ECLI:NL:RBHAA:2007:BA9184

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
25 juni 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06-8014
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing schadevergoeding op grond van artikel 49 WRO na planvergelijking

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 25 juni 2007 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. F.E. de Neef, en de gemeenteraad van Velsen. Eiser had een verzoek ingediend om schadevergoeding op grond van artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) na de afwijzing van zijn verzoek door de gemeenteraad. De gemeenteraad had op 15 december 2005 het verzoek van eiser tot schadevergoeding afgewezen, waarbij verwezen werd naar een rapport van de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (SAOZ) uit oktober 2003. Eiser had bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar dit bezwaar werd op 13 juli 2006 ongegrond verklaard.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de beoordeling van het verzoek om schadevergoeding niet alleen gebaseerd kan worden op de feitelijke situatie, maar dat ook de mogelijkheden van het voorafgaande planologische regime, in dit geval de Bouwverordening, in aanmerking moeten worden genomen. Eiser had schadevergoeding gevraagd omdat de uitbreiding van een bedrijfsgebouw achter zijn woning de zoninval en het uitzicht zou beperken, wat volgens hem de waarde van zijn woning zou verminderen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de gemeenteraad zich terecht op het advies van de SAOZ heeft gebaseerd en dat de planvergelijking correct is uitgevoerd.

De rechtbank concludeert dat er geen aanknopingspunten zijn gevonden voor het oordeel dat het advies van de SAOZ niet op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen. De rechtbank verklaart het beroep van eiser ongegrond, wat betekent dat de afwijzing van de schadevergoeding door de gemeenteraad in stand blijft. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 06 - 8014
uitspraak van de meervoudige kamer van 25 juni 2007
in de zaak van:
[eiser]
wonende te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde: mr. F.E. de Neef, advocaat te Amsterdam,
tegen:
de gemeenteraad van Velsen,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 15 december 2005, verzonden op 25 januari 2006, heeft verweerder het verzoek van eiser tot toekenning van een schadevergoeding als bedoeld in artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) afgewezen. Daarbij heeft verweerder verwezen naar het rapport van de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (SAOZ) van oktober 2003.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 7 maart 2006 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 13 juli 2006 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Daarbij heet verweerder verwezen naar het advies van 5 juli 2006 van de Adviescommissie bezwaarschriften gemeente Velsen.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 30 augustus 2006 beroep ingesteld.
Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van 24 mei 2007, alwaar eiser in persoon is verschenen, bijgestaan door zijn voornoemde gemachtigde mr. de Neef. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. W. Dooijes, werkzaam bij de gemeente Velsen.
2. Overwegingen
2.1 Aan Totaal Installatietechniek A. Kors B.V. is bij besluit van 18 december 2000 vergunning verleend voor het veranderen en vergroten van een bedrijfsgebouw met een dienstwoning, gelegen aan de [adres]. Het bouwplan is in overeenstemming met het bestemmingsplan "IJmuiden-Noord", vastgesteld op 24 september 1998 en, na goedkeuring, op 22 juni 1999 in werking getreden.
2.2 In oktober 2002 heeft eiser schadevergoeding gevraagd, aangezien door de uitbreiding van het bedrijfspand, gelegen achter zijn woonhuis aan de [adres], de zoninval in zijn woning wordt beperkt en het uitzicht wordt gedomineerd, waardoor de waarde van zijn woning is verminderd.
Hij heeft de schade laten begroten op € 22.500,- door Toornend en Partners B.V., gevestigd te Haarlem, die op 20 september 2002 ter zake hebben gerapporteerd.
2.3 Ingevolge artikel 49 WRO, zoals dit luidde ten tijde hier van belang en voor zover hier van belang, kent de gemeenteraad, voor zover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van de bepalingen van een bestemmingsplan of ten gevolge van een vrijstelling, als bedoeld in artikel 19 WRO, schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.
2.4 Voor de beoordeling van een verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 49 van de WRO dient te worden bezien of sprake is van een wijziging van het planologische regime waardoor een belanghebbende in een nadeliger positie is komen te verkeren, ten gevolge waarvan hij schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dient een vergelijking te worden gemaakt tussen de beweerdelijk schadeveroorzakende planologische maatregelen en het voordien geldende planologische regime. Daarbij is niet de feitelijke situatie van belang, maar dient te worden uitgegaan van een maximale invulling van de mogelijkheden die beide planologische regimes bieden.
2.5 Verweerder heeft voor de afwijzing van eisers verzoek verwezen naar het advies van de SAOZ. Ingevolge artikel 3:9 Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient een bestuursorgaan zich ervan te vergewissen dat een zodanig - extern - advies op zorgvuldige wijze is tot stand gekomen en aan het onderzoek van de adviseur geen gebreken kleven.
2.6 De rechtbank overweegt dat aan voornoemde bepaling is voldaan. Daarbij is van belang dat de SAOZ is uitgegaan van een juiste planvergelijking. Met name met betrekking tot het voorheen vigerende regime, bepaald door de in de Bouwverordening neergelegde (bouw) beperkingen, geldt dat daarin was voorzien in een bouwhoogte van maximaal 15 meter, terwijl het nieuwe bestemmingsplan deze hoogte verder beperkt tot 7 meter. Zoals hiervoor overwogen is niet de feitelijke situatie bepalend, maar hetgeen een planologisch regime mogelijk maakt, hetgeen er in het onderhavige geval toe leidt, dat aan de bezwaren van eiser omtrent zoninval en dominantie van de bebouwing dan ook niet de betekenis toekomt, die eiser daaraan verbindt. Onder het oude regime, met maximale invulling daarvan met name wat betreft de hoogte van een gebouw, zou de vermindering van zoninval en de dominantie immers groter zijn geweest. Daaraan doet niet af dat - naar eiser als grief heeft aangevoerd - in een voorkomend geval een vergunning is geweigerd omdat wegens overschrijding van de achtergevelrooilijn niet aan de Bouwverordening werd voldaan. Dit nog afgezien van het gegeven dat eiser heeft gewezen op een ander bouwplan dan hier in geding en dat de door eiser gestelde overschrijding is betwist en niet is komen vast te staan.
2.7 In hetgeen eiser heeft aangevoerd zijn geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat het advies van de SAOZ niet op juiste wijze is tot stand gekomen of inhoudelijk niet op juiste gronden is gebaseerd.
2.8 Verweerder heeft zich derhalve terecht en overeenkomstig artikel 3:9 Awb op het SAOZ-advies kunnen baseren.
2.9 Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.
3. Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A.J. Medze, voorzitter van de meervoudige kamer, en mrs. G.W.S. de Groot en I.M. Ludwig, rechters, en op 25 juni 2007 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M. Hekelaar, griffier.
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.