ECLI:NL:RBHAA:2008:BE9069

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
31 juli 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-8105
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van bijstand in de vorm van een lening onder zekerheidsstelling van een hypotheek

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 31 juli 2008 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlemmermeer. Eiseres had een aanvraag ingediend voor bijstandsverlening op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), welke aanvankelijk was afgewezen. Na bezwaar werd haar bijstand toegekend in de vorm van een lening onder zekerheidsstelling van een hypotheek op haar woning. Eiseres betwistte echter dat de lening van € 135.000,- aan haar dochters als een reële schuld kon worden aangemerkt, omdat deze niet bij notariële akte was vastgelegd en er geen aflossingsverplichtingen waren. De rechtbank oordeelde dat de lening wel degelijk als een reële schuld moest worden beschouwd, omdat er een daadwerkelijke verplichting tot terugbetaling aan verbonden was. De rechtbank stelde vast dat de waarde van de woning en de hoogte van de lening in verhouding stonden tot elkaar en dat de lening niet als fictief kon worden aangemerkt. De rechtbank vernietigde het besluit van verweerder dat de bijstand in de vorm van een lening was toegekend en bepaalde dat eiseres recht had op bijstand om niet. Tevens werd verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan eiseres. Deze uitspraak benadrukt het belang van de beoordeling van de reële verplichtingen van bijstandsaanvragers en de voorwaarden waaronder leningen tussen familieleden als schulden kunnen worden erkend.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 07 - 8105 WWB
uitspraak van de meervoudige kamer van 31 juli 2008
in de zaak van:
[naam eiseres] ,
wonende te Hoofddorp,
eiseres,
gemachtigde: mr. A.S. Douma, advocaat te Rijswijk,
tegen:
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlemmermeer,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 18 juli 2007 heeft verweerder de aanvraag van eiseres voor een uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand (hierna: WWB) afgewezen.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 30 juli 2007 bezwaar gemaakt. Tevens heeft eiseres bij de rechtbank verzocht om een voorlopige voorziening. Bij uitspraak van 30 augustus 2007 heeft de voorzieningenrechter verweerder opgedragen eiseres bijstand te verlenen totdat op het bezwaarschrift is beslist.
Bij besluit verzonden op 5 november 2007 heeft verweerder het bezwaarschrift gegrond verklaard en eiseres met ingang van 15 juni 2007 bijstand toegekend in de vorm van een lening onder zekerheidsstelling van een hypotheek op haar woning, totdat het bedrag ad € 82.123,47 is bereikt.
Bij brief van 29 november 2007 heeft eiseres beroep ingesteld.
Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van 15 april 2008. Eiseres is in persoon ter zitting verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde, voornoemd. Namens verweerder is verschenen mr. E.C. Berkouwer, advocaat te Haarlem.
2. Overwegingen
2.1 De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiseres ontving een bijstandsuitkering van de gemeente Uithoorn tot 30 mei 2007. Die uitkering is beëindigd als gevolg van een verhuizing naar Hoofddorp. Vervolgens heeft eiseres op 15 juni 2007 een aanvraag voor een bijstandsuitkering ingediend in de gemeente Hoofddorp. Op 4 mei 2007 heeft eiseres een woning gekocht te Hoofddorp. De koop is door middel van een tweetal hypothecaire geldleningen tot stand gekomen, te weten een (aflossingsvrije) geldlening van de Coöperatieve Rabobank Regio Schiphol voor € 165.000,00, (waarbij dochter [naam dochter] en schoonzoon mede hoofdelijk aansprakelijk zijn), alsmede een hypothecaire geldlening van beide dochters [namen dochters] ter grootte van € 135.000,00. Het geld voor deze lening is voor het grootste gedeelte door de dochters weer van derden geleend.
Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder medegedeeld dat verweerder het eens is met de, eerst in beroep naar voren gebrachte, grief van eiseres dat de taxatiewaarde van de woning niet op € 291.423,27 maar op € 275.000,00 dient te worden gesteld.
2.2 Verweerder heeft eiseres bij het bestreden besluit met ingang van 15 juni 2007 bijstand toegekend in de vorm van een lening onder zekerheidsstelling van een hypotheek op haar woning, totdat het bedrag ad € 82.123,47 is bereikt, op de grond dat het in de woning gebonden vermogen hoger is dan het vermogen als genoemd in artikel 34, tweede lid, onderdeel d van de WWB. Tot dit bedrag is verweerder als volgt gekomen. Verweerder heeft de waarde van de woning vastgesteld op € 291.423,47. Voorts heeft verweerder gesteld dat het huis is belast met een eerste hypotheek ten behoeve van de Rabobank ten bedrage van € 165.000,-. Na toepassing van de vrijlating ad € 44.300,- als bedoeld in artikel 34, tweede lid, sub d, WWB heeft verweerder het resterende vermogen vastgesteld op € 82.123,47. Hierbij stelt verweerder zich op het standpunt dat de geldlening van € 135.000,- niet als een reële schuld kan worden aangemerkt, aangezien het een lening van familieleden betreft die niet bij notariële akte is vastgelegd en niet met reële aflossingsverplichtingen is onderbouwd. Verweerder heeft verwezen naar een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 7 maart 2006, gepubliceerd in JWWB 2006/124.
2.3 Eiseres stelt dat het bezit van een woning in het kader van de WWB in beginsel is toegestaan en dat geen sprake is van een gebonden vermogen, dat te gelde zou kunnen worden gemaakt of zou kunnen worden bezwaard. Eiseres bestrijdt in essentie dat de overeenkomst van geldlening ad € 135.000,- (welke thans in hoofdsom nog groot is € 127.965,22) van haar dochters niet als een reële schuld zou kunnen worden aangemerkt. Eiseres heeft voorts aangevoerd dat verweerder ten onrechte alle elementen die in de door hem aangehaalde uitspraak van de CRvB hebben geleid tot het aanmerken van een schuld als reële schuld in deze zaak heeft gehanteerd als noodzakelijke voorwaarden om te komen tot deze conclusie. Volgens eiseres kan aan het feit dat in dit geval geen sprake is van een aflossingsverplichting gedurende de looptijd en voorts dat de gecumuleerde renteverplichtingen achteraf dienen te worden voldaan niet de conclusie worden verbonden dat geen sprake is van een reële schuld.
De rechtbank overweegt het volgende.
2.4 Naar vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (hierna: de Raad) dienen de positieve bestanddelen van het vermogen van de bijstandaanvrager slechts gesaldeerd te worden met die schulden waarvan het bestaan in voldoende mate aannemelijk is gemaakt en waarvan vaststaat dat daaraan een daadwerkelijke verplichting tot terugbetaling is verbonden.
2.5 De rechtbank is van oordeel, dat voldoende aannemelijk is gemaakt dat sprake is van een schuld van € 135.000,00 van eiseres aan haar dochters. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat tot zekerheid van terugbetaling van de geldlening een recht van tweede hypotheek is gevestigd op de woning van eiseres. Het bestaan van de schuld is vermeld in de hypotheekakte en voorts is in die akte melding gemaakt van de aangehechte geldleningsovereenkomst (hierna: de overeenkomst). De overeenkomst is tot stand gekomen voorafgaand aan de aanvraag om bijstandsverlening. Voorts is voor het bestaan van een schuld en een terugbetalingsverplichting niet vereist dat de overeenkomst van geldlening bij notariële akte wordt aangegaan, ook niet als het een geldlening tussen familieleden betreft.
2.6 Voorts leidt de rechtbank, anders dan verweerder, uit de gedingstukken en hetgeen is verhandeld ter zitting af dat in dit geval sprake is van een schuld met een daadwerkelijke verplichting tot terugbetaling. Daartoe wordt overwogen dat de terugbetalingsverplichting is geregeld in de overeenkomst. In de artikelen 3 en 4 van de overeenkomst is immers opgenomen dat de lening of het onafgeloste deel daarvan dient te worden afgelost in één termijn van € 135.000,00 of het onafgeloste gedeelte daarvan na 360 maanden. De lening zal volgens de overeenkomst in zijn geheel opeisbaar zijn bij verkoop en levering van het appartement door eiseres; indien eiseres nalatig mocht zijn in het nakomen van één of meer van haar verplichtingen uit hoofde van deze overeenkomst van geldlening; indien eiseres in staat van faillissement wordt verklaard, dan wel wanneer ten aanzien van haar de Wet schuldsanering natuurlijke personen wordt uitgesproken. Onder deze omstandigheden kan naar het oordeel van de rechtbank niet staande gehouden worden dat ter zake van de schuld geen terugbetalingsverplichting geldt dan wel dat de terugbetaling afhankelijk is gesteld van een onzekere gebeurtenis in de toekomst. Terugbetaling zal dienen te geschieden onder de voorwaarden van de overeenkomst dan wel onder de voorwaarden van de hypotheekovereenkomst. Dat eiseres de lening niet overeenkomstig het bepaalde in de overeenkomst zal hoeven terug te betalen, acht de rechtbank onaannemelijk omdat de verstrekkers op hun beurt de lening gefinancierd hebben door leningen van derden waardoor ook bij hen terugbetalingsverplichtingen ontstaan zijn.
Het feit dat de rentebetaling is uitgesteld acht de rechtbank niet van belang voor de vaststelling of sprake is van een geldlening met terugbetalingsverplichting. Bovendien is ook de rentebetaling vastgelegd in de overeenkomst. Om dezelfde reden die hiervoor is vermeld ten aanzien van de aflossing van de lening, is evenmin niet aannemelijk dat eiseres door de verstrekkers van de lening niet zal worden gehouden aan haar verplichting tot rentebetaling. In aanmerking genomen de vastgestelde waarde van de woning en de hoogte van de geldleningen doet het feit dat de tweede hypotheek is achtergesteld bij de eerste naar het oordeel van de rechtbank evenmin af aan het reële karakter van de terugbetalingsverplichting van de onderhavige geldlening.
2.7 Wanneer de schuld van eiseres van € 135.000,-- in aanmerking wordt genomen is er geen sprake van dat het in de woning gebonden vermogen van eiseres hoger is dan het vermogen als genoemd in artikel 34, tweede lid onderdeel d, WWB. Verweerder was dan ook niet bevoegd op grond van artikel 50, tweede lid aanhef en onder b, WWB de algemene bijstand aan eiseres toe te kennen in de vorm van een geldlening in plaats van om niet.
2.8 Gelet op het bovenstaande zal de rechtbank wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen voorzover daarbij aan eiseres bijstand is toegekend in de vorm van een geldlening. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien en te bepalen dat aan eiseres bijstand wordt toegekend om niet.
2.9 Voorts bestaat, gelet op het bepaalde in artikel 8:75 Awb, aanleiding voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van verweerder. Die kosten dienen aan de hand van het Besluit proceskosten bestuursrecht gesteld te worden op € 644,00 ( 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting) aan verleende bijstand in beroep. Omdat aan eiseres een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, moeten deze bedragen ingevolge artikel 8:75, tweede lid, Awb worden betaald aan de griffier.
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt het bestreden besluit van 5 november 2007 voorzover aan eiseres bijstand is toegekend in de vorm van een geldlening;
3.3 bepaalt dat aan eiseres bijstand wordt toegekend om niet;
3.4 veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten tot een bedrag van in totaal € 644,-- te betalen door de gemeente Haarlemmermeer aan de griffier van deze rechtbank;
3.5 gelast dat de gemeente Haarlemmermeer het door eiseres betaalde griffierecht van € 39,00 aan haar vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J.A.M. van Brussel, rechter/voorzitter van de meervoudige kamer, en mrs. C.E. Heijning-Huydecoper en S.I.A.C. Angenent-Bakker, rechters, en op 31 juli 2008 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van drs. M.A.J. Arts, griffier.
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.