ECLI:NL:RBHAA:2007:BB4440

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
14 augustus 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07-4455
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake bouw Schoterbrug te Haarlem

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Haarlem op 14 augustus 2007 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening in verband met de bouw van de Schoterbrug. De verzoekster, de Haarlemsche Jachtclub, heeft bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Haarlem, dat vrijstelling verleende voor de bouw van de brug. De jachtclub vreesde dat de bouw van de brug haar belangen zou schaden, omdat de werkzaamheden op korte termijn zouden beginnen en zij hierdoor haar functie als wedstrijdorganiserende en opleidingverstrekkende zeilvereniging niet meer zou kunnen uitoefenen.

De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de vrijstelling voor de bouw van de brug is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing. De brug is onderdeel van een groter project dat gericht is op het verbeteren van de bereikbaarheid van de stad en het bedrijventerrein Waarderpolder. De rechter heeft vastgesteld dat de jachtclub niet in haar belangen is getroffen, omdat zij haar locatie niet hoeft te verlaten. Bovendien is er geen bewijs geleverd dat de bouw van de brug zou leiden tot een onomkeerbare situatie.

De voorzieningenrechter heeft ook de argumenten van de verzoekster over de financiële onderbouwing en het negatieve welstandsadvies beoordeeld. Hij concludeerde dat de gemeente voldoende redenen had om van het negatieve welstandsadvies af te wijken en dat aan de eisen van het Besluit Luchtkwaliteit was voldaan. Uiteindelijk heeft de rechter geoordeeld dat er geen spoedeisende belangen zijn die een schorsing van het besluit rechtvaardigen, en heeft hij het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 07 - 4455
uitspraak van de voorzieningenrechter van 14 augustus 2007
in de zaak van:
de Haarlemsche Jachtclub,
gevestigd te Haarlem,
verzoekster,
gemachtigde: mr. L.J.L. Heukels, advocaat te Haarlem,
tegen:
het college van burgemeester en wethouders van Haarlem,
verweerder,
gemachtigde: mr. W.J.R.M. Welschen, advocaat te Haarlem,
derde partijen:
sector SB, gemeente Haarlem,
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland.
1. Procesverloop
Bij besluit van 31 mei 2007 heeft verweerder op de aanvraag van Sector SB, afdeling Verkeer en Vervoer, gemeente Haarlem, voor de bouw van de Schoterbrug vrijstelling verleend ingevolge artikel 19, eerste lid, Wet op de Ruimtelijke ordening (WRO) en een bouwvergunning fase I.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 10 juli 2007 bezwaar gemaakt.
Bij brief van 16 juli 2007 is tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek is, gelijktijdig met de verzoeken in de procedures met registratienummers 07-4429 en 07-4959, behandeld ter zitting van 10 augustus 2007, alwaar verzoekster is verschenen bij haar bestuursvoorzitter W. Emmens en bij haar voornoemde gemachtigde mr. Heukels.
Verweerder is verschenen bij voornoemde gemachtigde mr. Welschen, bijgestaan door mr. H. Van Lier, en heeft zich voorts doen vertegenwoordigen door C.M. Verhoeff, gemeentelijk projectleidster.
Voorts zijn verschenen dr. ir. M.A.H.G. Plantaz, J.F. Sulman, A.G. Kamphuis en A. Verduijn, allen werkzaam bij de gemeente Haarlem, en ing. J. Wissink, werkzaam bij Adviseursbureau Goudappel Coffeng.
2. Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (verder: Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Daarbij gaat het om een afweging van belangen van de verzoekende partij bij een onverwijlde voorziening tegen het belang dat is gemoeid met onmiddellijke uitvoering van het besluit. Voor zover deze toetsing een beoordeling van de hoofdzaak meebrengt, is dat oordeel voorlopig van aard.
2.2 De aanvraag voorziet in de bouw van een brug over het Spaarne ter plaatse van de huidige jachthavenlocatie. Deze brug verbindt de westelijke oever ter hoogte van de Jan Gijzenvaart met de oostelijke oever ter hoogte van het bedrijventerrein Waarderpolder. De brug maakt deel uit van het grotere project Schoteroog, waarbinnen ook de aanleg van de Oostweg, als verbinding tussen de brug, de Waarderpolder en de snelweg A200, gepland is.
2.3 Verzoekster heeft haar jachthaven op de oever waar de brug haar (westelijke) oeververbinding krijgt. Haar doelstelling is met name het beoefenen van de watersport in het algemeen, het organiseren van zeilwedstrijden en zeiltochten, het opleiden van zeilers en varenslieden en het verschaffen van watersport-accommodatie in de recreatieve sfeer.
2.4 Wegens strijd met de ter plaatse vigerende bestemmingsplannen, ingevolge waarvan op de betreffende gronden andere bestemmingen (waaronder die van jachthaven) rusten, heeft verweerder teneinde de bouw van de brug mogelijk te maken vrijstelling verleend ingevolge artikel 19, eerste lid, WRO.
2.5 Verzoekster heeft bezwaar tegen de verleende vrijstelling, omdat met haar belangen niet dan wel onvoldoende is rekening gehouden.
Haar verzoek om voorlopige voorziening is gericht op schorsing van het besluit omdat op 13 augustus 2007 zal worden begonnen met bouwwerkzaamheden. Naar verzoekster heeft vernomen zal de bouwer alsdan onder meer beginnen met het aanbrengen van zand ten behoeve van de peilers van de brug, waardoor er een onomkeerbare situatie zal ontstaan. Verzoekster wordt in haar belangen geschaad, omdat zij haar functie als wedstrijdorganiserende en opleidingverstrekkende zeilvereniging niet meer zal kunnen uitoefenen en zij dientengevolge schade zal lijden.
2.6 Verweerder heeft aangegeven dat met de onderhavige bouwvergunning fase I nog niet gebouwd mag worden, maar dat de bouwvergunning fase II gereed ligt en kan worden afgegeven na de uitspraak op het schorsingsverzoek. Dit houdt in, aldus verweerder, dat op 13 augustus 2007 nog geen aanvang kan worden gemaakt met bouw-vergunningplichtige werkzaamheden. Wel zullen werkzaamheden worden verricht waarvoor afzonderlijk vergunning is verleend, zoals voor slopen en saneren, of waarvoor geen vergunning is vereist.
Ter zitting is duidelijk geworden dat op genoemde datum geen sprake is van het storten van zand - niet langer is betwist dat deze activiteit onderdeel is van de met vrijstelling verleende bouwvergunning fase I - , maar van het afzetten van het terrein, het graven van sleuven ter bepaling van de ligging van leidingen (en het daarna weer dichten van de sleuven), het plaatsen van bouwketen, het met vergunning slopen van de loods op het terrein van de naast verzoeksters perceel gelegen jachtwerf en het saneren van dit terrein.
2.7 De voorzieningenrechter overweegt dat is komen vast te staan dat verzoekster ten gevolge van de bouw haar locatie niet behoeft te verlaten. In zoverre is zij dan ook niet in haar belangen getroffen. Dat de brug, naar verzoekster heeft gesteld, deels zal worden gebouwd op gronden die verzoekster in langdurige erfpacht heeft doet daaraan in dit geding niet af.
2.8 De voorzieningenrechter is van oordeel dat de in geding zijnde vrijstelling is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing. In de desbetreffende bij het besluit behorende bijlage is uitvoerig uiteengezet dat de brug past in de doelstelling van een betere bereikbaarheid van zowel de stad als het bedrijventerrein Waarderpolder en onderdeel uitmaakt van het herstructureren van (regionale) verkeersverbindingen.
Anders dan verzoekster meent behoeft in het kader van een goede ruimtelijke onderbouwing geen plaats te worden ingeruimd voor de gevolgen c.q. de verplaatsing van verzoeksters jachthaven. Deze aspecten komen in het kader van de afweging van de bij het vrijstellingsbesluit in aanmerking te nemen belangen aan de orde. Het standpunt van verzoekster dat verweerder ten onrechte geen onderzoek heeft verricht naar andere mogelijkheden om de door verweerder genoemde problematiek op te lossen, - genoemd zijn een tunnel of aquaduct of het opschuiven van de brug - zoals verzoekster heeft bepleit, wordt niet gedeeld. Alleen de onderhavige vrijstelling ter zake van het bouwplan voor deze brug is hier aan de orde. Verweerder is niet gehouden alternatieven of andere oplossingen te onderzoeken.
2.9 Dat het project een goede financiële onderbouwing zou missen, omdat in de aanbesteding geen rekening zou zijn gehouden met het realiseren van toezeggingen ter zake van verplaatsing of schadevergoeding, is gesteld maar overigens niet gebleken. Met name is niet gebleken dat binnen de financiering van het totale project geen ruimte zou zijn voor bepaalde ontwikkelingen en de uitvoering daarvan. De voorzieningenrechter laat hierbij in het midden of en zo op welke aspecten aan verzoekster toezeggingen zijn gedaan.
2.10 Verzoekster heeft tevens aangevoerd dat verweerder niet van het negatieve welstandsadvies had mogen afwijken. Uit het aangevochten besluit blijkt dat verweerder het zowel inhoudelijk oneens is met de negatieve welstandsbeoordeling als ook aanleiding heeft gezien gebruik te maken van de in artikel 44, eerste lid, onder d, Woningwet voorziene bevoegdheid om van zulk een negatief advies af te wijken.
2.11 De voorzieningrechter is dienaangaande allereerst van oordeel dat het inhoudelijke standpunt van verweerder slechts zeer summier is gemotiveerd. Dit in die zin gebrekkige standpunt zou in de beslissing op bezwaar - zo is gebleken ter zitting - van een meer uitgebreide onderbouwing kunnen worden voorzien.
Met betrekking tot de afwijkingsbevoegdheid heeft verweerder in het aangevochten besluit uitvoerig uiteengezet welke overwegingen zijns inziens nopen tot het gebruik daarvan. Van belang zijn met name - zo begrijpt de voorzieningenrechter uit het verhandelde ter zitting - dat de financiering en het tijdpad in het gedrang zouden komen doordat bij een nieuw ontwerp opnieuw de procedure van de Europese aanbesteding zal moeten worden gevolgd.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder aldus voldoende redenen naar voren gebracht om het (negatieve) welstandsadvies ter zijde te schuiven.
2.12 Met betrekking tot de eisen van het Besluit Luchtkwaliteit 2005 volgt de voorzieningenrechter het standpunt van verweerder dat aan de eisen van dat besluit is voldaan, zowel ten aanzien van de jachthaven als ten opzichte van de daarop staande woning van de havenmeester. Hetgeen verzoekster daartegen heeft aangevoerd is niet of onvoldoende onderbouwd.
2.13 Voorts heeft verzoekster gewezen op de verandering in de windval, die de brug tot gevolg zal hebben en de hinder daarvan voor de zeilers, zowel bij trainingen als bij wedstrijden. Haars inziens ten onrechte heeft verweerder daarnaar geen onderzoek gedaan.
De voorzieningenrechter overweegt dienaangaande dat de gestelde gevolgen door verzoekster niet nader zijn omschreven of gespecificeerd. Verweerder heeft erop gewezen dat nader onderzoek is verricht naar de veiligheid op het water, waarbij is gelet op het doorzicht van de brug en rekening is gehouden met de bocht die het Spaarne ter plaatse maakt. Er is, naar verzoekster terecht heeft gesteld, geen onderzoek gedaan naar verandering in de windval en/of windvang en de gevolgen daarvan voor de zeilers. Hierin ziet de voorzieningenrechter vooralsnog aanleiding voor het oordeel dat verweerder dient te bezien of nader onderzoek geboden is en dienovereenkomstig te handelen. Verweerder kan daaromtrent een standpunt innemen bij de beslissing op het bezwaar. Hierin is geen aanleiding gelegen voor schorsing van het besluit.
2.14 Vooralsnog bestaat er geen aanleiding te verwachten dat de bezwaren gegrond worden verklaard. Van spoedeisende belangen van verzoekster die zouden nopen tot schorsen van het besluit is niet gebleken.
2.15 Gelet op het voorgaande bestaat geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek daartoe wordt derhalve afgewezen.
2.16 Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen aanwezig.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
wijst het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Ludwig, voorzieningenrechter, en op 14 augustus 2007 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. M. Hekelaar, griffier.
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.