2. Overwegingen
2.1 Eisers ontvangen bijstand naar de norm van een gezin.
2.2 Op 10 augustus 2007 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen eiser en zijn re-integratieconsulent. Volgens de rapportage van 13 augustus 2007 van de consulent ([naam consulent]) reageerde eiser op alle vragen verbaal agressief, en eiste hij dat eerst zijn schulden opgelost zouden moeten worden voordat hij mee wilde werken aan re-integratie. Omdat eiser na het einde van het gesprek heel erg kwaad wegliep en de consulent een escalatie in de hal vreesde, heeft hij de beveiliging geattendeerd op eiser. Daarop zou eiser terug hebben willen lopen naar de consulent, hetgeen werd verhinderd door de beveiliging. Vervolgens heeft eiser de consulent bedreigd met de woorden: "Ik pak je nog wel, kom maar mee naar buiten, dan zal je weten wie ik ben". Het dagrapport van de beveiliging vermeldt dat gehoord is dat eiser zijn stem verhief tegen de consulent. Verder wordt vermeld dat eiser de consulent buiten zou opwachten. De beveiligingsmedewerkers hebben hem ervan overtuigd dat dat geen goed idee zou zijn, waarop eiser wat kalmeerde en naar buiten ging.
2.3 Verweerder heeft het besluit gebaseerd op het standpunt dat voldoende is komen vast te staan dat de consulent door eiser met lichamelijk geweld is bedreigd en dat de opgelegde maatregel gerechtvaardigd is. In het verweerschrift is met betrekking tot de opgelegde maatregel van 25% wegens niet meewerken aan re-integratie opgemerkt dat de bezwaren hiertegen (met name inhoudend dat brieven niet zijn ontvangen) zijn gepasseerd omdat alleen de hoogst opgelegde maatregel van toepassing is, omdat volgens het beleid alleen de hoogste maatregel wordt opgelegd.
2.4 Eisers hebben aangevoerd dat eiser geen mensgericht geweld heeft gebruikt. Eiser voelde zich onheus en discriminerend bejegend door de consulent. En mede door toedoen van de consulent is de zaak geëscaleerd; eiser was al aan het weggaan toen de consulent de beveiliging inschakelde. Weliswaar heeft eiser zijn stem verheven, maar hij was al snel weer gekalmeerd, aldus eiser. Hoogstens zou aanleiding kunnen zijn voor een maatregel van 20% (verbaal geweld), zo meent eiser. Eiser heeft voorts aangevoerd dat, ook al zou er sprake zijn geweest van mensgericht geweld, de maatregel niet rechtens is, omdat uit de feiten blijkt dat het gesprek reeds beëindigd was en de maatregel geen reparatoir karakter meer heeft maar een punitief karakter. Verder hebben eisers aangevoerd dat sprake is van veel schulden en geen reserves en dat het opleggen van de maatregel tot grote problemen kan leiden voor hen en de kinderen. Eisers hebben verder nog aangevoerd dat, nu de verwijten uitsluitend eiser betreffen, het niet rechtens is dat ook het deel van de uitkering, dat aan eiseres toegerekend wordt, wordt getroffen door de maatregel.
2.5 De rechtbank overweegt als volgt.
2.6 Artikel 18 WWB luidt: "Indien de belanghebbende naar het oordeel van het college tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan dan wel de uit deze wet dan wel de artikelen 28, tweede lid, of 29, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, waaronder begrepen het zich jegens het college zeer ernstig misdragen, verlaagt het college overeenkomstig de verordening, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel b, de bijstand. Van een verlaging wordt afgezien, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt."
2.7 In artikel 11 van de Maatregelenverordening 2006 van de gemeente Zaanstad (hierna: Maatregelenverordening) is bepaald dat een maatregel wordt opgelegd als de belanghebbende zich misdraagt jegens het college of de met de uitvoering van de WWB belaste medewerkers. De maatregel bedraagt 100% gedurende een maand bij mensgericht geweld. In de toelichting op artikel 11 van de Maatregelenverordening is vermeld: "Bij mensgericht geweld moet onder andere worden gedacht aan mishandeling, maar ook bedreiging met geweld moet daaronder worden verstaan."
2.8 Onder verlaging wegens het zich jegens het College zeer ernstig misdragen als bedoeld in artikel 18, eerste lid, van de WWB moet worden verstaan diverse vormen van agressie, zij het dat sprake moet zijn van verwijtbaarheid en van gedrag jegens het College of zijn ambtenaren dat in het normale menselijke verkeer in alle gevallen als onacceptabel kan worden beschouwd (zie Kamerstukken II, 2002-2003, 28 870, nr. 3, p. 48). Een dergelijke verlaging dient te worden aangemerkt als een punitieve (bestraffende) sanctie. Op het College rust de bewijslast om voldoende aannemelijk te maken dat van agressie in de zin van deze bepaling sprake is geweest (Centrale Raad van Beroep 31 december 2007, Rechtspraak.nl, LJN: BC1811).
2.9 De rechtbank stelt vast dat eiser niet heeft ontkend dat hij de in de verklaring van de re-integratieconsulent vermelde woorden "Ik pak je nog wel, kom maar mee naar buiten, dan zal je weten wie ik ben" heeft geuit. De rechtbank acht voldoende aannemelijk dat eiser de gewraakte uitlating heeft gedaan. Verweerder heeft deze uitlating terecht gekwalificeerd als bedreiging met lichamelijk geweld.
2.10 Het standpunt van eiser dat de gedraging niet zou vallen onder artikel 18 WWB omdat het gesprek reeds was beëindigd, volgt de rechtbank niet. Eiser heeft de uitlating immers gedaan in het contact dat eiser in het kader van de WWB met de re-integratieconsulent had. Dat de escalatie heeft plaatsgevonden door toedoen van de re-integratieconsulent, zoals door eiser is gesteld, onderschrijft de rechtbank evenmin, nu deze stelling door eiser niet is onderbouwd en uit de stukken geen enkel aanknopingspunt aanwezig is dat steun biedt aan het standpunt van eiser.
2.11 Uit het voorgaande vloeit voort dat verweerder gehouden was de bijstand te verlagen.
2.12 De rechtbank is van oordeel dat in het algemeen een sanctie van 100% gedurende een maand indien sprake is van bedreiging met lichamelijk geweld niet als onredelijk kan worden aangemerkt. Gelet echter op de omstandigheden van dit geval, waarbij eiser weliswaar een uitlating heeft gedaan die niet geaccepteerd kan worden, maar ook weer snel gekalmeerd was, acht de rechtbank een sanctie van 100% niet gerechtvaardigd. Het bestreden besluit zal dan ook worden vernietigd wegens strijd met artikel 18 WWB.
2.13 Een sanctie van 50% gedurende een maand - zoals ook geldt voor de situatie waarin een belanghebbende zich aan 'zaakgericht' geweld schuldig maakt - acht de rechtbank wel op zijn plaats. In de omstandigheid dat sprake is van schulden ziet de rechtbank geen dringende reden de maatregel verder te beperken.
2.14 Evenmin ziet de rechtbank in de omstandigheid dat de gedraging van eiser door oplegging van de maatregel gevolgen heeft voor zijn hele gezin aanleiding de maatregel te beperken. Eisers ontvangen gezinsbijstand en de rechten en plichten die daaraan zijn verbonden gelden voor beide echtgenoten.
2.15 De rechtbank ziet in het voorgaande aanleiding op voet van artikel 8:72, vierde lid, Awb te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het gedeelte van het besluit dat is vernietigd. Het besluit van 13 augustus 2007 zal worden herroepen en bepaald wordt dat aan eisers een maatregel zal worden opgelegd van 50% van de bijstandsnorm gedurende een maand. De rechtbank kent aan eisers voorts een vergoeding toe voor de kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand in bezwaar met toepassing van artikel 7:15, tweede lid, Awb, die verweerder aan eiseres dient te vergoeden. Deze kosten zijn vastgesteld op € 322,-- (1 punt voor het bezwaarschrift, met een waarde per punt van € 322,-- en wegingsfactor 1).
2.16 Bespreking van de beroepsgronden die betrekking hebben op de aan eisers opgelegde maatregel van 25% in verband met het onvoldoende meewerken aan re-integratie kan, nu deze maatregel als het ware is opgelost in de maatregel die thans aan eisers is opgelegd, achterwege blijven.
2.17 Het beroep is gegrond. De rechtbank ziet aanleiding voor een proceskostenveroordeling als hierna bepaald.