ECLI:NL:RBHAA:2008:BC9507

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
18 februari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07-8543
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening bouwvergunning en belangenafweging bij daglichttoetreding

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Haarlem op 18 februari 2008 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening met betrekking tot een bouwvergunning. Verzoeker, wonende te Edam, heeft bezwaar gemaakt tegen de vrijstelling die door het college van burgemeester en wethouders van Edam-Volendam is verleend aan een derde partij, [X], voor de bouw van een woning op een perceel dat voorheen een loods huisvestte. De verzoeker stelt dat de bouw van de woning leidt tot belemmering van de dag- en zonlichttoetreding in zijn woning, alsook tot problemen met het onderhoud van de tussenliggende ruimte tussen de percelen.

De voorzieningenrechter overweegt dat er sprake is van een belangenafweging tussen de verzoeker en de vergunninghouder. De rechter stelt vast dat de realisatie van het bouwplan onmiskenbaar een vermindering van de toetreding van dag- en zonlicht tot gevolg heeft. De voorzieningenrechter heeft de gemeente Edam-Volendam gelast om het door verzoeker gestorte griffierecht van € 143,- te vergoeden. Tevens heeft de rechter het bestreden besluit van 19 november 2007 geschorst totdat op het bezwaar van verzoeker is beslist. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van belangen bij het verlenen van bouwvergunningen, vooral wanneer deze invloed hebben op de woonkwaliteit van omwonenden.

De uitspraak is gedaan in het kader van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waarbij de voorzieningenrechter de mogelijkheid heeft om een voorlopige voorziening te treffen indien onverwijlde spoed dat vereist. De zaak illustreert de noodzaak voor een deugdelijke motivering van besluiten door de gemeente, vooral in situaties waar belangen van omwonenden in het geding zijn.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 07 - 8543
uitspraak van de voorzieningenrechter van 18 februari 2008
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te Edam,
verzoeker,
tegen:
het college van burgemeester en wethouders van Edam-Volendam,
verweerder,
derde partij
[X],
wonende te Volendam.
1. Procesverloop
Bij besluit van 19 november 2007 heeft verweerder aan [X], op diens aanvraag van 27 maart 2007, vrijstelling verleend als bedoeld in artikel 19, derde lid, Wet op de Ruimtelijke ordening (WRO) en een reguliere bouwvergunning voor de bouw van een woning op het perceel plaatselijk bekend als [adres].
Tegen dit besluit heeft verzoeker, wonende aan [adres], bij brief van 14 december 2007 bezwaar gemaakt. Bij brief van 14 december 2007 is tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 5 februari 2008, alwaar verzoeker in persoon is verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door K. Kooijman, werkzaam bij de gemeente Edam-Volendam. Voorts zijn voor de vergunninghouder verschenen [Y], architect voor het betreffende bouwplan, en [Z], toekomstige eigenaar van de betreffende woning.
2. Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Daarbij gaat het om een afweging van belangen van de verzoekende partij bij een onverwijlde voorziening tegen het belang dat is gemoeid met onmiddellijke uitvoering van het besluit. Voor zover deze toetsing een beoordeling van de hoofdzaak meebrengt, is dat oordeel voorlopig van aard.
2.2 De voorzieningenrechter overweegt in de eerste plaats, naar reeds ter zitting is uitgesproken, dat [Z] door de rechtbank ten onrechte is aangemerkt als derde partij in dit geding. Hij heeft als toekomstige bewoner van de te bouwen woning slechts een afgeleid en niet een rechtstreeks bij het besluit betrokken belang, zodat niet is voldaan aan artikel 1:2, eerste lid, Awb.
2.3 Het bouwplan betreft de bouw van een woning op de plaats van een te slopen loods.
De afmetingen van de woning zijn 8.90 meter in de breedte en 19.5 in de lengte.
Ten opzichte van de loods, die 16 meter diep was, steekt de woning zowel aan de voorgevelzijde als aan de achtergevelzijde uit.
De goothoogte van de woning is 6.1 m. De nokhoogte is 9.4 m ter hoogte van het voorste deel en 8.4 meter ter hoogte van het achterste deel. De hoogte van de loods was 4.6 meter.
2.4 Verweerder heeft vrijstelling verleend van de planvoorschriften van het vigerende bestemmingsplan "Edam I", omdat het op het perceel aangegeven bouwvlak wordt overschreden en het achterdeel van woning is gesitueerd op de bestemming "Tuin".
2.5 Verzoeker heeft bezwaar tegen het bouwplan, omdat de (zon)lichtinval in zijn woning wordt belemmerd. In het dak van de aan het bouwplan grenzende zijgevel van zijn huis heeft hij een raam, waardoor licht en zonlicht (thans) via een vide tot in zijn aan de voorzijde gelegen woonkamer valt. Het bouwplan steekt aan de voorzijde enkele (ongeveer drie) meters uit, waardoor, in combinatie met de hoogte van het bouwplan, dit raam vrijwel voortdurend in de schaduw komt te liggen, aldus verzoeker. Het bezwaar van vermindering van zonlicht aan de achterzijde van zijn woning heeft verzoeker ter zitting laten varen. Zijn bezwaar tegen het bouwplan heeft voorts betrekking op de afstand van slechts 30 cm tussen het bouwplan en zijn woning, omdat er daardoor geen mogelijkheid meer is om aldaar onderhoud te plegen. Ter zitting heeft verzoeker dit bezwaar laten varen, mits er in het daarover reeds gevoerde en nog voortgaande overleg goede afspraken omtrent het onderhoudsvrij maken van zijn gevel kunnen worden gemaakt.
2.6 De voorzieningenrechter overweegt dat realisering van het bouwplan onmiskenbaar een vermindering van de toetreding van dag- en zonlicht op het perceel en in de woning van verzoeker tot gevolg heeft. Voor zover het bouwplan binnen het bebouwingsvlak is gelegen kan niet worden gezegd dat zulks ongeoorloofd is.
2.7 Voor zover aan de voorzijde met vrijstelling ingevolge artikel 19 WRO buiten dit bebouwingsvlak wordt gebouwd - vermoedelijk gaat het hierbij om ongeveer een meter - is de vraag aan de orde of verweerder in redelijkheid bij afweging van de belangen tot de vrijstelling heeft kunnen besluiten. Van belang is allereerst dat verweerder ter zitting heeft onderkend, dat de situatie aan de voorzijde tot nog toe onvoldoende aandacht heeft gekregen. Van belang is voorts dat het dakraam van verzoeker, waardoor de (zon-)lichttoetreding in zijn woning plaats heeft, is gesitueerd ter hoogte van het gedeelte van het bouwplan waarvoor de vrijstelling is verleend. Ten slotte is niet zonder betekenis dat in recente onderhandelingen, althans overleg tussen verzoeker en de vergunninghouder, de laatste zich bereid heeft verklaard het bouwplan in elk geval één meter naar achteren te situeren.
2.8 In de beslissing op het bezwaar zal verweerder hierop (nader) kunnen en moeten ingaan. Verweerder zal daarbij een deugdelijke motivering dienen te geven ter zake van de afweging van dit belang van verzoeker en het belang van de vergunninghouder bij het bouwen overeenkomstig de verleende bouwvergunning.
Tevens zal verweerder in de beslissing op het bezwaar (opnieuw) aandacht kunnen en moeten geven aan de bezwaren van verzoeker met betrekking tot de geringe ruimte tussen de percelen en de maatregelen die ter zake kunnen of moeten worden genomen ten behoeve van het onderhoud van zowel de ruimte als de belendende gevels, met name die van verzoeker.
2.9 Gelet op het vorenstaande is er aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening op de hierna vermelde wijze.
2.10 Er zijn geen termen voor een proceskostenveroordeling, nu niet is gebleken van daarvoor in aanmerking te nemen kosten.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
3.1. wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;
3.2. schorst het bestreden besluit van 19 november 2007 totdat op het bezwaar van verzoeker is beslist;
3.3. gelast de gemeente Edam-Volendam het door verzoeker gestorte griffierecht van
€ 143,- aan hem te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Ludwig, voorzieningenrechter, en op 18 februari 2008 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. M. Hekelaar, griffier.
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.