ECLI:NL:RBHAA:2007:BB4437

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
14 augustus 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07-4429
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening bouw Schoterbrug te Haarlem

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Haarlem op 14 augustus 2007 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening met betrekking tot de bouw van de Schoterbrug. Verzoeker, h.o.d.n. Jachtwerf De Drijver, heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Haarlem, dat vrijstelling verleende voor de bouw van de brug. Verzoeker stelt dat hij als belanghebbende moet worden aangemerkt, ondanks dat hij het perceel zonder recht of titel in gebruik heeft. De voorzieningenrechter oordeelt dat verzoeker in deze procedure als belanghebbende kan worden beschouwd, gezien de feitelijke situatie van zijn bedrijf.

De voorzieningenrechter heeft de bezwaren van verzoeker tegen het vrijstellingsbesluit beoordeeld. Verzoeker heeft aangevoerd dat de aanleg van de brug zijn bedrijfsvoering negatief zal beïnvloeden. De voorzieningenrechter wijst erop dat dit gevolg voortvloeit uit de opzegging van de huur van het perceel en niet uit de verleende vrijstelling. De voorzieningenrechter concludeert dat er geen spoedeisende belangen zijn die een schorsing van het besluit rechtvaardigen. Ook de bezwaren van verzoeker met betrekking tot het welstandsadvies en de eisen van het Besluit Luchtkwaliteit worden door de voorzieningenrechter verworpen.

Uiteindelijk wijst de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat niet is gebleken van spoedeisende belangen die een schorsing van het besluit rechtvaardigen. De uitspraak is gedaan door mr. I.M. Ludwig, voorzieningenrechter, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 07 - 4429
uitspraak van de voorzieningenrechter van 14 augustus 2007
in de zaak van:
[verzoeker], h.o.d.n. Jachtwerf De Drijver,
wonende te Haarlem,
verzoeker,
gemachtigde: mr. M.F.A. Dankbaar, advocaat te Haarlem,
tegen:
het college van burgemeester en wethouders van Haarlem,
verweerder,
gemachtigde: mr. W.J.R.M. Welschen, advocaat te Haarlem,
derde partijen:
sector SB, gemeente Haarlem,
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland.
1. Procesverloop
Bij besluit van 31 mei 2007 heeft verweerder op de aanvraag van Sector SB, afdeling Verkeer en Vervoer, gemeente Haarlem, voor de bouw van de Schoterbrug vrijstelling verleend ingevolge artikel 19, eerste lid, Wet op de Ruimtelijke ordening (WRO) en een bouwvergunning fase I.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 11 juli 2007 bezwaar gemaakt.
Bij brief van 11 juli 2007 is tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek is, gelijktijdig met de verzoeken in de procedures met registratienummers 07-4455 en 07-4959, behandeld ter zitting van 10 augustus 2007, alwaar eiser en zijn zoon in persoon zijn verschenen, bijgestaan door hun voornoemde gemachtigde mr. Dankbaar.
Verweerder is verschenen bij voornoemde gemachtigde mr. Welschen, bijgestaan door mr. H. Van Lier, en heeft zich voorts doen vertegenwoordigen door C.M. Verhoeff, gemeentelijk projectleidster.
Voorts zijn verschenen dr. ir. M.A.H.G. Plantaz, J.F. Sulman, A.G. Kamphuis en A. Verduijn, allen werkzaam bij de gemeente Haarlem, en ing. J. Wissink, werkzaam bij Adviseursbureau Goudappel Coffeng.
2. Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (verder: Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Daarbij gaat het om een afweging van belangen van de verzoekende partij bij een onverwijlde voorziening tegen het belang dat is gemoeid met onmiddellijke uitvoering van het besluit. Voor zover deze toetsing een beoordeling van de hoofdzaak meebrengt, is dat oordeel voorlopig van aard.
2.2 De aanvraag voorziet in de bouw van een brug over het Spaarne ter hoogte van de huidige jachthavenlocatie. Deze brug verbindt de westelijke oever ter hoogte van de Jan Gijzenvaart met de oostelijke oever ter hoogte van het bedrijventerrein Waarderpolder. De brug maakt deel uit van het grotere project Schoteroog, waarbinnen ook de aanleg van de Oostweg, als verbinding tussen de brug, de Waarderpolder en de snelweg A200, gepland is.
2.3 Verzoeker exploiteert de vanouds als familiebedrijf bestaande jachtwerf "De Drijver", die is gesitueerd op de westelijke oever ter hoogte van de aanlanding van de brug. Het bedrijf bestaat uit ligplaatsen voor zeilboten en jachten in het water en een stallingloods op het terrein.
2.4 Wegens strijd met de ter plaatse vigerende bestemmingsplannen, ingevolge welke op de betreffende gronden andere bestemmingen (waaronder die van jachthaven) rusten, heeft verweerder, teneinde de bouw van de brug mogelijk te maken, vrijstelling verleend ingevolge artikel 19, eerste lid, WRO.
2.5 Verweerder heeft ter zitting het standpunt ingenomen dat verzoeker in de onderhavige procedure niet als belanghebbende in de zin van de Awb kan worden beschouwd, omdat verzoeker het perceel thans zonder recht of titel in gebruik heeft. Immers verzoeker is door de gemeente met ingang van 1 januari 2005 op rechtmatige wijze de huur van de bij hem in gebruik zijnde gronden en water opgezegd.
De voorzieningenrechter deelt dit standpunt niet. De feitelijke constellatie van de omstandigheden met betrekking tot verzoekers jachthaven is in casu relevant. Naar ter zitting onweersproken is gesteld heeft verzoeker tot op heden zijn bedrijf in volle omvang geëxploiteerd. De botenligplaatsen zijn optimaal bezet en ook de stallingloods is thans nog aanwezig en in gebruik. Dat voor de laatste een sloopvergunning is afgegeven doet daaraan in het onderhavige geding niet af. Gelet op de bestaande feitelijke situatie is verzoekers belang rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken. Verzoeker kan derhalve in beroep (na bezwaar) worden ontvangen en derhalve tevens in zijn verzoek om een voorlopige voorziening.
2.6 Verzoekers bezwaren tegen het vrijstellingsbesluit hebben als kern dat er onvoldoende rekening is gehouden met zijn belangen. Hij heeft daartoe aangevoerd dat hij door de aanleg van de brug zijn bedrijf niet meer kan uitoefenen.
De voorzieningenrechter overweegt dienaangaande dat dit laatste het rechtstreekse gevolg is van de opzegging van de huur en van de eventuele uitkomst van de thans aanhangige civiele procedure omtrent de ontruiming van het perceel van verzoeker. Het is niet een direct gevolg van de verleende vrijstelling of van de bouwvergunning fase I. Om die reden is bij de belangenafweging ter zake van de vrijstelling dan ook geen plaats voor het meewegen van verzoekers vrees dat hij zijn bedrijf zal moeten opgeven.
Daaraan voegt de voorzieningenrechter toe dat, indien de ontruimingsprocedure niet uitmondt in een feitelijke ontruiming van het perceel, verweerder daaromtrent in de beslissing op het bezwaar een nadere overweging zal kunnen - en moeten - opnemen. Bij een voor verzoeker ongunstige uitkomst van de heroverweging staat het hem vrij alsdan een nieuw verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening te doen.
2.7 De grief van verzoeker dat sprake is van misbruik van bevoegdheden omdat de huur van het perceel van verzoeker uitsluitend zou zijn opgezegd met het oog op de realisatie van de bouw van de brug is, zo bleek ter zitting, ook reeds aan de orde geweest in de civiele procedure omtrent de huur van het perceel, evenwel zonder een voor verzoeker positief resultaat. De voorzieningenrechter overweegt omtrent deze grief dat voor de beoordeling daarvan in het kader van de onderhavige bestuursrechtelijke procedure geen plaats is. In verband hiermede is voorts niet van belang of, zoals verzoeker heeft gesteld, aan de verklaring van geen bezwaar van gedeputeerde staten van Noord-Holland gebreken kleven, omdat - naar verzoeker heeft gesteld - op de hiervoor genoemde aspecten een onvolledige en onjuiste voorstelling van zaken zou zijn gepresenteerd. Ook het naar voren gebrachte belang van verzoeker bij ongestoorde voortzetting van het bedrijf totdat op adequate wijze is voorzien in verplaatsing ervan en/of in een schadevergoeding, kan om die reden niet bij dit vrijstellingsbesluit worden meegewogen.
2.8 Dat het (hele) project om financiële redenen niet uitvoerbaar is, naar verzoeker heeft aangevoerd, is op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt.
2.9 Verzoeker heeft voorts gewezen op het negatieve welstandsadvies en aangevoerd dat het afwijken door verweerder daarvan ondeugdelijk gemotiveerd is.
Uit het aangevochten besluit blijkt dat verweerder het zowel inhoudelijk oneens is met de negatieve welstandsbeoordeling als ook aanleiding heeft gezien gebruik te maken van de in artikel 44, eerste lid, aanhef en onder d, Woningwet voorziene bevoegdheid om van zulk een negatief advies af te wijken.
2.10 De voorzieningenrechter is dienaangaande allereerst van oordeel dat het inhoudelijke standpunt van verweerder slechts zeer summier is gemotiveerd. Dit in die zin gebrekkige standpunt zou in de beslissing op bezwaar - zo is gebleken ter zitting - van een meer uitgebreide onderbouwing kunnen worden voorzien.
Met betrekking tot de afwijkingsbevoegdheid heeft verweerder in het aangevochten besluit uitvoerig uiteengezet welke overwegingen zijns inziens nopen tot het gebruik daarvan. Van belang zijn met name - zo begrijpt de voorzieningenrechter uit het verhandelde ter zitting - dat de financiering en het tijdspad in het gedrang zouden komen doordat bij een nieuw ontwerp opnieuw de procedure van de Europese aanbesteding zal moeten worden gevolgd.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder aldus voldoende redenen naar voren gebracht om het (negatieve) welstandsadvies ter zijde te leggen.
2.11 Met betrekking tot de eisen van het Besluit Luchtkwaliteit 2005 volgt de voorzieningenrechter het standpunt van verweerder dat aan de eisen van dat Besluit is voldaan.
Naar aanleiding van verzoekers bezwaren heeft verweerder uitvoerig gemotiveerd dat de "Notitie Luchtkwaliteitseffecten Schoterbrug/Oostwegverbinding Haarlem" van maart 2007 aan de besluitvorming ten grondslag is gelegd. In het thans aan de orde zijnde besluit is per abuis weliswaar verwezen naar een eerdere notitie van september 2006, maar in de bij het besluit behorende ruimtelijke onderbouwing is onder de bijbehorende bijlagen de notitie van maart 2007 vermeld. Verzoekers grief dat hij pas kort voor de zitting, door de toezending van de notitie van maart 2007 aan de rechtbank, met deze notitie bekend is geworden, kan dan ook geen doel treffen.
Ten aanzien van de genoemde Oostwegverbinding heeft verzoeker twijfel geuit omtrent de gelijktijdige totstandkoming daarvan met het gereedkomen van de brug alsmede omtrent de financiële waarborging ervan. Verweerder had daarom bij de zogenaamde saldering niet mogen uitgaan van de aanwezigheid van deze weg. De voorzieningenrechter deelt deze twijfels niet. Ter zitting heeft verweerder het tijdpad geschetst voor de aanleg van deze verbinding. De uitgebreide uniforme voorbereidingsprocedure is hierop van toepassing, een (hoor)zitting heeft reeds plaatsgevonden en er zijn geen zienswijzen ingediend, zodat er vermoedelijk geen bezwaar- c.q. beroepsprocedures aan de orde zullen zijn. Vooralsnog is dan ook aannemelijk dat de Oostweg gelijktijdig met de Schoterbrug tot stand zal kunnen komen. Verweerder heeft derhalve niet ten onrechte deze verbindingsweg in de salderingsmogelijkheid betrokken. Verzoekers grief treft dan ook geen doel.
2.12 Het beroep van verzoeker op het gelijkheidsbeginsel faalt omdat, zoals verweerder terecht heeft betoogd, geen sprake is van rechtens gelijke gevallen. De gesprekken die verweerder voert met de overige betrokkenen in het gebied van het Schoteroogproject worden bepaald door de mogelijke bouw van woningen aldaar. Hiervan is bij verzoeker, voor wie uitsluitend de bouw van de brug relevant is, geen sprake.
2.13 Verzoeker heeft tenslotte nog aangevoerd dat hem toezeggingen zijn gedaan omtrent schadeloosstelling bij een eventuele verplaatsing van zijn bedrijf.
Indien dit al betekent dat verzoeker recht op schadevergoeding zou hebben - hetgeen de voorzieningenrechter hier uitdrukkelijk in het midden laat - dan is zulks geen aanleiding voor schorsing van het besluit om vrijstelling te verlenen voor de bouw van de brug. Verzoeker kan zich met een afzonderlijk verzoek om schadevergoeding tot verweerder wenden, naar keuze ter civielrechtelijke of bestuursrechtelijke afdoening. Aldaar kan de correspondentie waarop verzoeker zich beroept in de beoordeling worden betrokken.
2.14 Gelet op het voorgaande is niet te verwachten dat het besluit in bezwaar geen stand zal kunnen houden. Van spoedeisende belangen voor schorsing van het besluit totdat op het bezwaar is beslist, is niet gebleken. Er bestaat dan ook geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek daartoe wordt derhalve afgewezen.
2.15 Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen aanwezig.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Ludwig, voorzieningenrechter, en op 14 augustus 2007 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. M. Hekelaar, griffier.
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.