zaaknummer: AWB 08 - 5075
uitspraak van de voorzieningenrechter van 9 september 2008
[naam verzoekster].,
gevestigd te [woonplaats],
verzoekster,
gemachtigde: mr. S.D. van Reenen, werkzaam bij DAS rechtsbijstand,
het college van burgemeester en wethouders van Waterland,
verweerder.
Bij besluit van 16 juni 2008, verzonden op 20 juni 2008, heeft verweerder de aan verzoekster verleende bouwvergunning voor het oprichten van twee bedrijfshallen met kantoorruimte op het perceel [locatie perceel], ingetrokken. Hierbij heeft verweerder verzoekster tevens een last onder dwangsom opgelegd wegens het bouwen zonder bouwvergunning en het verzoek tot opheffing van een eerder opgelegde bouwstop afgewezen.
Tegen dit besluit is bij brief van 18 juli 2008 bezwaar gemaakt. Bij brief van dezelfde datum is tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij brief van 7 augustus 2008 heeft verweerder verzocht het verzoek zonder het houden van een zitting af te wijzen. Bij brief van 13 augustus 2008 heeft verzoeker hierop gereageerd.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 26 augustus 2008, alwaar namens verzoekster zijn verschenen mr. L. de Man, kantoorgenoot van gemachtigd[naam], directeur van verzoekster. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door B. Kemper en P.R. Kok, beiden werkzaam bij de gemeente Waterland. Partijen hebben ter zitting pleitnotities overgelegd.
2.1 Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Daarbij gaat het om een afweging van belangen van de verzoekende partij bij een onverwijlde voorziening tegen het belang dat is gemoeid met onmiddellijke uitvoering van het besluit. Voor zover deze toetsing een beoordeling van de hoofdzaak meebrengt, is dat oordeel voorlopig van aard.
Ingevolge artikel 59, eerste lid, onder a, van de Woningwet kunnen burgemeester en wethouders een bouwvergunning geheel of gedeeltelijk intrekken, indien blijkt dat zij de vergunning ten gevolge van een onjuiste of onvolledige opgave hebben verleend of dat gegevens of bescheiden als bedoeld in artikel 40a, tweede lid, niet tijdig zijn overgelegd.
Artikel 40 van de Woningwet bepaalt dat het verboden is te bouwen zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders (bouwvergunning).
Op grond van artikel 125, eerste lid, Gemeentewet is het gemeentebestuur bevoegd tot het toepassen van bestuursdwang.
Op grond van artikel 5:32 Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan het bestuursorgaan dat bevoegd is bestuursdwang toe te passen, in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen.
2.2 Verweerder heeft verzoekster op 21 april 2005 een bouwvergunning verleend voor het oprichten van twee bedrijfshallen met kantoor. Volgens verweerder is nadien meerdere malen geconstateerd dat verzoekster geen bedrijfshallen, maar twee woningen realiseert, hetgeen in strijd is met het ter plaatse vigerende bestemmingsplan. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de bouwvergunning is verleend tengevolge van een onjuiste of onvolledige opgave en heeft daarom besloten de vergunning in te trekken op grond van artikel 59, eerste lid, onder a, van de Woningwet. Verweerder heeft verzoekster daarbij tevens gelast beide gebouwen inclusief de funderingen te slopen. Indien verzoekster niet binnen twaalf weken aan deze last voldoet, verbeurt zij een eenmalige dwangsom van € 125.000,- per gebouw.
2.3 Verzoekster kan zich met dit besluit niet verenigen en voert hiertoe aan dat er geen aanknopingspunten bestaan voor het oordeel dat de bouwvergunning is aangevraagd voor een ander doel dan het bouwen van twee bedrijfshallen met kantoorruimte. Verzoekster heeft de voorzieningenrechter daarom verzocht een voorlopige voorziening te treffen, in die zin dat het bestreden besluit wordt geschorst tot twaalf weken na de beslissing op bezwaar. Het verzoek om voorlopige voorziening ziet niet op de afwijzing van het verzoek tot opheffing van de opgelegde bouwstop. Namens verzoekster is ter zitting uitdrukkelijk aangegeven dat geen woningen maar bedrijfshallen met kantoor worden gebouwd.
2.4 De voorzieningenrechter overweegt het volgende.
2.5 Volgens verweerder dient het verzoek allereerst te worden afgewezen, omdat het bezwaarschrift - naar verwachting - niet-ontvankelijk zal worden verklaard, nu dit niet is ingediend door verzoekster zelf, maar[naam] (verder: [naam]). Blijkens een overgelegd uittreksel uit het handelsregister is [naam] enig aandeelhouder en bestuurder/directeur van verzoekster. Volgens verweerder is zijn belang niet rechtstreeks getroffen door het besluit dat gericht is tot verzoekster. Verzoekster heeft aangegeven dat sprake is van een kennelijke verschrijving en dat bedoeld is zowel het bezwaarschrift als het verzoekschrift in te dienen namens verzoekster.
2.6 Van belang is dat de bouwvergunning is verleend aan verzoekster, dat het bestreden besluit is gericht tot verzoekster en dat ook de overige door verweerder overgelegde brieven, waaronder vooraankondigingen van besluiten en opgelegde bouwstops, zijn gericht tot verzoekster. Verder is van de kant van verzoekster, voor zover dit uit de stukken blijkt, namens verzoekster telkenmale richting verweerder gereageerd door [naam]. Daarbij is nimmer een belang van [naam] persoonlijk aan de orde geweest. Het is voor partijen altijd duidelijk geweest dat uitsluitend de rechtspositie van verzoekster aan de orde was. Onder deze omstandigheden moet worden aangenomen dat het noemen van de naam [naam] in plaats van de naam van verzoekster in het bezwaarschrift en het verzoekschrift is te beschouwen als een kennelijke verschrijving, waarover ook bij verweerder redelijkerwijs geen misvatting heeft kunnen bestaan. De voorzieningenrechter gaat ervan uit dat het bezwaar- en verzoekschrift is ingediend door verzoekster en komt derhalve toe aan de inhoudelijke behandeling van het verzoekschrift.
2.7 Gelet op het bepaalde in artikel 59, eerste lid, onder a, van de Woningwet, is verweerder in het onderhavige geval alleen bevoegd tot intrekking van de bouwvergunning, indien vaststaat dat de vergunning is verleend tengevolge van een onjuiste of onvolledige opgave. Zoals de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State reeds heeft geoordeeld (uitspraak van 28 april 2004 in zaak nr. 200305082; www.raadvanstate.nl) dient onder een onjuiste of onvolledige opgave van gegevens in het kader van een aanvraag om bouwvergunning mede te worden verstaan het verzwijgen van het doel, ten behoeve waarvan de bouw zal plaatsvinden, indien gezien dit doel de voorgenomen bouw in strijd zou zijn met het bestemmingsplan.
2.8 Op het betrokken perceel rust volgens het geldende bestemmingsplan "Landelijk gebied" de bestemming "Bedrijfsdoeleinden", met als nadere aanduiding "Transportbedrijf". Partijen verschillen er niet over van mening dat het bouwen van woningen op het perceel in strijd komt met deze bestemming in het bestemmingsplan. Evenmin verschillen partijen erover van mening dat de bouwvergunning is verleend voor het oprichten van bedrijfsruimte, niet voor woningen.
2.9 Verweerder stelt zich op het standpunt dat sprake is van een onjuiste of onvolledige opgave, nu een opeenstapeling van aanwijzingen erop wijst dat verzoekster van meet af aan de bedoeling heeft gehad om ter plaatse twee woningen te bouwen. Verweerder voert in dit verband allereerst aan dat hem rond de start van de bouw in oktober 2007 geruchten ter ore gekomen zijn dat de twee bedrijfsgebouwen in feite woningen voor de kinderen van [naam] zullen worden. In het licht van deze geruchten is het volgens verweerder opvallend dat op de later ingediende constructietekeningen in elke van beide gebouwen de naam van één van de kinderen van [naam] vermeld staat. Verweerder neemt hierbij voorts in aanmerking dat de bouwaanvraag vooraf is gegaan door een principeverzoek dat betrekking had op de bouw van woningen. Ook plaatst verweerder zijn vraagtekens bij de plotselinge behoefte om twee grote kantoren te bouwen voor een betrekkelijk klein bedrijf.
2.10 Naar het oordeel van de voorzieningenrechter zijn deze omstandigheden - zoals ter zitting ook door verweerder zelf te kennen is gegeven - onvoldoende om aannemelijk te maken dat de bouwvergunning als gevolg van een onjuiste opgave is verleend. De aanwezigheid van geruchten is op zichzelf onvoldoende om tot een dergelijk oordeel te komen. Het gegeven dat in het verleden een principeverzoek met betrekking tot de bouw van woningen is ingediend, leidt evenmin tot dat oordeel. Dat het hier twee grote kantoren ten behoeve van een klein bedrijf betreft, is een omstandigheid die verweerder reeds bij de ontvangst van de aanvraag bekend was en op dat moment kennelijk niet aan het verlenen van een bouwvergunning in de weg stond. De omvang van het bouwplan is zelfs voor verweerder nog aanleiding geweest (binnenplans) vrijstelling te verlenen van het in het bestemmingsplan opgenomen maximaal toegestane bebouwingsoppervlak. Met betrekking tot de namen van de kinderen op de constructietekeningen heeft verzoekster aangevoerd dat haar bedrijf bestaat uit twee vennootschappen, waarvan de één door de dochter en de ander door de zoon van [naam] wordt beheerd. Beide bedrijfshallen hebben daarom een eigen kantoorruimte en dragen op de constructietekeningen elk de naam van één van de kinderen. De voorzieningenrechter acht deze verklaring niet volstrekt onaannemelijk.
2.11 Volgens verweerder doen zich echter nog meer aanwijzingen voor die, in onderlinge samenhang bezien, leiden tot de conclusie dat verzoekster altijd de bedoeling heeft gehad om woningen te realiseren. Zo is er geconstateerd dat er wordt gebouwd in afwijking van de bouwvergunning: aan de achterzijde zijn twee dakramen gerealiseerd, het trapgat op de eerste verdieping zit op een andere locatie en de ramen en de plafondhoogte op de begane grond zijn verlaagd. De plafondhoogte is volgens verweerder nu dermate laag dat de stalling van vrachtauto's en daarmee de uitoefening van een transportbedrijf niet langer mogelijk is. Voorts heeft verweerder geconstateerd dat op de website van de uitvoerende aannemer wordt gesproken van de bouw van twee woningen en is bij een controle ter plaatse een bouwtekening aangetroffen die, voor wat betreft de indeling op de eerste verdieping, verschilt van de bouwtekening behorend bij de bouwvergunning. Tenslotte zou [naam] op 20 maart 2008 in een gesprek met wethouder [naam wethouder] en medewerkers van verweerder zelf hebben verklaard dat hij toestemming heeft om woningen te bouwen.
2.12 Naar het oordeel van de voorzieningenrechter leveren ook de in afwijking van de bouwvergunning uitgevoerde werkzaamheden voor wat betreft de plaats van het trapgat, de dakramen en andere ramen onvoldoende grond voor het oordeel dat verzoekster de intentie heeft om woningen te bouwen. Ook met deze wijzigingen is het te bouwen pand te gebruiken als bedrijfsruimte in overeenstemming met het bestemmingsplan. Het enkele feit dat gebouwd is in afwijking van de bouwvergunning brengt niet zonder meer mee dat de bouwvergunning tengevolge van een onjuiste of onvolledige opgave is verleend. Wanneer verweerder constateert dat wordt gebouwd in afwijking van de verleende vergunning, beschikt verweerder over andere bevoegdheden dan het intrekken van de bouwvergunning om af te dwingen dat de bouwvergunning wordt nageleefd. Voorts heeft verzoekster met de door haar overgelegde foto's voldoende aannemelijk gemaakt dat met een lagere plafondhoogte op de benedenverdieping nog steeds een transportbedrijf kan worden uitgeoefend. Ook met de overige wijzigingen die verzoekster tot dusver heeft aangebracht op het vergunde bouwplan, is het nog steeds mogelijk te bouwen in overeenstemming met de voor het perceel geldende bestemming.
2.13 Met betrekking tot de afwijkende bouwtekening van de eerste verdieping is ter zitting namens verzoekster verklaard dat het een bouwtekening van een eerder bouwplan betreft, waarover met verweerder overleg is gevoerd. Na dit overleg heeft verzoekster ervan afgezien voor dit bouwplan een bouwvergunning aan te vragen. Deze bouwtekening is ten onrechte door de aannemer op de bouwplaats opgehangen, aldus verzoekster. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter leidt ook de aanwezigheid van deze bouwtekening niet tot de conclusie dat verzoekster woningen aan het bouwen is, te meer daar de eerste verdieping thans nog geen indeling kent en verzoekster heeft verklaard dat deze conform de bouwvergunning zal worden gerealiseerd. Hetzelfde geldt voor de mededeling op de website van de aannemer. Hoewel het merkwaardig is dat hierop gesproken wordt over de bouw van twee woningen, is verzoekster niet verantwoordelijk voor mededelingen die worden gedaan op een niet bij haar in beheer zijnde website. Ten aanzien van de vermeende uitlatingen op 20 maart 2008 heeft [naam] ter zitting toegelicht dat hij inderdaad heeft gezegd dat hij altijd al woningen heeft willen bouwen en dat het hem vrij staat om over drie tot vijf jaar een woonvergunning aan te vragen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat deze uitlatingen niet de conclusie rechtvaardigen dat verzoekster reeds op dit moment in afwijking van de bouwvergunning woningen bouwt.
2.14 Gelet op alle door verweerder genoemde aanwijzingen is het voorstelbaar dat bij verweerder de indruk is ontstaan dat verzoekster geen bedrijfshallen met kantoor maar woningen aan het bouwen is. Dat verzoekster daadwerkelijk woningen realiseert heeft verweerder echter onvoldoende aannemelijk kunnen maken. De aanwijzingen waar verweerder zich op baseert, zijn op zichzelf en in samenhang bezien onvoldoende voor het oordeel dat de bouwvergunning is verleend tengevolge van een onvolledige of onjuiste aanvraag. Verweerder was derhalve niet bevoegd om de bouwvergunning in te trekken op grond van artikel 59, eerste lid, onder a, van de Woningwet. Gelet hierop was verweerder evenmin bevoegd tot het opleggen van een last onder dwangsom wegens het bouwen zonder vergunning.
2.15 Uit het voorgaande volgt dat, gelet op de betrokken belangen, onverwijlde spoed het treffen van een voorlopige voorziening vereist. Het bestreden besluit zal, voor wat betreft de intrekking van de bouwvergunning en het opleggen van de dwangsom, worden geschorst tot zes weken na verzending van de beslissing op bezwaar. Voor schorsing van het besluit voor een langere periode - zoals verzoekster heeft verzocht - bestaat geen aanleiding. Indien de periode van schorsing voor verzoekster te kort mocht zijn, staat het haar vrij na het instellen van beroep opnieuw een verzoek om voorlopige voorziening in te dienen.
2.16 Voorts bestaat aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten die verzoekster in verband met de behandeling van het verzoek redelijkerwijs heeft moeten maken, welke kosten geheel zijn toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Voor deze kosten wordt met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 644,- toegekend (1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarbij het gewicht van de zaak als gemiddeld is aangemerkt).
3.1 schorst het besluit van 16 juni 2008, voor zover dit besluit betreft de intrekking van de aan verzoekster verleende bouwvergunning en het opleggen van een last onder dwangsom, tot zes weken na de verzending van de beslissing op het bezwaarschrift van verzoekster;
3.2 veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Waterland in de door verzoekster gemaakte proceskosten tot een bedrag van in totaal € 644,-, te betalen door de gemeente Waterland aan verzoekster;
3.3 gelast dat de gemeente Waterland het door verzoekster betaalde griffierecht van
€ 288,- aan verzoekster vergoedt;
3.4 wijst het verzoek voor het overige af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J.A.M. van Brussel, voorzieningenrechter, en op 9 september 2008 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. D. Krokké, griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.