ECLI:NL:RBHAA:2007:BB8222

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
23 oktober 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07-6579
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Reguliere bouwvergunning voor uitbreiding achterzijde kantoorpand; wijze van berekenen goothoogte in verband met de afstand tot de openbare weg

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Haarlem op 23 oktober 2007 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening met betrekking tot een reguliere bouwvergunning. De vergunning was verleend aan [vergunninghouder] voor de uitbreiding van een kantoorpand aan de achterzijde, waarbij een toren zou worden toegevoegd. De verzoeker, wonende te Ilpendam, heeft bezwaar gemaakt tegen deze vergunning en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat hij van mening was dat de goothoogte van de uitbreiding in strijd was met de geldende planvoorschriften. De voorzieningenrechter heeft de zaak behandeld op een zitting op 18 oktober 2007, waar de verzoeker in persoon verscheen, bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. C. Lubben. De verweerder, het college van burgemeester en wethouders van Waterland, werd vertegenwoordigd door mr. M.J. Drijftholt.

De voorzieningenrechter overwoog dat ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een voorlopige voorziening kan worden getroffen indien onverwijlde spoed dat vereist. De rechter heeft de belangen van de verzoeker afgewogen tegen de belangen van de verweerder bij onmiddellijke uitvoering van het besluit. De rechter concludeerde dat de berekeningswijze van de goothoogte, zoals door de verweerder gehanteerd, correct was. De afstand tot de openbare weg werd gemeten vanaf een pad dat als openbare weg werd aangemerkt, en niet vanaf de locatie van de verzoeker. De verzoeker kon niet onderbouwen dat de berekeningswijze niet juist was en zijn argumenten werden verworpen.

Uiteindelijk oordeelde de voorzieningenrechter dat er geen spoedeisende belangen waren die een schorsing van het besluit rechtvaardigden. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, en er waren geen termen voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. I.M. Ludwig, in aanwezigheid van griffier mr. M. Hekelaar.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 07 - 6579
uitspraak van de voorzieningenrechter van 23 oktober 2007
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te Ilpendam,
verzoeker,
gemachtigde: mr. C. Lubben, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand te Zoetermeer,
tegen:
het college van burgemeester en wethouders van Waterland,
verweerder,
derde partij:
[vergunninghouder],
wonende te Ilpendam.
1. Procesverloop
Bij besluit van 24 augustus 2007 heeft verweerder aan [vergunninghouder] reguliere bouwvergunning verleend voor het aan de achtergevel uitbreiden van zijn kan[toorgebouw aan [adres].
Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 3 oktober 2007 bezwaar gemaakt.
Bij brief van 5 oktober 2007 is verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 18 oktober 2007, alwaar verzoeker in persoon is verschenen, bijgestaan door zijn voornoemde gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. M.J. Drijftholt, zelfstandig juridisch adviseur.
2. Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Daarbij gaat het om een afweging van belangen van de verzoekende partij bij een onverwijlde voorziening tegen het belang dat is gemoeid met onmiddellijke uitvoering van het besluit. Voor zover deze toetsing een beoordeling van de hoofdzaak meebrengt, is dat oordeel voorlopig van aard.
2.2 Het bouwplan betreft een kantoorcomplex, gelegen aan [adres], dat reeds eerder diverse uitbreidingen heeft ondergaan. Het gaat thans om een uitbreiding aan de achtergevel door middel van een toren. De toren is hoger dan het bestaande hoofdgebouw en heeft een goothoogte van 8.3 meter en een nokhoogte van 9.5 meter.
2.3 Ingevolge het vigerende bestemmingsplan rust op de gronden de bestemming WK (Woon- en Kantoordoeleinden). Ingevolge artikel 15, derde lid aanhef, en onder d van de planvoorschriften mag de goothoogte van de gebouwen niet meer bedragen dan 10.00 meter binnen een zone van 15.00 meter vanaf de grens van het bestemmingsvlak grenzend aan de openbare weg en niet meer dan 4.00 meter op een afstand van meer dan 15.00 meter vanaf de grens van het bestemmingsvlak grenzend aan de openbare weg.
2.4 Verzoeker, wonend aan [adres], heeft aangevoerd dat het bouwplan in strijd is met voornoemd planvoorschrift, aangezien, rekenend vanaf [locatie] (openbare weg) de afstand tot het bestemmingsvlak WK meer dan 15 meter bedraagt, zodat de goothoogte maar 4 meter mag zijn.
2.5 De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
2.6 Rekenend, zoals verweerder dat doet, vanaf het pad dat tussen [locatie] is gelegen, past het bouwplan naar het oordeel van de voorzieningenrechter binnen de voorschriften inzake de goothoogte. Immers, het pad voldoet aan de omschrijving van het begrip openbare weg in de planvoorschriften (te weten "een voor ieder vrij toegankelijke weg") en gerekend vanaf deze weg is de afstand van de uitbreiding tot de openbare weg minder dan 15.00 meter. Aan het karakter van openbare weg doet, anders dan verzoeker heeft betoogd, niet af dat het pad geen naam heeft en evenmin dat er geen nummering aan dit pad bestaat. Nu de planvoorschriften zelf voorzien in een omschrijving van het begrip openbare weg is verzoekers verwijzing naar de Wegenverkeerswet - wat daarvan overigens zij - in casu niet relevant.
2.7 Het betoog van verzoeker dat deze berekeningswijze niet voor juist kan worden gehouden en dat ter bepaling van de richtige goothoogte uitsluitend vanaf [locatie] en niet vanaf dit pad zou mogen worden gemeten, omdat dit meer met de bedoeling van het bestemmingsplan zou overeenstemmen, vindt geen steun in het bestemmingsplan c.q. de planvoorschriften. Verzoeker heeft daarbij tevens aangevoerd dat de voorgevelrooilijn bepalend zou moeten zijn. De planvoorschriften geven evenwel ook voor deze stelling geen aanknopingspunten. Een mondelinge mededeling van een gemeenteambtenaar, waarop verzoeker zijn stelling baseert, kan hieraan niet afdoen. De betreffende grieven van verzoeker falen dan ook.
2.8 Gelet op het voorgaande is niet te verwachten dat het besluit in bezwaar geen stand zal kunnen houden. Van spoedeisende belangen voor schorsing van het besluit totdat op het bezwaar is beslist, is niet gebleken. Er bestaat dan ook geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek daartoe wordt derhalve afgewezen.
2.9 Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen aanwezig.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Ludwig, voorzieningenrechter, en op 23 oktober in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. M. Hekelaar, griffier.
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.