ECLI:NL:RBHAA:2008:BC6092

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
28 februari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-6292
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van onverschuldigd betaalde WAO-uitkering na niet opgegeven inkomsten

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 28 februari 2008 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de terugvordering van een te veel ontvangen WAO-uitkering. Eiseres had haar inkomsten uit arbeid niet volledig doorgegeven aan het UWV, wat leidde tot een terugvordering van € 40.386,37. De rechtbank oordeelde dat het UWV bevoegd was om de inkomsten schattenderwijs vast te stellen, omdat eiseres verzuimd had concrete en verifieerbare gegevens over haar inkomsten te verstrekken. Eiseres had in verschillende inlichtingenformulieren aangegeven niet te hebben gewerkt, terwijl uit een fraudeonderzoek bleek dat zij in de betreffende periode wel degelijk inkomsten had genoten.

De rechtbank overwoog dat eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat zij onder invloed van medicijnen niet in staat was om haar verklaring af te leggen tijdens het verhoor door opsporingsambtenaren. Bovendien was er geen bewijs dat zij onder druk was gezet. De rechtbank concludeerde dat eiseres haar inkomen niet juist had opgegeven en dat het UWV op basis van de beschikbare gegevens een schatting had moeten maken van haar inkomsten. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en bevestigde de terugvordering van de onverschuldigd betaalde uitkering.

De uitspraak benadrukt het belang van het correct invullen van inlichtingenformulieren en de verplichting van de uitkeringsgerechtigde om alle relevante informatie te verstrekken. De rechtbank stelde vast dat er geen dringende redenen waren om van de terugvordering af te zien, en dat de terugvordering op juiste gronden was uitgevoerd. Eiseres had geen recht op de ontvangen uitkering, omdat haar inkomsten uit arbeid de arbeidsongeschiktheid van 15% overschreden.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 07 - 6292
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 februari 2008
in de zaak van:
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres.
gemachtigde: mr. C. van der Mark, advocaat te Houten,
tegen:
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 20 juni 2006 heeft verweerder aan eiseres meegedeeld dat zij, op grond van haar inkomsten uit arbeid, vanaf 1 januari 2001 tot 1 januari 2004 wat betreft de uitbetaling van de uitkering minder dan 15% arbeidsongeschikt wordt geacht in de zin van de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), in plaats van 80-100%.
Bij separate beslissing van dezelfde datum heeft verweerder aan eiseres meegedeeld dat een bedrag van € 40.386,37 aan teveel ontvangen uitkering wordt teruggevorderd.
Tegen deze besluiten heeft eiseres bij brief van 4 juli 2006 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 24 mei 2007 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard en aan eiseres meegedeeld dat de besluiten van 20 juni 2006 worden gehandhaafd.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 3 juli 2007, aangevuld bij brief van
7 augustus 2007, beroep ingesteld.
Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van 17 januari 2008, alwaar eiseres in persoon is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en de heer [X]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.K. Minnaard.
2. Overwegingen
2.1 Uit het dossier en het verhandelde ter zitting is het volgende gebleken. Naar aanleiding van een melding van vermoedelijke uitkeringsfraude heeft verweerder een fraudeonderzoek ingesteld naar vermoedelijke door eiseres niet opgegeven inkomsten uit loondienst. Op 6 april 2006 is eiseres gehoord door twee opsporingsambtenaren. Van dit verhoor is een proces-verbaal opgesteld, dat aan eiseres is voorgehouden en door haar is ondertekend. Op 28 april 2006 is door de behandeld ambtenaar een frauderapport opgesteld.
2.2 In dit frauderapport is - samengevat - opgenomen dat eiseres in de periode van
1 januari 2001 tot en met 31 augustus 2004 werkzaam is [werkgever] [werkgever], terwijl zij in die periode ook een volledige WAO-uitkering ontving en zij haar inkomsten bij [werkgever] niet (volledig) heeft opgegeven aan verweerder. Verweerder heeft berekend dat eiseres op grond van de door haar genoten inkomsten over de periode 1 januari 2001 tot 31 augustus 2004 in het geheel geen recht zou hebben gehad op een uitkering, zodat een bedrag van in totaal € 40.386,37 onverschuldigd door verweerder zou zijn uitbetaald. Dit bedrag wordt van eiseres teruggevorderd. Naar aanleiding van het door eiseres ingediende bezwaar heeft op
21 november 2006 een hoorzitting voor een ambtelijke commissie plaatsgevonden. Bij besluit van 24 mei 2007 heeft verweerder vervolgens het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Verweerder heeft overwogen dat eiseres op verschillende inlichtingenformulieren heeft aangegeven niet te hebben gewerkt en geen inkomsten te hebben gehad. Eiseres heeft echter tijdens haar verhoor verklaard € 1.600,- netto per maand te hebben ontvangen van haar werkgever [werkgever], en altijd meer te hebben gewerkt dan bij verweerder te hebben aangegeven. De genoemde bedragen op de loonstroken van eiseres zouden niet juist zijn, evenals de door haar gedane aangifte inkomstenbelasting. Verweerder heeft de inkomsten van eiseres herleid tot een bruto maandinkomen van € 1.759,-. Gelet hierop is bij eiseres geen sprake van verlies aan verdiencapaciteit, waardoor eiseres in de periode 1 januari 2001 tot 31 augustus 2004 ten onrechte een WAO-uitkering heeft ontvangen en verweerder vordert de gehele uitkering terug, tot een bedrag van € 40.386,37. Eiseres heeft volgens verweerder niet aangetoond dat zij vanwege door haar gebruikte medicijnen dusdanig onder invloed was, dat aan haar uitlatingen tijdens het verhoor geen waarde kunnen worden gehecht. Omdat eiseres niet heeft kunnen aantonen dat zij specifieke medicijnen gebruikte op het moment van verhoor, heeft verweerder haar zaak niet voorgelegd aan een bezwaarverzekeringsarts. Voorts stelt verweerder dat nergens uit gebleken is dat eiseres op onaanvaardbare wijze onder druk is gezet tijdens haar verhoor.
2.3 Eiseres heeft in beroep - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. Het door eiseres aan de Belastingdienst opgegeven loon is juist. Indien zij verweerder onjuist had willen informeren, had zij ook bij de Belastingdienst andere opgave gedaan, want zij wist dat een en ander gekoppeld was. Voorts benadrukt eiseres dat haar kennis de heer [X] desgevraagd niet bij haar verhoor aanwezig mocht zijn. De heer [X] heeft wel drie keer aangegeven dat eiseres niet in staat kon worden geacht om te worden gehoord. Eiseres was in die tijd ernstig ziek en onder invloed van medicijnen. De betreffende opsporingsambtenaren hebben hier desondanks geen rekening mee gehouden. Eiseres heeft om "ervan af te zijn" haar verklaring niet (goed) nagelezen en ondertekend. Voorafgaande aan het verhoor is eiseres bovendien niet de cautie gegeven. Ten onrechte heeft verweerder geen medicus ingeschakeld om te beoordelen of eiseres, gelet op haar medicijngebruik, wel in staat was om te worden gehoord. Uit de arbeidsdeskundige rapportage van maart 2002 blijkt dat zij wel heeft meegedeeld dat zij vanaf 1 december 2000 in dienst was bij [werkgever]. Eiseres heeft dit dus niet verzwegen. Verweerder stelt dat eiseres op 25 februari 2002 weliswaar heeft aangegeven dat zij heeft gewerkt, maar dat de bijbehorende bijlage met nadere omschrijving niet is aangetroffen. Volgens eiseres is de bijlage bij verweerder zoekgeraakt en had het op de weg van verweerder gelegen om hierover navraag bij eiseres te doen. Verweerder gaat volgens eiseres ten onrechte niet in op haar stelling dat haar ex-werkgever valse aangifte tegen haar heeft gedaan, en verkeerde informatie over salarisbetalingen heeft gedaan. Eiseres stelt dat zij niet meer salaris heeft ontvangen dan zij heeft opgegeven en dientengevolge is er geen sprake van arbeidsongeschiktheid van minder dan 15%. Derhalve is er geen grond voor terugvordering. Indien de rechtbank desondanks tot een ander oordeel zou komen verzoekt eiseres de hoogte van het terug te betalen bedrag te matigen, vanwege haar zeer beperkte financiële middelen.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.4 In artikel 44, eerste lid, onder a WAO is bepaald dat indien degene, die recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering, inkomsten uit arbeid geniet, zolang niet vaststaat of deze arbeid als arbeid, bedoeld in artikel 18, vijfde lid, kan worden aangemerkt, de arbeidsongeschiktheidsuitkering niet wordt ingetrokken of herzien, doch wordt die uitkering niet uitbetaald indien de inkomsten uit arbeid zodanig zijn dat als die arbeid wel de in artikel 18, vijfde lid, bedoeld arbeid zou zijn, niet langer sprake zou zijn van een arbeidsongeschiktheid van ten minste 15%.
2.5 De rechtbank ziet zich geplaatst voor de vraag of eiseres in de genoemde periode inkomsten heeft genoten, welke zij niet (volledig) heeft doorgegeven aan verweerder. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend. Hiervoor is het volgende redengevend.
2.6 Eiseres heeft op de inlichtingenformulieren van 20 februari 2001, 3 september 2001, 10 maart 2003 en 29 februari 2004, de vraag: "Hebt u vorig jaar en/of dit jaar nog gewerkt", telkens met nee beantwoord en geen bijlage ingevuld met nadere specificatie van werkzaamheden. Op het inlichtingenformulier van 25 februari 2002 heeft eiseres de vraag wel met ja beantwoord, doch de bijbehorende bijlage met werkzaamheden ontbreekt. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt, bijvoorbeeld door het overleggen van een kopie van deze bijlage, dat zij deze bijlage wel bij verweerder heeft ingediend. Nu vast staat dat eiseres wel werkzaamheden heeft verricht, en zij dit op de inlichtingenformulieren heeft verzwegen kan reeds op grond hiervan worden geconcludeerd dat eiseres verweerder onjuist heeft geïnformeerd aangaande haar inkomsten. Eiseres heeft ter zitting aangegeven de vraag op het inlichtingenformulier verkeerd begrepen te hebben. De rechtbank acht dit echter niet aannemelijk nu het gaat om een zeer duidelijke vraag die niet voor meerdere uitleg vatbaar is.
2.7 Eiseres heeft ter zitting aangegeven altijd maximaal 12 uur per week te hebben gewerkt en hiervoor maximaal € 400 tot € 600 te hebben ontvangen. Echter, deze stelling rijmt niet met de door eiseres gedane aangifte inkomstenbelasting over de jaren 2002 en 2003, waaruit naar voren komt dat eiseres meer moet hebben verdiend nu zij respectievelijk € 12.113,- en € 12.873 bruto per jaar aan inkomen heeft genoten. Uit de overgelegde loonstroken over 2002, 2003 en 2004 blijkt ook dat eiseres meer verdiende dan de gestelde € 400,- tot € 600,- per maand en meer werkte dan maximaal 12 uur per week. Eiseres heeft ter zitting verklaard dat de bedragen op de loonstroken niet juist zijn. Zij heeft haar werkgever hierop gewezen, maar haar werkgever wilde de loonstroken niet corrigeren. De rechtbank acht deze verklaring echter niet aannemelijk, nu eiseres de bedragen op haar loonstroken wel heeft doorgegeven aan de Belastingdienst bij haar aangifte. Eiseres heeft daarnaast niet, bijvoorbeeld door het overleggen van bankafschriften, aangetoond dat zij inderdaad een lager inkomen ontving van haar werkgever [werkgever]. Daarbij komt dat uit een overzicht van [werkgever] inzake elektronisch bankieren blijkt dat aan eiseres in de maanden april, juni, juli, augustus en november 2003 € 800,- netto per maand is overgemaakt, in de maanden oktober 2002 en december 2003 € 1200,- netto is overgemaakt, in de maanden november 2002, september, oktober 2003 en februari, maart, april en juni 2004
€ 1.600,- netto is overgemaakt, in december 2002 en januari 2003 € 2.400,- netto is overgemaakt en in januari 2004 € 2.800,- netto is overgemaakt. Dit alles is veel meer dan het door eiseres gestelde maximum van € 400 tot € 600.
2.8 Bij het verhoor van eiseres door opsporingsambtenaren heeft eiseres verklaard
€ 1.600,- netto per maand aan inkomsten te hebben ontvangen en meer te hebben gewerkt dan 12 uur per week. Hoewel eiseres in beroep aanvankelijk heeft betoogd dat haar verklaring tijdens haar verhoor wat dat betreft niet juist zou zijn, heeft eiseres - nadat het overzicht van het elektronisch bankieren aan haar was voorgehouden - ter zitting aangegeven dat zij tijdens haar verhoor wel heeft verklaard € 1.600,- per maand aan inkomsten te hebben ontvangen. Eiseres heeft ter zitting verder aangegeven dat deze betaling echter geen verband hield met inkomsten uit arbeid, maar dat dit een terugbetaling betrof wegens een door haar gedane lening aan [werkgever]. Eiseres zou dit tijdens haar verhoren niet hebben durven zeggen tegen de opsporingsambtenaren. De rechtbank acht deze verklaring van eiseres ter zitting niet aannemelijk, nu haar verklaring dat het niet om inkomen ging, maar om de terugbetaling van een lening, op geen enkele wijze nader is onderbouwd met stukken en ook overigens in de gedingstukken geen steun vindt. Bovendien heeft eiseres eerder altijd volgehouden de (hogere) bedragen niet te hebben ontvangen en heeft zij eerst ter zitting een verklaring gegeven voor het ontvangen van deze bedragen. Om deze redenen acht de rechtbank de verklaring van eiseres niet ongeloofwaardig.
2.9 Wat betreft de gang van zaken omtrent het verhoor van eiseres, merkt de rechtbank op dat verweerder ter zitting heeft aangegeven het beleid te voeren dat bij een verhoor op verzoek een bekende van de betrokkene aanwezig mag zijn, doch dat deze dan niets mag zeggen. De heer [X] is gelet hierop in strijd met verweerders eigen beleid niet toegelaten bij het verhoor van eiseres. Daarmee is echter nog niet gezegd dat de inhoud van het verhoor niet gebruikt zou kunnen worden. Nu eiseres ter zitting zelf heeft toegegeven dat haar verklaring aangaande de betaling van € 1.600,- per maand door [werkgever] toch juist was, acht de rechtbank het niet aannemelijk dat eiseres deze verklaring enkel en alleen heeft afgelegd onder invloed van medicijngebruik of ongeoorloofde druk. Bovendien is eiseres niet kort na haar verhoor teruggekomen op haar verklaringen of heeft zij kort daarna haar verklaringen gecorrigeerd. Indien de tegenover de opsporingsambtenaren afgelegde verklaringen onjuist waren had dit van eiseres mogen worden verwacht. Dat eiseres niet voorafgaand aan het verhoor de cautie is gegeven, kan aan het gebruik van haar verklaring evenmin in de weg staan, aangezien de verklaring in deze procedure niet ten grondslag ligt aan het opleggen van een sanctie.
2.10 Concluderend is de rechtbank van oordeel dat verweerder op grond van de verkeerd ingevulde inlichtingenformulieren, de aangifte inkomstenbelasting, de loonstroken, de aan eiseres overgemaakte bedragen en de verklaringen van eisers tijdens haar verhoor, terecht heeft geoordeeld dat eiseres haar inkomen niet juist heeft opgegeven. Omdat eiseres geen duidelijkheid heeft verschaft over haar precieze inkomsten heeft verweerder een schatting moeten maken. Verweerder heeft ter zitting gewezen op de uitspraak van 28 september 1999 van de Centrale Raad van Beroep (LJN:AA8773) waarin is bepaald dat een bestuursorgaan in een geval waarin de verzekerde verzuimd heeft concrete, verifieerbare gegevens betreffende zijn inkomsten te verstrekken, bevoegd is om die inkomsten schattenderwijs vast te stellen. Verweerder heeft het bruto maandinkomen in de periode van 1 januari 2001 tot 31 augustus 2004 gesteld op € 1.759,-. De rechtbank acht dit, gelet op de door eiseres ontvangen bedragen en haar eigen verklaringen, niet kennelijk onredelijk. Met een bruto maandinkomen van
€ 1.759,- was er bij eiseres geen sprake van verlies aan verdiencapaciteit, zodat eiseres ten onrechte een WAO-uitkering heeft ontvangen. Gelet hierop heeft verweerder de gehele uitkering in die periode tot een bedrag van € 40.386,37 teruggevorderd.
2.11 Volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep vergt het rechtszekerheidsbeginsel dat toepassing van kortingsbepalingen met terugwerkende kracht op reeds uitbetaalde uitkeringen, niet kan plaatsvinden. Dit beginsel lijdt echter uitzondering indien de betrokkene wist, dan wel redelijkerwijs kon weten, dat zijn inkomsten uit arbeid van invloed kunnen zijn op het recht of de hoogte van de arbeidsongeschiktheidsuitkering of het bedrag dat daarvan wordt uitbetaald. De rechtbank is van oordeel dat in het onderhavige geval sprake is van deze uitzondering.
2.12 Ingevolge artikel 57, eerste lid, WAO wordt de uitkering die als gevolg van een beschikking als bedoeld in artikel 36a WAO onverschuldigd is betaald, door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen teruggevorderd. Ingevolge het vierde lid kan, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
2.13 Gelet op het voorgaande staat vast staat dat de uitkering van eiseres in de periode van 1 januari 2001 tot 31 augustus 2004 op juiste gronden is herzien. Voorts is gebleken dat eiseres desondanks is uitbetaald naar een mate van arbeidsongeschiktheid van
80-100%. Derhalve staat vast dat verweerder in de genoemde periode teveel uitkering aan eiseres heeft uitbetaald. De teveel betaalde uitkering heeft verweerder onverschuldigd betaald. Ingevolge artikel 57 WAO is verweerder verplicht de (onverschuldigd betaalde) uitkering van eiseres terug te vorderen, tenzij sprake is van dringende redenen. Volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep kan slechts van een dringende reden worden gesproken als de terugvordering onaanvaardbare sociale of financiële consequenties heeft voor de betrokkene. Niet is gebleken dat daarvan in het onderhavige geval sprake is.
2.14 Het beroep zal ongegrond worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J.A.M. van Brussel, rechter, en op 28 februari 2008 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. A. Buiskool, griffier.
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.