ECLI:NL:RBHAA:2008:BF3723

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
1 juli 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07 / 4049
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van WW-uitkering voor directeur-grootaandeelhouder en schending van het rechtszekerheidsbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 1 juli 2008 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een directeur-grootaandeelhouder, en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (verweerder) over de beëindiging van zijn WW-uitkering. Eiser ontving sinds 1 mei 2006 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW), maar verweerder heeft deze uitkering per 5 maart 2007 beëindigd voor 16 uren per week, omdat eiser niet meer als werknemer werd aangemerkt. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat hij niet correct is geïnformeerd over de gevolgen van zijn werkzaamheden als directeur-grootaandeelhouder.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser in de week van 12 tot en met 18 februari 2007 eenmalig 16 uren heeft gewerkt, terwijl hij normaal gesproken slechts drie uren per week werkte. Verweerder heeft de WW-uitkering beëindigd op basis van de veronderstelling dat eiser zijn werknemerschap had verloren door zijn rol als directeur-grootaandeelhouder. Eiser betoogt dat hij, indien hij tijdig en correct was geïnformeerd over de gevolgen van zijn arbeidsverhouding, niet meer uren zou hebben gewerkt.

De rechtbank oordeelt dat het beroep van eiser op schending van het rechtszekerheidsbeginsel gerechtvaardigd is. De rechtbank concludeert dat de gevolgen van de door verweerder gemaakte fout onevenredig zwaar zijn voor eiser. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit van verweerder en verklaart het beroep gegrond. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser en dient het griffierecht te worden vergoed. De uitspraak is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 07 - 4049 WW
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 juli 2008
in de zaak van:
[naam eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde: mr. E. van der Heijden, SRK Rechtsbijstand,
tegen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 9 maart 2007 heeft verweerder de aan eiser toegekende uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) met ingang van 5 maart 2007 voor 16 uren per week beëindigd.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 11 maart 2007 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 4 juni 2007 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 25 juni 2007 beroep ingesteld.
Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van 13 februari 2008, alwaar eiser in persoon is verschenen en verweerder bij drs. J.P.A. Loogman.
2. Overwegingen
2.1 In artikel 3, eerste lid, WW is bepaald dat werknemer is de natuurlijke persoon, jonger dan 65 jaar, die in privaatrechtelijke of in publiekrechtelijke dienstbetrekking staat.
2.2 Ingevolge artikel 6, eerste lid, onder d, WW wordt niet als dienstbetrekking beschouwd de arbeidsverhouding van een persoon die directeur-grootaandeelhouder is.
2.3 Het recht op uitkering eindigt ingevolge artikel 20, eerste lid, onder a, WW voorzover de werknemer zijn hoedanigheid van werknemer verliest.
2.4 Eiser ontvangt vanaf 1 mei 2006 een uitkering op grond van de WW. Op 29 maart 2006 is eiser in dienst getreden bij [naam BV] B.V. in de functie van directeur van de vennootschap voor maximaal drie uur per week en tegen een salaris van € 250,- per maand. Verweerder heeft vanaf de eerste werkloosheidsdag 70% van deze inkomsten op de WW-uitkering in mindering gebracht.
2.5 Met ingang van 5 maart 2007 heeft verweerder de WW-uitkering beëindigd voor 16 uren per week omdat eiser voor die uren niet meer als werknemer wordt aangemerkt. In het bestreden besluit op bezwaar stelt verweerder dat er in het verleden ten onrechte een inkomstenkorting is toegepast aangezien de arbeidsverhouding bij [naam BV] B.V. niet als dienstbetrekking wordt beschouwd. Eiser is als directeur-grootaandeelhouder immers geen werknemer in de zin van de WW en verliest over de gewerkte uren zijn werknemerschap. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het recht van eiser op uitkering met ingang van 1 mei 2006 had dienen te worden beëindigd voor drie uur per week. Vanwege het feit dat eiser in de week van 12 februari tot en met 18 februari 2007 (eenmalig) 16 uren heeft gewerkt in plaats van de gebruikelijke drie uren heeft verweerder geconcludeerd dat eisers recht op uitkering per 19 februari 2007 had dienen te worden beëindigd voor 16 uur per week. Omdat eiser door een onjuiste beoordeling van verweerder niet is ingelicht over de consequenties van het verrichten van arbeid als zelfstandige heeft verweerder de toegepaste inkomstenkorting gehandhaafd en besloten het recht op uitkering (eerst) met ingang van 5 maart 2007 te beëindigen voor 16 uur per week.
2.6 Tussen partijen is niet (langer) in geschil dat de arbeidsverhouding van eiser met [naam BV] B.V. in verband het zijn van directeur-grootaandeelhouder op zich niet als dienstbetrekking wordt beschouwd en dat het recht op uitkering eindigt ter zake van het aantal uren dat eiser werkzaamheden voor de vennootschap verricht.
2.7 De grief van eiser ziet met name op schending van het rechtszekerheidsbeginsel. Hij mocht er op vertrouwen, aldus eiser, dat zijn inkomsten sedert 1 mei 2006 door verweerder op juiste wijze werden gekort. Eiser heeft slechts eenmalig, dat wil zeggen alleen in de week van 12 tot en met 18 februari 2007, meer dan de reguliere drie uren per week gewerkt en betoogt dat hij, wanneer verweerder hem tijdig en correct had geïnformeerd over het rechtskarakter van zijn arbeidsverhouding tot de vennootschap en de gevolgen van het incidenteel een groter aantal uren werken, van die meerdere uren had afgezien. Door het meerdere aantal uren met terugwerkende kracht in aanmerking te nemen wordt eiser plotseling geconfronteerd met een blijvend gat van 16 uur in zijn uitkering. Weliswaar kan hij zijn uren terugkrijgen, maar dan moet hij de werkzaamheden volledig beëindigen. Dit is volgens eiser voor hem geen optie omdat het openbreken van zijn (stamrecht-)BV zal leiden tot grote en ongewenste financiële consequenties.
2.8 De rechtbank overweegt dienaangaande dat uitgangspunt is dat het hier gaat om dwingendrechtelijke bepalingen. Uit de artikelen 6 en 20 voornoemd volgt dat voor het aantal uren dat eiser werkzaamheden verricht als directeur-grootaandeelhouder het recht op een WW-uitkering eindigt.
2.9 Onder de gegeven omstandigheden acht de rechtbank evenwel het beroep van eiser op schending van het rechtszekerheidsbeginsel gerechtvaardigd. Van de aanvang af heeft eiser doorlopend slechts drie uur per week werkzaamheden verricht. Van dit vaste patroon is hij, zo blijkt uit het voorgaande, slechts één keer afgeweken en wel in de week van 12 tot en met 18 februari 2007. De rechtbank acht het meer dan aannemelijk dat eiser anders zou hebben gehandeld wanneer verweerder hem correct had geïnformeerd over de aard van zijn rechtsverhouding tot de vennootschap en eiser derhalve bekend had kunnen zijn met de consequenties van het incidenteel gedurende een groter aantal uren werken voor zijn uitkering. Rekening houdend met alle relevante aspecten in dit geval is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat de (financiële) gevolgen van de door verweerder gemaakte fout voor eiser onevenredig zwaar uitpakken en dat het bestreden besluit deswege geen stand kan houden. Derhalve kan verweerder eerst voor werkzaamheden verricht na 5 maart 2007 conseqenties verbinden aan het werken van een groter aantal uren dan drie per week.
2.10 Het beroep is derhalve gegrond; de rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid Awb. Er bestaat voorts aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt het bestreden besluit van 4 juni 2007;
3.3 veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 322,- te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan eiser;
3.4 bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen het door eiser betaalde griffierecht van € 39,- aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Ludwig, rechter, en op 1 juli 2008 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. H.R.A. Horring, griffier.
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.