ECLI:NL:RBHAA:2007:BC8838

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
20 december 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07-2557
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering leerlinggebonden financiering en toelating tot onderwijssoort in cluster 4

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 20 december 2007 uitspraak gedaan in een geschil over de weigering van leerlinggebonden financiering en toelating tot een onderwijssoort in cluster 4. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde D. Kerkhof van MEE Noordwest-Holland, had een aanvraag ingediend voor leerlinggebonden budget, welke op 19 september 2006 door verweerder was afgewezen. Verweerder, de Commissie voor Indicatiestelling, verklaarde het bezwaar van eiser op 27 februari 2007 ongegrond, verwijzend naar een advies van de Bezwaar Advies Commissie van 13 februari 2007.

De rechtbank oordeelde dat verweerder een onjuist criterium had gehanteerd bij de beoordeling van de aanvraag. De rechtbank stelde vast dat de conclusie van verweerder niet voldoende gemotiveerd was in het bestreden besluit, en dat er geen verwijzing was naar de relevante regelgeving. Dit leidde tot de conclusie dat de weigering om eiser in aanmerking te brengen voor leerlinggebonden financiering niet kon standhouden. De rechtbank benadrukte dat het Besluit leerlinggebonden financiering enkel spreekt over 'een beperking' en niet over een 'structurele beperking', wat een belangrijke nuance is in de beoordeling.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond en vernietigde het bestreden besluit van 27 februari 2007. Tevens werd er geen proceskostenveroordeling uitgesproken ten aanzien van verweerder, omdat er geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten waren aangetoond. De uitspraak werd gedaan door mr. I.M. Ludwig, rechter, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van griffier mr. Y.R. Boonstra - van Herwijnen.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 07 - 2557
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 december 2007
in de zaak van:
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde: D. Kerkhof, werkzaam bij MEE Noordwest-Holland,
tegen:
Commissie voor Indicatiestelling,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 19 september 2006 heeft verweerder de aanvraag van eiser voor toekenning van een leerlinggebonden budget of voor toelating tot een onderwijssoort in cluster 4 afgewezen.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 19 oktober 2006 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 27 februari 2007 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Daarbij heeft verweerder verwezen naar het advies van 13 februari 2007 van de Bezwaar Advies Commissie.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 4 april 2007, aangevuld bij brief van 2 mei 2007, beroep ingesteld.
Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van 25 september 2007, alwaar namens eiser is verschenen [ouder van eiser], vergezeld door gemachtigde voornoemd en drs. R.E.A. Muller, psycholoog. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door drs. P.J.G.M. van Vugt.
2. Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 12 van het ten tijde van het thans bestreden besluit geldende Besluit leerlinggebonden financiering komt een leerling in aanmerking voor een leerlinggebonden budget en is toelaatbaar tot een van de onderwijssoorten in cluster 2 of 3, dan wel tot cluster 4, in de zin van artikel 28c, eerste lid, van de Wet op de expertisecentra, indien wordt voldaan aan de criteria, bedoeld in de artikelen 15 tot en met 23.
2.2 Artikel 23 bepaalt, voor zover hier van belang, dat een leerling toelaatbaar is tot cluster 4 indien er sprake is van een beperking in de onderwijsparticipatie die blijkt uit het ontbreken van algemene leervoorwaarden, als bedoel in artikel 13 onder g, of de leerling extreem gedrag vertoont, als bedoeld in artikel 13, onder h, en de zorg onvoldoende effect heeft gesorteerd of zal kunnen sorteren, en de ondersteuning deelname aan het regulier onderwijs niet mogelijk maakt.
2.3 De weigering om eiser in aanmerking te brengen voor leerlinggebonden financiering dan wel toelating tot een onderwijssoort in cluster 4 stoelt op de overweging dat de structurele beperking in de onderwijsparticipatie van het kind onvoldoende kon worden vastgesteld.
2.4 De rechtbank stelt vast dat hiermede een onjuist criterium is gehanteerd. Het Besluit spreekt immer slechts over "een beperking" en niet over een "structurele" beperking. Reeds om deze reden kan het bestreden besluit niet in stand worden gelaten. De rechtbank stelt voorts vast dat de conclusie waartoe verweerder is gekomen op geen enkele wijze in het bestreden besluit zelf is voorzien van een motivering. Ook dit zou een zelfstandige reden zijn om tot vernietiging van het besluit over te gaan.
2.5 Overigens ontbreekt in het thans bestreden besluit, evenals in het primaire besluit, elke verwijzing naar de van toepassing zijnde regelgeving. In verband hiermede kan de rechtbank niet vaststellen of verweerder heeft beoogd te toetsen aan het ten tijde van het bestreden Besluit leerlinggebonden financiering dan wel aan de daaraan voorafgaande en ten tijde van de aanvraag geldende Regeling indicatiecriteria en aanmeldingsformulier leerlinggebonden financiering. Een en ander is van belang in verband met het gegeven dat het in dezen blijkens het bestreden besluit kennelijk van belang zijnde toetsingscriterium is gewijzigd. Was immers in de Regeling nog sprake van de eis van een "ernstige structurele beperking in de onderwijsparticipatie", in het Besluit is dit nog slechts "een beperking in de onderwijsparticipatie".
2.6 Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit moet worden vernietigd.
2.7 Voorts bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van verweerder nu niet is gebleken van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt het bestreden besluit van 27 februari 2007;
3.3 gelast dat Commissie voor Indicatiestelling het door eiser betaalde griffierecht van
€ 143,00 aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Ludwig, rechter, en op 20 december 2007 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. Y.R. Boonstra - van Herwijnen , griffier.
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.