RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 06 - 6054
uitspraak van de meervoudige kamer van 22 oktober 2007
[eisers],
wonende te Zaandam,
eisers,
de raad van de gemeente Zaanstad,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 1 juli 2004, verzonden op 14 juli 2004, heeft verweerder het verzoek van eisers om vergoeding van schade als bedoeld in artikel 49 Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) afgewezen.
Tegen dit besluit hebben eisers bij brief van 23 augustus 2004 bezwaar gemaakt.
Bij brief van 7 juli 2006 hebben eisers beroep ingesteld tegen het uitblijven van een beslissing op het bezwaar.
Bij brief van 20 juli 2006 heeft verweerder bericht dat de behandeling van het bezwaar geagendeerd staat voor de raadsvergadering van 7 september 2006.
Bij besluit van 7 september 2006, verzonden op 29 september 2006, heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Aan partijen is bericht dat het beroep ingevolge artikel 6:20, vierde lid, Algemene wet bestuursrecht, geacht wordt mede te zijn gericht tegen het alsnog genomen besluit.
Bij brief van 24 oktober 2006 hebben eisers de gronden van het beroep aangevuld.
Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 6 december 2006 hebben eisers daarop gereageerd.
Het beroep is behandeld ter zitting van 23 augustus 2007, alwaar eiser Verschure in persoon is verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. F. Marinus, werkzaam bij de gemeente Zaanstad.
De zaak is gelijktijdig behandeld met de zaak geregistreerd onder nummer 06-10930.
2. Overwegingen
2.1 Met betrekking tot het beroep tegen het uitblijven van een beslissing op het bezwaar overweegt de rechtbank dat verweerder onweersproken niet tijdig op het bezwaar heeft beslist. Het beroep is in zoverre gegrond. Er is aanleiding voor een veroordeling van verweerder in de proceskosten, waarbij voor vergoeding in aanmerking komt het indienen van het beroepschrift van 7 juli 2006, met een wegingsfactor van 0,25.
2.2 Met betrekking tot het alsnog genomen reële besluit van 7 september 2006 overweegt de rechtbank het volgende.
2.3 Begin 2003 hebben eisers verweerder verzocht om vergoeding van schade ten gevolge van verlies van uitzicht en privacy door de komst van woningen ingevolge bestemmingsplan "Houtwerf-West" te Zaandam.
2.4 Ingevolge artikel 49 WRO, zoals dit luidde ten tijde hier van belang en voor zover hier van belang, kent de gemeenteraad, voor zover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van de bepalingen van een bestemmingsplan of ten gevolge van een vrijstelling, als bedoeld in artikel 19 WRO, schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.
2.5 Voor de beoordeling van een verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 49 van de WRO dient te worden bezien of sprake is van een wijziging van het planologische regime waardoor een belanghebbende in een nadeliger positie is komen te verkeren, ten gevolge waarvan hij schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dient een vergelijking te worden gemaakt tussen de beweerdelijk schadeveroorzakende planologische maatregelen en het voordien geldende planologische regime. Daarbij is niet de feitelijke situatie van belang, maar dient te worden uitgegaan van een maximale invulling van de mogelijkheden die beide planologische regimes bieden.
2.6 De planvergelijking dient in het onderhavige geval plaats te vinden tussen het in 1931 vastgestelde bestemmingsplan "Uitbreidingsplan gemeente Zaandam (in Hoofdzaak)" en het in 2000 vastgestelde bestemmingsplan "Houtwerf-West".
2.7 Tussen partijen is niet in geschil en ook de rechtbank neemt als uitgangspunt dat de planvergelijking leidt tot een voor eisers verslechterde planologische situatie in de zin van vermindering van woongenot ten gevolge van beperking van hun uitzicht en inbreuk op hun privacy.
2.8 Hetgeen partijen verdeeld houdt is de vraag of de schade voorzienbaar was.
Ingevolge vaste jurisprudentie is het ter beantwoording van deze vraag aan te leggen criterium of er voor een redelijk denkende en handelende koper aanleiding bestond om rekening te houden met de kans dat de planologische situatie ter plaatse in voor hem ongunstige zin zou veranderen.
2.9 Verweerder heeft zich hierbij op het standpunt gesteld dat sprake is van voorzienbaarheid, omdat eisers, gelet op de Streekplannen Amsterdam-Noordzeekanaalgebied van 1979 en 1987 en de Structuurschets voor Zaanstad van 1981, ten tijde van de aankoop van hun woning in 1989 rekening moesten houden met de kans dat de planologische situatie in voor hen ongunstige zin zou veranderen. Met name op grond van de Structuurschets was volgens verweerder voldoende duidelijk dat in het betreffende gebied, inclusief het hoekje Houtwerf-West, plannen voor woningbouw bestonden.
2.10 De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat voor het gebied waarvoor thans het bestemmingsplan "Houtwerf-West" vigeert, al in een eerder stadium voorzien was in bebouwing.
Blijkens het provinciale Streekplan Amsterdam-Noordzeekanaalgebied van 1979 zou in elk geval een einde komen aan de agrarische bestemming van het litigieuze gebied ten gunste van werkgebied, en deels expansiegebied van het centrumgebied. Tevens is erin vermeld dat voor de woningbehoefte extra bouwmogelijkheden dienen te worden gevonden, bij voorkeur in of aansluitend bij het stedelijk gebied.
In de Structuurschets Zaanstad van mei 1981 staat voor de gebieden waarop de woonwijken Houtwerf en Houtwerf-West zijn gepland, de aanduiding "eventuele bouwmogelijkheid".
In het Streekplan Amsterdam-Noordzeekanaalgebied van januari 1987 worden de gronden van Houtveld West aangeduid met "Woonfunctie, toekomstig nog te realiseren".
Eisers hebben dit laatste weliswaar bestreden, maar mede gelet op de ter zitting bestudeerde kaart, hebben zij hun stelling dat het anders zou zijn niet aannemelijk gemaakt.
2.11 Het vorenstaande moet voor elke redelijk denkende en handelende koper aanleiding zijn geweest om rekening te houden met de kans dat (woon)bebouwing in de plaats zou komen van de in 1989, op het moment dat eisers hun woning kochten, nog open ruimte.
2.12 Eisers hebben aangevoerd dat zij uitgaande van de brief van 18 mei 1988 van de gemeente Zaanstad, gericht aan Eurowoningen B.V., waarin als toekomstige bestemming van het betreffende gebied - ten westen van woningbouwplan Houtwerf - "bedrijventerrein" wordt genoemd, niet hebben kunnen voorzien dat er een woonwijk zou komen.
Deze grief slaagt niet, omdat van een redelijk denkend en handelend koper mag worden verwacht dat hij zich breed informeert en zelf bij de gemeente en de provincie te rade gaat omtrent de plannen voor een (nog) onbebouwd gebied. Onvoldoende is dat zij daarbij afgaan op informatie van de verkoper van wie zij in 1989 hun woning kochten. Daaraan doet niet af dat de gemeente zelf in 1988, getuige de bedoelde brief, naar ter zitting is opgemerkt, in zekere verwarring verkeerde omtrent de bestemming van het betreffende gebied.
In elk geval staat vast dat eisers met bebouwing rekening moesten houden. De stelling van eisers dat zij in geval van bedrijfsbebouwing geen of minder schade zouden hebben gehad dan thans met de woonbestemming, hebben zij niet onderbouwd of anderszins aannemelijk gemaakt.
Evenmin slaagt de grief van eisers dat zij erop mochten vertrouwen dat de woonwijk Houtwerf af was en er geen verdere (woon)bebouwing zou plaatsvinden. Het enkele gegeven dat genoemde woonwijk met het bereikte aantal van 500 geplande woningen als gereed was aangemerkt, betekent immers niet dat in een aangrenzend gebied geen woningbouw meer zou kunnen of mogen plaatsvinden, eventueel in een later stadium, met name nu reeds in (woon)bebouwing is voorzien in de structuurschets en het streekplan, omtrent welke plannen eisers geen informatie hebben gedaan.
2.13 Met betrekking tot de meer algemene grief van eisers dat niet kan worden afgegaan op de gegevens en de informatie van verweerder of van de gemeente Zaanstad, overweegt de rechtbank dat de enkele stelling dat gegevens onbetrouwbaar zijn omdat ze van de kant van de gemeente komen - wat daarvan overigens ook zij- , er niet toe kan leiden dat het oordeel omtrent de voorzienbaarheid van de bebouwing c.q. de schade anders zou moeten luiden. Ook hierbij is van belang dat eisers ten tijde van de aankoop van hun woning slechts zijn afgegaan op de informatie van de verkoper en op de inhoud van het voor hun eigen woonwijk vigerende bestemmingsplan.
2.14 Gelet op het voorafgaande is het beroep in zoverre ongegrond.
3.1 verklaart het beroep van 7 juli 2006 gegrond;
3.2 veroordeelt verweerder in de door eisers ter zake van dit beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van 0.25 x € 322,- , in totaal € 80,50, te betalen door de gemeente Zaanstad aan eisers;
3.3 verklaart het beroep voor het overige ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E. Heijning-Huydecoper, voorzitter van de meervoudige kamer, en mrs. J.F. Miedema en I.M. Ludwig, rechters, en op 22 oktober 2007 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M. Hekelaar, griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.