Ten aanzien van AWB 06-1804
2.10 In artikel 8, eerste lid, WW is bepaald dat een persoon wiens dienstbetrekking is geëindigd, de hoedanigheid van werknemer behoudt, voor zover hij geen werkzaamheden verricht uit hoofde waarvan hij op grond van deze wet niet als werknemer wordt beschouwd.
2.11 Ingevolge artikel 20, eerste lid, aanhef en onder a WW eindigt het recht op uitkering voor zover de werknemer zijn hoedanigheid als werknemer verliest. In het tweede lid is bepaald dat voor de werknemer op wie het eerste lid, onderdeel a, van toepassing is, het recht op uitkering eindigt terzake van het aantal uren dat hij werkzaamheden verricht uit hoofde waarvan hij niet als werknemer in de zin van deze wet wordt beschouwd.
2.12 Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) (onder meer de uitspraak van 27 februari 2008, LJN-nummer: BC5630) volgt uit het systeem van de WW, dat wordt uitgegaan van beoordeling van werkloosheid per kalenderweek. De CRvB wijst hierbij in het bijzonder op de relatie tussen artikel 16 WW en 20 WW. Hieruit volgt dat het verlies van werknemerschap per kalenderweek dient te worden berekend. Op het moment dat de werknemer in een week het werknemerschap geheel heeft verloren, kan volgens vaste jurisprudentie van de CRvB (onder meer de uitspraak van 8 december 1992 (LJN-nummer: AK9784) een beginnend zelfstandige het werknemerschap slechts herkrijgen indien de werkzaamheden als zelfstandige volledig worden beëindigd.
2.13 De rechtbank ziet zich gelet hierop geplaatst voor de vraag of er in de periode na 4 april 2005 een week is aan te wijzen waarin gezegd kan worden dat eiser volledig als zelfstandige heeft gewerkt, waardoor hij het werknemerschap heeft verloren.
2.14 Verweerder heeft in het bestreden besluit overwogen dat eiser met ingang van 5 april 2004 het werknemerschap heeft verloren, met als gevolg dat verweerder eisers uitkering per die datum heeft ingetrokken. Verweerder is van oordeel dat eiser vanaf die datum een volledige werkweek werkzaamheden heeft verricht als zelfstandige. Mede gelet op de inschrijving bij de Kamer van Koophandel per 2 april 2004 en verklaringen van derden die eisers aanwezigheid in het WTC te Amsterdam bevestigen, acht verweerder aannemelijk geworden dat eiser in week 15 van 2004 (vanaf 5 april 2004) volledig heeft gewerkt en aldus zijn werknemerschap heeft verloren in vorenbedoelde zin.
2.15 Uit het dossier blijkt dat er door verschillende getuigen verklaringen zijn afgelegd, met wisselende betrouwbaarheid, waaruit valt op te maken dat eiser werkzaamheden heeft verricht. De rechtbank merkt hierbij op dat, gelet op de overwegingen van deze rechtbank in het (civiele) vonnis van 28 maart 2007, met name de rechtsoverwegingen 4.11 tot en met 4.18, de rechtbank van oordeel is dat de (getuigen)verklaringen van [de heer X] en [naam] buiten beschouwing dienen te blijven. Voorts wijst de rechtbank er op dat eiser een arbeidsovereenkomst met [naam werknemer] heeft ondertekend, ten behoeve van [bedrijf 1 groep] en een autoleaseovereenkomsten ten behoeve van [bedrijf 1 groep] en [bedrijf 1 holding] Daarnaast staat vast dat eiser vanaf 2 april 2004 staat ingeschreven als directeur en enig aandeelhouder van [bedrijf 1] en heeft eiser ter zitting zelf verklaard besprekingen te hebben gevoerd met de [bedrijf 2] over een door hem bedacht concept, bevestigd door P.J Paymans van 20 juli 2005.
2.16 De rechtbank is van oordeel dat uit het bovenstaande echter onvoldoende duidelijk blijkt wat voor werkzaamheden eiser heeft verricht, waar eiser deze werkzaamheden precies heeft verricht, wanneer eiser deze werkzaamheden precies zou hebben verricht en in welke omvang. De rechtbank is van oordeel dat de onderzoeksbevindingen zoals deze blijken uit de rapporten van 25 april 2005 en 4 april 2007 en de onderliggende stukken weliswaar vragen oproepen over de mogelijke werkzaamheden van eiser, maar deze vragen hadden voor verweerder aanleiding moeten vormen een veel gerichter onderzoek in te stellen naar de concrete feitelijke situatie. Dit vloeit voort uit de op verweerder rustende onderzoekslast, zoals neergelegd in artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), die inhoudt de verplichting van een bestuursorgaan om een besluit zorgvuldig voor te bereiden. De punten die door verweerder zijn aangehaald vormen weliswaar aanwijzingen dat eiser als zelfstandige heeft gewerkt, maar bieden onvoldoende grondslag voor het oordeel dat eiser in één week volledig als zelfstandige werkzaam is geweest, tengevolge waarvan hij het werknemerschap heeft verloren. Uit de door verweerder aangehaalde getuigenverklaringen komt voornamelijk naar voren dat eiser veelvuldig in het WTC aanwezig was, hetgeen door eiser ook niet wordt bestreden. Echter, hiermee staat nog niet onomstotelijk vast dat eiser in enige week volledig als zelfstandige werkzaam is geweest. Eiser heeft als verklaring voor een deel van zijn aanwezigheid op het WTC dat hij daar aan het "netwerken" was, met name gericht op het vinden van een functie in loondienst. Het enkele feit dat eiser per 2 april 2004 bij de Kamer van Koophandel stond ingeschreven als directeur en enig aandeelhouder is voorts onvoldoende om aan te nemen dat eiser vanaf dat moment volledig als zelfstandige werkzaam was. Ook blijkt uit de zich in het dossier bevindende getuigenverklaringen niet op welk moment eiser precies volledig als zelfstandige werkzaam zou zijn geweest. Het feit dat eiser een autolease-overeenkomst heeft getekend en een arbeidsovereenkomst kan dit evenmin aantonen.
2.17 Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat eiser handelingen en werkzaamheden heeft verricht die hij aan verweerder had moeten melden, zoals het oprichten van een B.V., het tekenen van de bedoelde arbeidsovereenkomsten met in dienst te nemen personeel, het uitvoeren van een haalbaarheidsonderzoek en het voeren van besprekingen met de [bedrijf 2]. Dit zijn namelijk handelingen die onbetwistbaar van belang kunnen zijn voor het recht op een WW-uitkering. De rechtbank heeft echter op basis van het dossier niet kunnen vaststellen of eiser deze verrichtingen niet bij verweerder heeft gemeld. Zo ontbreken alle werkbriefjes van eiser in het dossier en ook een overzicht van de contacten die eiser met het CWI heeft gehad.
2.18 Concluderend is de rechtbank van oordeel dat het dossier onvoldoende grondslag biedt voor het oordeel dat eiser in enige week in de periode na 4 april 2005 volledig als zelfstandige werkzaam is geweest, waardoor hij het werknemerschap heeft verloren. Er is geen week aan te wijzen waarvoor vast staat dat eiser volledig als zelfstandige werkzaam is geweest. Uit de in rechtsoverweging 2.12 genoemde rechtspraak van de CRvB blijkt dat als de werknemer gedurende één week volledig als zelfstandige werkzaam is geweest, hij het werknemerschap verliest en hij het werknemerschap alleen kan herkrijgen indien hij de werkzaamheden als zelfstandige (binnen anderhalf jaar) volledig beëindigd. Dat bij eiser van een dergelijke situatie sprake was, heeft verweerder onvoldoende aannemelijk gemaakt. Gelet hierop ontbeert het bestreden besluit een deugdelijke motivering en komt het voor vernietiging in aanmerking wegens strijd met artikel 7:12 Awb en 3:2 Awb.
2.19 Ten aanzien van de hoorplicht overweegt de rechtbank als volgt. Voordat een bestuursorgaan op het bezwaar beslist, stelt het ingevolge artikel 7:2, eerste lid, Awb belanghebbenden in de gelegenheid te worden gehoord. Ingevolge artikel 7:3, aanhef en onder b, Awb kan slechts van het horen van belanghebbenden worden afgezien indien het bezwaar kennelijk ongegrond is. Zoals verweerder reeds zelf heeft aangegeven tijdens de comparitie van 21 november 2006, is eiser ten onrechte niet gehoord alvorens het besluit tot intrekking van zijn uitkering werd genomen. Hoewel verweerder in de beroepsfase eiser alsnog heeft doen horen door een ambtelijke commissie, neemt dit niet weg dat eiser ten onrechte niet is gehoord in de bezwaarfase. Awb. Het besluit komt daarom ook wegen strijd met artikel 7:2 Awb voor vernietiging in aanmerking.
2.20 Het beroep is gegrond . Het bestreden besluit van 16 december 2005 wordt vernietigd.
2.21 Tenslotte bestaat er aanleiding voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van verweerder. Eiser heeft verzocht om vergoeding, als deskundigenkosten, van de kosten van het op zijn verzoek door P.A. Schinkel uitgebrachte rapportage. Kosten van een deskundige komen op grond van art. 8:75 van de Awb in aanmerking als het inroepen van die deskundige redelijk was en de deskundigenkosten zelf redelijk zijn.
Voor wat betreft de vraag of het inroepen van een niet-juridisch deskundige redelijk was, stelt de Centrale Raad van Beroep (uitspraak van 13 april 2005, LJN: AT4323) voorop dat het begrip 'deskundige die aan een partij verslag heeft uitgebracht' als bedoeld in art. 1, aanhef en onder b, van het Besluit proceskosten bestuursrecht in genoemd Besluit en in art. 8:36, tweede lid, van de Awb niet nader is omschreven. Gelet hierop en het in de Awb vervatte systeem van vergoeding van kosten van een deskundige, die aan een partij verslag heeft uitgebracht, dient als maatstaf gehanteerd te worden of degene die een niet-juridische deskundige heeft ingeroepen, ten tijde van die inroeping, ervan uit mocht gaan dat de deskundige een bijdrage zou leveren aan een voor hem gunstige beantwoording door de rechter van een voor de uitkomst van het geschil mogelijke relevante vraag. Daartoe dient in ieder geval een verband te bestaan tussen de ingeroepen deskundigheid en de specifieke vragen die in een procedure op grond van de WW als de onderhavige aan de orde zijn. In het onderhavige geval is daarvan sprake. Verder is het bedrag van de kosten van de rapportage redelijk. Het gevraagde bedrag van EUR 700,00 komt derhalve voor vergoeding in aanmerking. Daarnaast wordt een vergoeding toegekend voor het indienen van het beroepschrift, het bijwonen van de comparitie en het bijwonen van de zitting (2 1/2 punt) .