarbij het volgende in aanmerking genomen. [naam nicht] heeft verklaard: "het klopt wel dat [naam eiser] en ik feitelijk al jaren bijna de hele week bij elkaar zijn" en "het zal vermoedelijk ergens in 2002 zijn geweest dat [naam eiser] en ik vrijwel dagelijks bij elkaar zijn gaan verblijven. Alleen wanneer ik het benauwd kreeg en even alleen wilde zijn dan trok ik mij voor een dag en nachtje terug in mijn eigen huis." Geconfronteerd met die verklaring heeft verzoeker verklaard: "U vraagt of haar verhaal klopt. In grote lijnen klopt het wel, maar het is zeker niet zo dat we altijd bij elkaar zijn. (...) maar het klopt wel dat wij verreweg de meeste tijd bij elkaar waren." Ook is naar het oordeel van de voorzieningenrechter aannemelijk geworden dat is voldaan aan het criterium dat sprake was van wederzijdse zorg. Zo heeft verzoeker ten aanzien van het doen van boodschappen verklaard: "De boodschappen betalen we samen. Zij doet meestal de boodschappen". [naam nicht] heeft verklaard: "Boodschappen doe ik in Amsterdam meestal samen met mijn vriendin, we gaan dan met de auto van mijn vriendin. Als [naam eiser] meegaat dan gaat hij naar andere winkels, elektronicawinkels meestal. De kosten van de boodschappen delen wij. Ik kook meestal en doe voor ons de was."
2.13 Ten aanzien van de verklaringen die door verzoeker in het geding zijn gebracht, overweegt de voorzieningenrechter dat daaruit niet kan worden afgeleid hoe vaak verzoeker en [naam nicht] bij elkaar verbleven. [naam nicht] heeft op 3 augustus 2008 in een brief aan haar gemachtigde verklaard dat de sociaal rechercheurs haar dingen hebben laten zeggen die zij niet zo had bedoeld en verkeerd zijn weergegeven in het rapport, dat zij door het hele gebeuren behoorlijk in de war is geraakt en zich daardoor bepaalde delen van het verhoor niet meer kan herinneren. Deze brief biedt echter geen concrete informatie met betrekking tot de vraag in welk opzicht de situatie anders was dan zoals uit de bij de sociale recherche afgelegde verklaringen blijkt. Evenmin kan uit de overige verklaringen die informatie worden afgeleid.
2.14 Het voorgaande leidt de voorzieningenrechter tot het oordeel dat verweerder niet ten onrechte heeft geconcludeerd dat verzoeker een gezamenlijke huishouding voert. Er is dan ook thans geen grond voor de veronderstelling dat het besluit in de procedure geen stand zal kunnen houden. Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek daartoe wordt derhalve afgewezen.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J.A.M. van Brussel, voorzieningenrechter, en op 28 november 2008 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Bosveld, griffier.
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.