zaaknummer: AWB 08 - 5674
uitspraak van de voorzieningenrechter van 19 september 2008
[naam verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
gemachtigde: mr. W.G. Fischer, advocaat te Haarlem,
het college van burgemeester en wethouders van Haarlem,
verweerder,
Bij besluit van 14 april 2008 heeft verweerder aan verzoeker meegedeeld dat zijn uitkering op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) met ingang van 14 maart 2007 (de rechtbank leest 14 maart 2008) wordt ingetrokken.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 18 april 2008, aangevuld bij brief van 18 augustus 2008 bezwaar gemaakt. Bij brief van 25 augustus 2008 is tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 15 september 2008, alwaar eiser in persoon is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door C. Kreukniet.
2.1 Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is het volgende naar voren gekomen. Verzoeker heeft de Liberiaanse nationaliteit. Verzoeker ontving laatstelijk vanaf 14 september 2006 een uitkering krachtens de WWB naar de norm van een alleenstaande. Verzoeker is voorts in procedure voor het verkrijgen van een verblijfsvergunning in Nederland en is thans in afwachting van de uitkomst van verschillende beroepsprocedures. Per 14 maart 2008 heeft de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) de zogenaamde GBA-verblijfscode van verzoeker in het systeem aangepast. Naar aanleiding hiervan heeft verweerder verzoekers bijstandsuitkering ingetrokken per 14 maart 2008. Bij besluit van 28 januari 2008 heeft de IND aan eiser uitstel van vertrek verleend tot 14 februari 2009 op grond van artikel 64 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Verweerder heeft de bijstandsuitkering van verzoeker per 14 maart 2008 ingetrokken, omdat verzoeker niet een met een Nederlander gelijkgestelde vreemdeling is.
2.2 Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van verweerder tot intrekking van zijn bijstanduitkering. Tevens heeft hij een voorlopige voorziening aangevraagd, waarin hij verzoekt het bestreden besluit te schorsen lopende de procedure. Verzoeker stelt in een noodsituatie te verkeren. Hij heeft geen verblijfsvergunning, maar kan ook niet reizen. Aan hem is dan ook uitstel van vertrek verleend op grond van artikel 64 Vw. Er bestaat een direct gevaar voor een psychose. Verzoeker heeft een grote huurachterstand en een betalingsachterstand bij de NUON. Evenmin heeft hij geld om te eten. Als verzoeker zijn woning kwijtraakt bestaat het risico dat het helemaal misgaat met hem. Er is bovendien geen zicht op een voorziening van het Centraal Orgaan Opvang Asielzoekers (COA). Verzoeker stelt dat in zijn geval het koppelingsbeginsel buiten toepassing moet worden gelaten, nu hij Nederland buiten zijn schuld om niet kan verlaten. Voorts is het besluit in strijd met diverse internationaalrechtelijke bepalingen.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
2.3 Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Daarbij gaat het om een afweging van belangen van de verzoekende partij bij een onverwijlde voorziening tegen het belang dat is gemoeid met onmiddellijke uitvoering van het besluit. Voorzover deze toetsing een beoordeling van de hoofdzaak meebrengt, is dat oordeel voorlopig van aard.
2.4 In artikel 11, eerste lid, WWB is bepaald dat iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, recht heeft op bijstand van overheidswege. In het tweede lid is bepaald dat met de Nederlander bedoeld in het eerste lid wordt gelijkgesteld de hier te lande woonachtige vreemdeling die rechtmatig in Nederland verblijf houdt in de zin van artikel 8, onderdelen a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000. In het derde lid van artikel 11 WWB is bepaald dat bij algemene maatregel van bestuur andere hier te lande woonachtige vreemdelingen dan de in het tweede lid bedoelde voor de toepassing van deze wet met een Nederlander kunnen worden gelijkgesteld:
a. ter uitvoering van een verdrag dan wel een besluit van een volkenrechtelijke organisatie, of
b. indien zij, na rechtmatig verblijf te hebben gehouden in de zin van artikel 8, onderdelen a tot en met e en l van de Vreemdelingenwet 2000, rechtmatig verblijf in Nederland hebben als bedoeld in artikel 8, onderdeel g of h, van die wet en zij aan de in die algemene maatregel van bestuur gestelde voorwaarden voldoen.
2.5 In het Besluit gelijkstelling vreemdelingen WWB, IOAW, IOAZ en WWIK (hierna: het Besluit gelijkstelling vreemdelingen) is bepaald in artikel 1, eerste lid, - voorzover hier van belang - dat voor de toepassing van de WWB met een Nederlander wordt gelijkgesteld de vreemdeling die, na rechtmatig in Nederland verblijf te hebben gehouden in de zin van artikel 8, onder a tot en met e, of l, van de Vreemdelingenwet 2000:
a. voor de beëindiging van dit verblijf een aanvraag heeft ingediend om voortgezette toelating, of
b. binnen de termijn, genoemd in artikel 69, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, bezwaar heeft gemaakt of beroep heeft ingesteld tegen de intrekking van de toelating in de zin van artikel 8, onder a tot en met e, of l van de Vreemdelingenwet 2000.
In het tweede lid is bepaald dat de gelijkstelling, bedoeld in het eerste lid, eindigt zodra:
a. onherroepelijk op de aanvraag, het bezwaar of het beroep is beslist of
b de uitzetting van de vreemdeling is gelast, tenzij die uitzetting ingevolge de Vreemdelingenwet 2000 of op grond van een rechterlijke beslissing achterwege dient te blijven.
2.6 Vast staat dat aan verzoeker uitstel van vertrek is verleend op basis van artikel 64 Vw 2000 in verband met zijn gezondheidstoestand. Verzoeker heeft derhalve in ieder geval rechtmatig verblijf op grond van artikel 8, aanhef en onder j, Vw 2000. Dit is echter geen verblijfstitel op grond waarvan verzoeker valt onder een categorie van vreemdelingen die voor de toepassing van de WWB met een Nederlander worden gelijkgesteld. Verzoeker heeft daarnaast niet aannemelijk gemaakt dat hij (tevens) rechtmatig in Nederland verblijft op grond van artikel 8, a t/m e, g,h of l, Vw 2000. Niet aannemelijk is dan ook gemaakt dat verzoeker toch behoort tot een categorie van vreemdelingen die op grond van artikel 11 WWB of het Besluit gelijkstelling vreemdelingen rechthebbenden zijn in de zin van de WWB. Verweerder heeft dan ook op juiste gronden verzoekers bijstandsuitkering ingetrokken met ingang van 14 maart 2008.
2.7 Wel valt in de gedingstukken op dat op 7 mei 2008 verzoekers GBA-verblijfscode door de IND is gewijzigd in code 32, waarbij is toegevoegd dat verzoeker verblijf heeft op grond van artikel 8 onder f en h Vw 2000. Indien verzoeker inderdaad vanaf 7 mei 2008 rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, aanhef en onder h, Vw 2000 zou dit kunnen betekenen dat verzoeker wel aanspraak kan maken op een uitkering op grond van de WWB als hij voldoet aan de voorwaarden in het Besluit gelijkstelling vreemdelingen. Dit zal verweerder dan ook nader dienen te onderzoeken in het kader van de volledige heroverweging in bezwaar.
2.8 Ten aanzien van verzoekers stelling dat nu hij Nederland niet kan en hoeft te verlaten de Nederlandse Staat op grond van diverse internationale bepalingen een zorgplicht heeft ten aanzien van verzoeker, om in ieder geval te voorzien in de noodzakelijke bestaansvoorwaarden overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
2.9 In artikel 2, eerste lid, van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (hierna: de Rva) is bepaald dat deze regeling uitsluitend betrekking heeft op een asielzoeker en de daarmee gelijkgestelde categorieën, als bedoeld in artikel 3, derde en vierde lid, van deze regeling, die niet beschikt over voldoende middelen om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, als bedoeld in de Wet Werk en Bijstand.
2.10 In artikel 3, eerste lid, van de Rva is bepaald dat het orgaan zorgdraagt voor de centrale opvang van asielzoekers door erin te voorzien dan hen opvang wordt geboden in een opvangvoorziening. Met het orgaan wordt bedoeld: het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA). In het derde lid, aanhef en onder f, Rva is bepaald dat met de in het tweede lid bedoelde categorieën asielzoekers wordt gelijkgesteld de vreemdeling wiens uitzetting op grond van artikel 64 Vw 2000 achterwege blijft.
2.11 Voor vreemdelingen zoals verzoeker, die geen verblijfsvergunning hebben, maar op grond van artikel 64 Vw 2000 uitstel van vertrek hebben gekregen dient het COA op grond van de Rva te voorzien in opvang in een opvangvoorziening. Verzoeker heeft niet aannemelijk gemaakt dat het COA deze verplichting niet nakomt. Ter zitting heeft verzoeker aangegeven alleen € 52,- per week van het COA te ontvangen, hetgeen onvoldoende is voor de kosten van huisvesting. Maar deze enkele niet nader onderbouwde mededeling van verzoeker ter zitting is naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende om hier te oordelen dat het COA de verplichting om te zorgen voor opvang van verzoeker in een opvangvoorziening niet nakomt of dat verzoeker niet in aanmerking komt voor deze opvang. Evenmin heeft verzoeker aannemelijk gemaakt dat de opvang waarvoor het COA op grond van de Rva dient zorg te dragen niet voldoet aan de door verzoeker aangehaalde verdragsverplichtingen.
2.12 Concluderend is de voorzieningenrechter van oordeel dat in geval van verzoeker sprake is van een voorliggende voorziening in de vorm van de Rva. Verzoeker heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij daarvan geen gebruik kan maken. Nu verweerder vooralsnog terecht heeft geoordeeld dat verzoeker niet valt onder een categorie van vreemdelingen die rechthebbenden zijn in de zin van de WWB, bestaat er geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening zoals gevraagd. Het verzoek daartoe wordt derhalve afgewezen.
2.13 Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen aanwezig.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J.A.M. van Brussel, voorzieningenrechter, en op 19 september 2008 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. A. Buiskool, griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.