zaaknummer: AWB 08 - 3902
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 oktober 2008
[naam eiseres],
gevestigd te [vestigings plaats],
eiseres.
gemachtigde: mr. W. Doornik, advocaat te Hoorn,
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,
verweerder.
Bij besluit van 14 november 2007 heeft verweerder aan eiseres meegedeeld dat haar verzoek om schadevergoeding bestaande uit de kosten van extern deskundigenonderzoek, wordt afgewezen.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 21 december 2007 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 1 april 2008 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 7 mei 2008 beroep ingesteld.
Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van 5 september 2008, alwaar eiseres is vertegenwoordigd door mr. W. Doornik en [naam]. Verweerder heeft zich ter zitting niet laten vertegenwoordigen.
2.1 Op 29 november 2005 is namens eiseres een verzoek om herziening ingediend van eerder genomen besluiten betreffende de hoogte van het gedifferentieerde premiepercentage WAO over de jaren 2001 tot en met 2005. Eiseres was gebleken dat ten aanzien van twee werknemers ten onrechte premie was berekend. Bij besluit van
4 april 2006 heeft verweerder het herzieningsverzoek van eiseres ingewilligd. Verweerder heeft aangegeven dat de arbeidsongeschiktheidslasten van de betreffende werknemers ten onrechte aan eiseres zijn toegekend. Daarom heeft over de periode 2001 - 2005 correctie plaatsgevonden.
2.2 Op 20 september 2007 heeft eiseres bij verweerder een verzoek ingediend om schadevergoeding wegens onrechtmatige besluitvorming. Eiseres stelde dat herziening plaatsvond nadat Robidus Adviesgroep te Zaandam een onderzoek had gedaan, waaruit de onrechtmatigheden naar voren waren gekomen. De kosten van dit externe onderzoek bedroegen € 22.277,03, waarvan eiseres vindt dat verweerder deze kosten dient te vergoeden. Verweerder heeft het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Verweerder stelt zich op het standpunt dat, nu eiseres geen rechtsmiddelen heeft ingesteld tegen de besluiten tot vaststelling van de premiepercentages, zij niet heeft gedaan wat mogelijk en redelijkerwijs noodzakelijk was om de nadelige gevolgen van de besluiten te voorkomen of ongedaan te maken. Daarom vervalt de schadevergoedingsverplichting van verweerder. In bezwaar heeft verweerder dit standpunt gehandhaafd.
2.3 In beroep heeft eiseres - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. Eiseres heeft kosten moeten maken teneinde de oorspronkelijk vastgestelde bedragen herzien te krijgen. De omstandigheid dat een en ander niet is gebeurd in de bezwaarprocedure, maar in de latere herzieningsprocedure is daarbij niet van doorslaggevend belang. Ook in een eventueel gevoerde bezwaarprocedure had eiseres deze kosten moeten maken. In de beslissing op bezwaar heeft verweerder aangegeven dat in een bezwaarprocedure zeker was overgegaan tot het vergoeden van kosten van rechtsbijstand. Het enkele nalaten van indienen van bezwaar kan niet met zich meebrengen dat de schade volledig aan eiseres moet worden toegerekend. Eiseres is van mening dat het niet moet uitmaken of sprake was van een bezwaarprocedure of herzieningsprocedure.
2.4 In beroep heeft verweerder aanvullend opgemerkt dat indien eiseres tijdig bezwaar had gemaakt, verweerder op verzoek was overgegaan tot het vergoeden van kosten van rechtsbijstand onder toepassing van het bepaalde in artikel 7:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Geenszins is aan eiseres meegedeeld dat, indien zij tijdig bezwaar had gemaakt, de kosten van het externe onderzoek wel zouden zijn vergoed.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.5 Ingevolge vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) zoekt de rechtbank bij de toetsing van een zelfstandig schadebesluit als het onderhavige aansluiting bij het civielrechtelijke schadevergoedingsrecht. Naar eveneens vaste jurisprudentie van de CRvB (zie de uitspraak van 24 februari 1998, LJN AA8776) is met de erkenning van de onrechtmatigheid van een besluit, tevens de toerekening van die onrechtmatigheid aan het bestuursorgaan gegeven. Dit betekent dat het bestuursorgaan in beginsel de verplichting rust om de schade die het gevolg is van het onrechtmatig besluit te vergoeden.
2.6 In artikel 6:101, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) is bepaald dat wanneer de schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan de benadeelde kan worden toegerekend, de vergoedingsplicht verminderd wordt door de schade over de benadeelde en de vergoedingsplichtige te verdelen in evenredigheid met de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen, met dien verstande dat een andere verdeling plaatsvindt of de vergoedingsplicht geheel vervalt of in stand blijft indien de billijkheid dit wegens de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten of andere omstandigheden van het geval eist.
2.7 Gebleken is dat eiseres ten aanzien van de besluiten betreffende de vaststelling van de gedifferentieerde premiepercentages WAO over de jaren 2001 tot en met 2005 (verder: de premienota's), niet tijdig gebruik heeft gemaakt van de daartegen openstaande rechtsmiddelen. De mogelijkheid van het indienen van bezwaar is speciaal gegeven om onrechtmatige besluiten te redresseren en daartoe zonnodig de weg te openen naar de onafhankelijke bestuursrechter. Een tijdige gebruikmaking van dat rechtsmiddel had in redelijkheid van eiseres kunnen worden verwacht. Dit brengt in het licht van artikel 6:101 BW mee dat (een deel van) de schade van eiseres het gevolg is van omstandigheden die aan haar moeten worden toegerekend, nu zij niet heeft gedaan hetgeen mogelijk en redelijkerwijs noodzakelijk was om de nadelige gevolgen van de besluiten te voorkomen of ongedaan te maken. De rechtbank is op grond van vaste jurisprudentie van de CRvB van oordeel dat het onder deze omstandigheden niet onbillijk is dat de vergoedingsverplichting van het bestuursorgaan vervalt. Daarbij is van belang dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat het ten tijde van het verschijnen van de premienota's voor haar, eventueel met deskundige bijstand, niet mogelijk was de juistheid van deze nota's te controleren.
2.8 De stelling van eiseres dat zij in een bezwaarschriftprocedure dezelfde kosten zou hebben moeten maken, kan niet worden gevolgd. Immers, extern adviesbureau Robidus heeft ingevolge de ingediende nota een commissie van 20% berekend over de door verweerder herziene bedrag van in totaal € 93.600,96 over de periode van 2001 tot en met 2005 dat eiseres ten onrechte teveel had betaald. Indien eiseres direct bezwaar had gemaakt tegen de premienota uit 2001 had correctie van het premiepercentage veel eerder plaatsgevonden en was het bedrag niet zo hoog opgelopen. Aangenomen moet worden dat wanneer na bezwaar de onjuistheid van de premienota over 2001 aan het licht zou zijn gekomen, de premienota's over de jaren 2002 tot en met 2005 wel correct zouden zijn vastgesteld. Voor zover eiseres op dit punt een ander standpunt inneemt, heeft zij dit onvoldoende onderbouwd. Daar staat wel tegenover dat eiseres toch ten minste tegen een van de premienota's over de jaren 2001 tot en met 2005 bezwaar had moeten maken om de onjuistheid van de premieberekening van verweerder vastgesteld te krijgen.
2.9 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat eiseres de schade over de periode 2002 - 2005 had kunnen beperken door het tijdig bezwaar te maken tegen de foutieve premienota over 2001. De schade die eiseres heeft geleden als gevolg van de premienota over 2001 had eiseres echter niet kunnen voorkomen, zodat deze schade niet op grond van artikel 6:101, eerste lid, BW aan haar kan worden toegerekend. Verweerder heeft dan ook ten onrechte het verzoek om schadevergoeding afgewezen voor wat betreft de schade als gevolg van de premienota over 2001. De schade die eiseres heeft geleden als gevolg van de premienota's 2002 tot en met 2005 dient op grond van artikel 6:101, eerste lid, BW aan eiseres te worden toegerekend, omdat eiseres deze schade had kunnen voorkomen door tijdig beroep in te stellen tegen de premienota over 2001. In zoverre heeft verweerder het verzoek om schadevergoeding terecht afgewezen. Het beroep is dan ook (gedeeltelijk) gegrond. Het bestreden besluit zal worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:12 Awb, voor wat betreft de weigering de schade te vergoeden die eiseres heeft geleden als gevolg van de premienota over 2001.
2.10 De rechtbank ziet vervolgens op grond van artikel 8:72, vierde lid, Awb aanleiding zelf in de zaak te voorzien, door te bepalen welke schade verweerder aan eiseres gelet op het voorgaande dient te vergoeden. Eiseres heeft uitsluitend verzocht om vergoeding van gemaakte kosten voor het inschakelen van een deskundige. Eiseres heeft zelf gesteld dat zij deze kosten ook had moeten maken indien zij wel bezwaar had gemaakt tegen de premienota's. Om te beoordelen of en tot welk bedrag deze kosten voor vergoeding in aanmerking komen, zoekt de rechtbank daarom aansluiting bij artikel 7:15 Awb en het Besluit Proceskosten Bestuursrecht. Eiseres dient niet meer kosten vergoed te krijgen dan de kosten die zij bij het tijdig maken van bezwaar tegen de premienota's vergoed zou hebben gekregen. Op grond van het tweede lid van artikel 7:15 Awb komen voor vergoeding in aanmerking de kosten die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken. Als maatstaf voor de vraag of het inroepen van de deskundige redelijk was dient volgens vaste rechtspraak gehanteerd te worden of degene die de deskundige heeft ingeroepen, ten tijde van die inroeping, erop mocht vertrouwen dat de deskundige een relevante bijdrage aan een voor die belanghebbende gunstige uitkomst van de procedure zou leveren. In het onderhavige geval is de rechtbank van oordeel dat eiseres in redelijkheid een deskundige heeft kunnen inroepen.
2.11 In artikel 1, eerste lid, aanhef en onder b, van het Besluit Proceskosten Bestuursrecht is neergelegd - voor zover hier relevant - dat een vergoeding van de kosten als bedoeld in artikel 7:15 Awb uitsluitend betrekking kan hebben op kosten van een deskundige die aan een partij verslag heeft uitgebracht. In artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, van het besluit Proceskosten Bestuursrecht is bepaald dat het bedrag voor kosten als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, wordt vastgesteld met overeenkomstige toepassing van het bepaalde bij en krachtens de Wet tarieven in strafzaken. Ingevolge het Besluit tarieven in strafzaken is het maximumtarief dat kan gelden voor een deskundige als de onderhavige bepaald op € 81,23 per uur. Voorts is de rechtbank van oordeel dat de tijd die bij het onderzoek door de deskundige naar de onrechtmatigheid van de premienota uit 2001 gemoeid kon zijn, gelet op de omvang en de aard van de door de deskundige verrichte werkzaamheden, in redelijkheid moet worden vastgesteld op 8 uur. Hiermee komt het bedrag dat verweerder aan eiseres dient te vergoeden voor het inschakelen van een deskundige op € 649,84. Dat de kosten die de deskundige aan eiseres in rekening heeft gebracht op een veel hoger bedrag uitkomen is een gevolg van de no cure no pay afspraak die eiseres met de deskundige heeft gemaakt. De financiële gevolgen van deze afspraak kan eiseres echter niet afwentelen op verweerder.
2.12 De rechtbank zal dan ook bepalen dat verweerder aan eiseres een bedrag van € 649,84 dient te vergoeden voor door eiseres gelden schade.
2.13 Er bestaat aanleiding voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van verweerder, waarbij 1 punt is gerekend voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting (factor 1).
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt het bestreden besluit van 1 april 2008 voor zover het verzoek om schadevergoeding is afgewezen voor wat betreft de schade die een gevolg is van de premienota over 2001 ;
3.3 bepaalt dat verweerder aan eiseres schadevergoeding toekent voor door eiseres gemaakte deskundigenkosten ter hoogte van € 649,84;
3.4 bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
3.5 veroordeelt verweerder in de door eiseres in beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van in totaal € 644,- te betalen door het uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan eiseres;
3.6 gelast dat het uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen het door eiseres betaalde griffierecht van € 288,- aan haar vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J.A.M. van Brussel, rechter en op 17 oktober 2008 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. A. Buiskool, griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.