RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 08 - 4274
uitspraak van de voorzieningenrechter van 11 juni 2008
Stichting De Faunabescherming,
gevestigd te Amstelveen,
verzoekster,
gedeputeerde staten van Noord-Holland,
gemachtigde: mr. E.C.M. Schippers, advocaat te Den Haag,
verweerder,
derde partij,
[ontheffinghouder],
gevestigd te [plaats].
Bij besluit van 30 mei 2008, verzonden op dezelfde datum, heeft verweerder [ontheffinghouder] op grond van de Flora- en faunawet (Ffw) ontheffing verleend voor het vangen en vervolgens doden van grauwe ganzen op Texel ter bereiking van het gewenste aantal van 200 broedparen.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 1 juni 2008 bezwaar gemaakt. Bij brief van 1 juni 2008 is tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij uitspraak van 2 juni 2008 heeft de voorzieningenrechter het besluit van 30 mei 2008 geschorst tot het tijdstip dat uitspraak is gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 9 juni 2008, alwaar namens Stichting De Faunabescherming A.P. de Jong, secretaris en H.H. Niesen, waarnemend voorzitter aanwezig waren. Zij waren vergezeld van drs. B. Spaans, bioloog actief bij de vogelwerkgroep Texel.
Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door gemachtigde voornoemd. Zij was vergezeld van mr. C.J. Geldorp-Pantekoek, burgemeester van Texel van voorzitter van de ILG-gebiedscommissie, E. Menkveld, regiohoofd Natuurmonumenten kop Noord-Holland en Texel, J. Hin, voorzitter LTO Noord-Texel, B. Duijn, districtshoofd Staatsbosbeheer kop Noord-Holland en West Friesland, J.C. Ghijsels, beleidsadviseur LTO Noord, K. Maasbach, medewerker Faunafonds, mr. D. Westerwal, medewerker provincie Noord-Holland.
Voorts zijn verschenen namens de ontheffinghouder [ontheffinghouder], [A] en [B].
2. Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Daarbij gaat het om een afweging van belangen van de verzoekende partij bij een onverwijlde voorziening tegen het belang dat is gemoeid met onmiddellijke uitvoering van het besluit. Voorzover deze toetsing een beoordeling van de hoofdzaak meebrengt, is dat oordeel voorlopig van aard.
2.2 Ingevolge artikel 68, eerste lid, aanhef en onder c en d, voor zover hier van belang, Ffw kunnen gedeputeerde staten, wanneer er geen andere bevredigende oplossing bestaat en indien geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort, ten aanzien van beschermde inheemse diersoorten, het Faunafonds gehoord, ontheffing verlenen van het bepaalde bij of krachtens artikel 9 tot en met 15 en 72, vijfde lid, ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen respectievelijk ter voorkoming van schade aan flora en fauna.
Artikel 72, vijfde lid, Ffw behelst het verbod dieren te vangen of te doden met andere dan in het eerste lid of tweede lid bedoelde middelen of in strijd met de toestemming, bedoeld in het vierde lid of de regels die op grond van het derde lid worden gesteld.
2.3 In geschil is met name of de op Texel bestaande situatie noopt tot het toepassen van de thans vergunde maatregel.
2.4 Aan zijn standpunt dat zulks het geval is en dat er (derhalve) geen andere bevredigende oplossing is in de zin van artikel 68 voornoemd - een standpunt dat overigens eerst ter zitting duidelijker contouren heeft gekregen en nader is onderbouwd - legt verweerder ten grondslag de recente schadehistorie aan landbouwgewassen op het eiland, de huidige omvang van de populatie grauwe ganzen ter plaatse - minimaal 7000 - en de exponentiele groei daarvan met 20 % tot 26 % per jaar alsmede het gegeven dat de thans reeds toegepaste maatregelen onvoldoende zijn gebleken om belangrijke schade aan landbouwgewassen te voorkomen.
2.5 De voorzieningenrechter overweegt dienaangaande dat uit het Faunabeheerplan ganzen en smienten van de Faunabeheereenheid Noord-Holland van september 2004 alsmede uit gegevens van het Faunafonds inzake schades door overwinterende en overzomerende ganzen vanaf 2004 naar voren komt dat er sprake is van belangrijke schades aan gewassen (onder meer gras en granen ) op Texel.
2.6 Voorts acht de voorzieningenrechter - anders dan verzoekster - aannemelijk dat er sprake is van een (positieve, zij het niet lineaire) correlatie tussen de omvang van de populatie overzomerende grauwe ganzen en de omvang van deze schades. Daarbij is uitgegaan van een door verweerder bepleite benadering waarbij de thans voorhanden zijnde gegevens inzake de schade door zomerganzen en de ontwikkeling daarvan niet op zich worden bezien doch in verband met de gegevens betreffende de ontwikkeling van de totale jaarlijkse schade van overzomerende en overwinterende grauwe ganzen op Texel van ongeveer 60000 euro in 2004 tot ruim 90000 euro in 2007. Grond voor deze benadering kan worden gevonden in de omstandigheid dat het overgrote deel van de overzomerende ganzen (inmiddels) jaarrond op Texel verblijft alsmede de moeilijkheden bij het afsplitsen van de schade in voor - en najaar door overzomerende ganzen van die van overwinterende ganzen. Bovendien is van belang het meer algemene gegeven dat het vaststellen van de schade veroorzaakt door overzomeraars gecompliceerder is dan van die veroorzaakt door overwinteraars en dat de werkelijke schade ten gevolge van ganzenvraat en betreding door overzomeraars naar alle waarschijnlijkheid groter is dan die veroorzaakt door overwinteraars.
2.7 Voor wat betreft de vraag of, mede gegeven het voorgaande, geen andere bevredigende oplossing voorhanden is dan het vangen en doden van de ganzen, overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
2.8 Niet is gebleken dat voor onjuist moet worden gehouden het standpunt van verweerder dat de door verweerder eerder en in ruime mate genomen en mogelijk gemaakte maatregelen, zoals het verjagen van en afschieten op de akkers en het onklaar maken van eieren, onvoldoende effectief zijn gebleken om de populatie van overzomerende ganzen en daarmede ook de aan hun aanwezigheid toe te rekenen schade te beperken. Dat verweerder in aanvulling op de tot op heden genomen maatregelen thans een ontheffing heeft verleend voor een (aanzienlijke) reductie van het aantal ganzen ter bereiking van een aantal van 200 broedparen, kan dan ook, gelet op het voorgaande en bij afweging van alle betrokken belangen, vooralsnog niet als worden aangemerkt als onredelijk. De voorzieningenrechter betrekt hierbij voor wat betreft het aantal resterende broedparen de beleidsvoornemens en gegevens in het Faunabeheerplan van 2004 omtrent het gewenste aantal overzomerende grauwe ganzen op Texel.
2.9 Onder verwijzing naar een uitspraak van deze rechtbank van 4 mei 2007 inzake (onder meer) een maatregel vergelijkbaar met de onderhavige (AWB 07-2111 en 07-2112) heeft verzoekster gesteld dat een onderbouwing in het Faunabeheerplan voor een zodanige maatregel nog steeds ontbreekt. De voorzieningenrechter overweegt dienaangaande dat uit het voorgaande volgt dat de onderbouwing van de maatregel thans in geding niet slechts steunt op het Faunabeheerplan doch ook op andere elementen. Voorts had de maatregel in de zaak van 4 mei 2007 niet slechts betrekking op Texel. Deze grief treft dan ook geen doel.
2.10 Bij het voorgaande is tevens in aanmerking genomen dat, naar ter zitting is gesteld, nimmer het voornemen heeft bestaan om op Texel toepassing te geven aan een op 11 april jongstleden aan de Faunabeheereenheid Noord-Holland verleende ontheffing om op de gronden waartoe de bevoegdheid van deze Faunabeheereenheid zich uitstrekt in het kader van populatiebeheer over te gaan tot het met het geweer doden van 12.000 grauwe ganzen in de periode van 1 april tot 1 oktober 2008, zodat de vraag naar de coördinatie van de feitelijke toepassing van deze twee ontheffingen zich niet voordoet. Deze ontheffing is overigens bij uitspraak van 2 juni 2008 bij wege van voorlopige voorziening door de voorzieningenrechter van deze rechtbank geschorst tot zes weken na de beslissing op het daartegen ingediende bezwaar.
2.11 Anders dan verzoekster kennelijk meent heeft verweerder geen ontheffing verleend ten behoeve van populatiebeheer als doel op zich. De onderhavige maatregel is immers (slechts) gezet in de instrumentele sleutel van het voorkomen van onder meer belangrijke schade aan gewassen en is in zoverre in overeenstemming met artikel 68 voornoemd.
2.12 Dat het vangen van de ganzen gedurende de rui niet effectief zou zijn, zoals verzoekster heeft aangevoerd, is niet aannemelijk geworden. Gedurende de slechts korte tijd dat de onderhavige ontheffing tot op heden van kracht is geweest zijn immers reeds enkele honderden ganzen gevangen.
2.13 Voorts is weliswaar gesteld maar onvoldoende aannemelijk geworden dat de onderhavige maatregel op termijn ook onvoldoende effect zou hebben in verband met het principe van de populatiedynamica. Daarbij is van belang dat deze maatregel niet op zich zelf staat doch is ingebed en, naar in redelijkheid kan worden verwacht, ingebed zal blijven, in een geheel van andere (beheers-)maatregelen.
2.14 Met betrekking tot de grief dat verweerder in dezen een ontheffing heeft verleend aan een particulier bedrijf overweegt de voorzieningenrechter dat zulks ingevolge artikel 68 van de wet in beginsel tot de mogelijkheden behoort. Dat aan de wettelijke voorwaarden daarvoor niet zou zijn voldaan is niet gebleken.
2.15 Tenslotte wordt met betrekking tot de grieven van verzoekster inzake de mogelijke schending van de Natuurbeschermingswet overwogen dat niet op voorhand aannemelijk is dat bij het gebruikmaken van de in geding zijnde ontheffing zal worden gehandeld in strijd met deze wet. Ook deze grieven falen derhalve.
2.16 Gelet op het voorgaande bestaat geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek daartoe wordt derhalve afgewezen.
2.17 Tot slot merkt de voorzieningenrechter op dat in de bezwaarfase ook formeel nog van het horen van het Faunafonds zal moeten blijken.
2.18 Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen aanwezig.
wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Ludwig, voorzieningenrechter, en op 11 juni 2008 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. Y.R. Boonstra-van Herwijnen, griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
zaaknummer: AWB 08 - 4274 5