zaaknummer: AWB 07 - 7286 WVG
uitspraak van de meervoudige kamer van 30 oktober 2008
[naam eiser], in zijn hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van [naam]
wonende te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde: mr. dr. M.F. Vermaat, advocaat te Amsterdam,
het college van burgemeester en wethouders van Amstelveen,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 6 mei 2004 heeft verweerder geweigerd ten behoeve van de zoon van eiser, in het vervolg: [naam zoon eiser], op grond van de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg) een tegemoetkoming in de kosten van woningaanpassing in de vorm van verbouwing van de garage tot slaapkamer en natte cel te verstrekken.
Tegen dit besluit heeft gemachtigde namens eiser bij brief van 10 juni 2004 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 27 september 2007 heeft verweerder - in afwijking van het advies van de bezwaarcommissie - het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft gemachtigde namens eiser bij brief van 1 november 2007 beroep ingesteld.
Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van 29 augustus 2008, alwaar eiser is verschenen bijgestaan door zijn gemachtigde, voornoemd, en verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. R.R. Bisoen, werkzaam bij de gemeente Amstelveen.
2.1 Ambtshalve overweegt de rechtbank dat, gelet op de woonplaats van eiser en het bepaalde in artikel 8:7, eerste lid, Awb, niet de rechtbank Haarlem, maar de rechtbank Amsterdam de bevoegde rechtbank is. Ingevolge artikel 8:13, eerste lid, Awb, heeft de rechtbank Amsterdam deze zaak echter verwezen naar de rechtbank Haarlem, vanwege de omstandigheid dat eiser werkzaam is bij de rechtbank Amsterdam.
2.2 De rechtbank stelt voorop dat de Wvg van toepassing is gebleven op deze zaak (artikel 40, derde lid, Wet maatschappelijk ondersteuning).
2.3 [naam zoon eiser] is geboren op [geboortedatum]. Hij lijdt aan de ziekte van Duchenne, een ernstige progressieve spierziekte. Het gezin, verder bestaand uit zijn ouders en drie andere kinderen, is in december 2002 verhuisd van (een bovenwoning in) Amsterdam naar een hoekwoning in Amstelveen.
2.4 Naar aanleiding van de aanvraag van 2 oktober 2002 voor het treffen van een woonvoorziening heeft verweerder bij besluit van 2 juli 2003 eiser (een tegemoetkoming in de kosten van) een aantal woonvoorzieningen toegekend, die geen betrekking hebben op de verbouwing van de garage tot slaapkamer en natte cel voor [naam zoon eiser] (de "grote verbouwing"). Het daartegen bij brief van 7 augustus 2003 gemaakte bezwaar is bij beslissing op bezwaar van 6 mei 2004 ongegrond verklaard. In dit besluit is tevens vermeld dat geen tegemoetkoming wordt verstrekt in de kosten van de grote verbouwing.
2.5 Eiser heeft aangevoerd dat de aanvraag zag op een woningaanpassing in het kader van de Wvg in oktober 2002. De woonvoorziening dient volgens eiser als een geheel te worden gezien waarna vervolgens per onderdeel beslissingen zijn genomen. Eiser heeft voorts gesteld dat het inconsistent is dat een deel van de woningaanpassing wel is vergoed, als het verwijt is dat een inadequate woning is betrokken. Verder heeft eiser aangevoerd dat lang is gezocht naar een woning die niet aangepast hoefde te worden of tegen lage kosten kon worden aangepast, maar die bleek niet te bestaan. Eiser wijst er daarbij op dat de ziekte van [naam zoon eiser] - door het progressief karakter ervan - geen eindeloze zoektocht toestaat. Eiser verzoekt om schadevergoeding (waaronder wettelijke rente).
2.6 Het bestreden besluit is gebaseerd op het advies van het hoofd afdeling Sociale Voorzieningen van 17 september 2007. Daaruit begrijpt de rechtbank dat het bestreden besluit berust (primair) op het standpunt dat de aanvraag te laat, namelijk na aanschaf van de woning, is gedaan en dan op grond van artikel 5.2 , aanhef en onder a, Verordening voorzieningen gehandicapten Amstelveen 2001 (hierna: Vvg) moet worden afgewezen en (subsidiair) op het standpunt dat van de ouders verlangd kon worden dat zij langer en intensiever naar een andere woning hadden gezocht.
2.7 De rechtbank overweegt als volgt.
2.8 In haar uitspraak van 18 mei 2005 (registratienummer 04/37) heeft de rechtbank Amsterdam het tegen het besluit van 6 mei 2004 ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard voor zover dat beroep zich richtte tegen dat deel van het besluit waarin de kosten van de verbouwing van de garage worden afgewezen. Uit de overwegingen van de rechtbank blijkt dat zij van oordeel is dat eerst met het bezwaar van 7 augustus 2003 namens eiser het verzoek aan verweerder is gedaan om over te gaan tot vergoeding van (een deel van de) kosten van de grote verbouwing. De rechtbank heeft voorts uitgesproken dat het besluit van 6 mei 2004 in zoverre een primair besluit is, en dat het beroep van eiser van 10 juni 2004 in zoverre als bezwaar diende te worden aangemerkt.
2.9 In zijn uitspraak van 20 december 2007 (Rechtspraak.nl, LJN: BC4401) op het hoger beroep tegen voornoemde uitspraak van de rechtbank Amsterdam heeft de Centrale Raad van Beroep (CRvB) het volgende overwogen: "De Raad is van oordeel dat het thans bij de Raad aanhangige geding geen betrekking kan hebben op de partijen bekende grote verbouwing. Aangezien noch appellant noch het College (tijdig) hoger beroep heeft ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam in de uitspraak van 18 mei 2005, reg.nr. 04/37, dat het College nog een beslissing op bezwaar moet nemen over de grote verbouwing, dient de Raad die beslissing als een gegeven te aanvaarden."
2.10 Uit het voorgaande volgt dat in rechte vaststaat dat de aanvraag voor de grote verbouwing niet eerder dan op 7 augustus 2003 is gedaan. De rechtbank zal dit gegeven dan ook bij de beoordeling van de onderhavige zaak als uitgangspunt dienen te nemen.
2.11 In de Wvg is aan de gemeentebesturen onder meer opgedragen om bij verordening regels vast te stellen ten behoeve van de verlening aan in de gemeente wonende gehandicapten van voorzieningen, waaronder woonvoorzieningen, die verantwoord zijn in de zin van artikel 3 van die wet. Volgens vaste jurisprudentie (onder meer CRvB 3 juli 2001, JSV 2001/198) is een woonvoorziening verantwoord, als daarmee de naar objectief medische maatstaf vastgestelde ergonomische belemmeringen ten aanzien van de elementaire woonfuncties bij het normale gebruik van de woning, zoals eten, lichaamsreiniging en slapen, worden opgelost of tot een aanvaardbaar niveau teruggebracht. In dat verband mag bij de afweging onder meer rekening worden gehouden met de plaatselijke omstandigheden en beschikbare middelen en zijn de wensen van de betrokkene niet doorslaggevend.
2.12 Ter uitvoering van artikel 2 Wvg, waarin is bepaald dat de gemeenteraad een verordening vaststelt, is de Vvg vastgesteld. In artikel 5.2 Vvg, aanhef onder a, is bepaald dat een aanvraag zal worden afgewezen indien deze is ingediend nadat de kosten zijn gemaakt.
2.13 De CRvB heeft ten aanzien van deze weigeringsgrond in zijn uitspraak van 8 oktober 2003 (Rechtspraak.nl, LJN: AM5426) het volgende overwogen:
"Hetgeen bepaald is in de ter uitvoering van artikel 2, eerste lid, van de Wvg vastgestelde verordeningen ten aanzien van prematuur aangebrachte voorzieningen strekt ertoe om bestuursorganen niet in de positie te brengen dat de noodzaak, adequaatheid en passendheid van aangevraagde voorzieningen niet meer kan worden beoordeeld, omdat deze reeds aangebracht zijn voordat op de aanvraag is beslist. Deze ratio in aanmerking genomen zal een bestuursorgaan zich er in een geval dat daartoe aanleiding geeft rekenschap van moeten geven of het in overeenstemming met een redelijke uitleg van het geschreven recht is om zulk een bepaling aan een aanvrager tegen te werpen wanneer het daarmee beoogde belang daarmee redelijkerwijs niet kan zijn gediend."
2.14 Gelet op de hiervoor weergegeven jurisprudentie dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of verweerder in dit geval aan eiser heeft kunnen tegenwerpen dat de voorzieningen zijn aangebracht voordat op de aanvraag is beslist.
2.15 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de aanvraag terecht is afgewezen omdat de noodzaak, passendheid en adequaatheid van de voorziening niet meer kon worden beoordeeld. Verweerder heeft ter zitting nog toegelicht dat wel is getracht informatie te verkrijgen die inzicht kon bieden in de beschikbare woningen ten tijde hier van belang, maar dat deze informatie vanwege het tijdsverloop niet meer te achterhalen is.
2.16 Zoals de rechtbank Amsterdam in haar meergenoemde uitspraak heeft vastgesteld, heeft verweerder er geen rekening mee hoeven te houden dat de aanvraag van 2 oktober 2002 tevens gericht was op het verkrijgen van een tegemoetkoming in de kosten van de grote verbouwing. Daaraan ten grondslag ligt onder meer de inhoud van de aanvraag en het begeleidend schrijven daarbij van eiser, waarin is meegedeeld dat hij ervan uit gaat dat de kosten van de verbouwing van de garage geheel of gedeeltelijk voor eigen rekening zullen blijven.
2.17 Hoewel de rechtbank begrip kan opbrengen voor het feit dat eiser gekozen heeft voor de huidige woning omdat niet veel langer kon worden gewacht, gelet op het progressieve karakter van de ziekte van [naam zoon eiser], kan er niet aan worden voorbijgegaan dat door de opstelling van de ouders tegenover verweerder - bij de aanvraag gaven zij aan ervan uit te gaan dat de vereiste verbouwing van de garage geheel of grotendeels voor eigen rekening komt, hetgeen na een ambtelijk teamoverleg op 14 oktober 2002 aan de vader is bevestigd - , verweerder de mogelijkheid is ontnomen onderzoek te verrichten naar het bestaan van mogelijk goedkoper geschikt te maken woningen. Dat de ouders op grond van contacten met andere ouders nadien tot de conclusie zijn gekomen dat wellicht meer kosten konden worden vergoed dan eerst gedacht, kan niet aan verweerder worden tegengeworpen.
2.18 Nu het voor verweerder - onbetwist - niet mogelijk is gebleken achteraf nog informatie te verkrijgen over beschikbare woningen, bestond voor verweerder niet meer de mogelijkheid de noodzaak, adequaatheid en passendheid van aangevraagde voorzieningen te beoordelen. Daaruit volgt dat verweerder heeft kunnen besluiten de gevraagde voorzieningen te weigeren.
2.19 Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Ludwig, voorzitter van de meervoudige kamer, en mrs. G. Guinau en A.T.B. de Vries, rechters, en op 30 oktober 2008 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. J.H. Bosveld, griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.