RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 06 - 3681
uitspraak van de meervoudige kamer van 25 juni 2007
[eisers],
wonende te [woonplaats],
eisers,
gemachtigde: mr. C. Lubben, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand te Zoetermeer,
de raad van de gemeente Uitgeest,
verweerder.
1. Procesverloop
Eisers hebben bij brief van 26 november 2003 verweerder verzocht om schadevergoeding als bedoeld in artikel 49 Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) in verband met de vaststelling van het bestemmingsplannen "De Kleis 1989" en het Uitwerkingsplan "De Kleis Weegrand 1992".
Bij brief van 28 april 2004 hebben eisers tevens verzocht om planschadevergoeding in verband met het besluit om met toepassing van artikel 19 WRO vrijstelling te verlenen voor de bouw van een woning achter eisers perceel en met het bestemmingsplan "Waldijk".
Bij besluit van 30 juni 2005, verzonden op 13 juli 2005, heeft verweerder eisers op hun verzoek van 26 november 2003 een schadevergoeding toegekend van € 1.000,-., en hun verzoek van 28 april 2004 afgewezen.
Verweerder is daarbij afgeweken van het advies van juli 2004 de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (SAOZ), die ten aanzien van het eerste verzoek adviseerde tot toekenning van € 5.000,- en ten aanzien van het tweede verzoek tot toekenning van € 15.000,-.
Tegen dit besluit hebben eisers bij brief van 19 augustus 2005 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 6 maart 2006 heeft verweerder het bezwaar deels gegrond verklaard, waarbij ten aanzien van het eerste schadeverzoek in heroverweging is beslist tot toekenning van € 5.000,-, en het bezwaar voor het overige ongegrond verklaard.
Daarbij heeft verweerder verwezen naar het advies van 16 januari 2006 van de Commissie Bezwaar- en beroepschriften.
Tegen dit besluit hebben eisers bij brief van 10 april 2006 beroep ingesteld.
Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van 24 mei 2007, alwaar [eiser] in persoon is verschenen, bijgestaan door zijn voornoemde gemachtigde mr. Lubben. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.A.M. Admiraal, werkzaam bij de gemeente Uitgeest.
2. Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 49 WRO, zoals dit luidde ten tijde hier van belang en voor zover hier van belang, kent de gemeenteraad, voor zover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van de bepalingen van een bestemmingsplan of ten gevolge van een vrijstelling, als bedoeld in artikel 19 WRO, schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.
2.2 Voor de beoordeling van een verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 49 van de WRO dient te worden bezien of sprake is van een wijziging van het planologische regime waardoor een belanghebbende in een nadeliger positie is komen te verkeren, ten gevolge waarvan hij schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dient een vergelijking te worden gemaakt tussen de beweerdelijk schadeveroorzakende planologische maatregelen en het voordien geldende planologische regime. Daarbij is niet de feitelijke situatie van belang, maar dient te worden uitgegaan van een maximale invulling van beide planologische regimes. Dit uitgangspunt geldt evenzeer voor de vaststelling van de eventuele waardevermindering.
2.3 Het beroep richt zich uitsluitend tegen de afwijzing van het verzoek van28 april 2004 inzake planschade ten gevolge van het bestemmingsplan plan "Waldijk".
Eisers hebben zich op het standpunt gesteld dat verweerder niet had mogen afwijken van het advies van de SAOZ tot toekenning van € 15.000,-. In het bijzonder richten zij zich tegen het door verweerder ingenomen standpunt dat de planologische verslechtering voor eisers wordt gecompenseerd door de mogelijkheid om in de achtertuin van hun perceel een woning te bouwen.
Eisers hebben daarbij opgemerkt dat weliswaar in de civielrechtelijke procedure met betrekking tot de verkoop van een deel van het perceel van eisers aan de gemeente (teneinde de ontsluitingsweg naar de nieuwe woonwijk "Waldijk" mogelijk te maken) is afgesproken dat te zijner tijd aan eisers vrijstelling zou kunnen worden verleend voor de bouw van een woning op het achterste deel van hun perceel, maar dat dit niet betekende of betekent dat daarmee geen sprake meer zou zijn van planschade of dat de planschade daarmee "verrekend" zou zijn.
2.4 De rechtbank stelt voorop dat een beslissing in afwijking van een deskundig advies, zoals hier aan de orde, goed en deugdelijk gemotiveerd dient te zijn om het afwijkende standpunt te kunnen dragen.
2.5 De rechtbank stelt voorts voorop dat - mede gelet op de ter zake geldende jurisprudentie - compensatie dan wel "verrekening" van een planologisch nadeel met een tegelijkertijd ontstaand planologisch voordeel op zichzelf mogelijk is. Ook hier geldt dat dit voordeel dient te worden vastgesteld, c.q. berekend binnen de vereiste planvergelijking. Voorts kan, blijkens vaste jurisprudentie, voordeelverrekening slechts plaatsvinden indien het voor- en nadeel voor een bepaald perceel worden veroorzaakt door hetzelfde planologische regime.
2.6 De SAOZ heeft in het kader van de planvergelijking tussen het bestemmingsplan "Waldijk" en het voorheen geldende "Algemeen bestemmingsplan van de gemeente Uitgeest", aangegeven dat onder het "oude" regime de desbetreffende gronden een agrarische bestemming hadden, waarop met vrijstelling slechts kleine gebouwen mochten worden opgericht tot een goothoogte van 3 meter, en dat plan "Waldijk" de bouw van woningen mogelijk maakt tot een goothoogte van 7 meter, tot de erfgrens van eisers perceel.
2.7 De SAOZ heeft op grond daarvan vastgesteld dat er sprake is van een in planologisch opzicht verslechterde situatie voor eiser, met name door aantasting van de situeringwaarde, beperking van uitzicht, verkeershinder en inbreuk op de privacy. Deze verslechtering heeft de SAOZ uitgedrukt in een waardevermindering van
€ 15.000,- van het onroerend goed van eisers.
2.8 Met betrekking tot de vraag of deze schade in zijn geheel voor vergoeding in aanmerking komt, staat in het SAOZ-rapport het volgende:
"Wij merken op dat belanghebbenden weliswaar gronden hebben vervreemd voor de aanleg van een weg die bijdraagt tot de ontsluiting van de woningbouwontwikkeling van "Waldijk", doch dat wij deze verkoop op zichzelf niet kunnen beschouwen als het aanvaarden van een risico van planschade als gevolg van die woningontwikkeling mogelijk gemaakt met het bestemmingsplan "Waldijk". Ook zonder overdracht van de betreffende gronden zou het bestemmingsplan "Waldijk" rechtskracht hebben verkregen. De vervreemde gronden liggen namelijk net buiten de plangrenzen van het bestemmingsplan "Waldijk"'. Bovendien is in de overeenkomst tot koop en verkoop van gronden niet nadrukkelijk bepaald dat de prijs die de gemeente heeft betaald voor de verkregen gronden mede omvat een vergoeding van eventuele planschade".
2.9 Verweerder heeft zich in afwijking daarvan op het standpunt gesteld dat eisers zelf de mogelijkheid voor de bouw van een woning in de achtertuin hebben gewenst en dat die mogelijkheid hun is geboden bij de gesloten overeenkomst. De vermindering van uitzicht, privacy, kortom alles, ten aanzien waarvan eisers planschade claimen, is bij realisering van de bouw van de gewenste woning een gevolg daarvan en niet van het bestemmingsplan "Waldijk", aldus verweerder. Verweerder is voorts van mening dat eventueel overige planschade tengevolge van "Waldijk" ruimschoots wordt gecompenseerd door het voordeel van de mogelijkheid de betreffende woning te mogen bouwen.
2.10 De rechtbank overweegt dat, mede blijkens gevestigde jurisprudentie, in het kader van de vereiste planvergelijking, en met name ter zake van de vraag naar de maximaal benutbare mogelijkheden van de te vergelijken planologische regimes, wel rekening dient te worden gehouden met zogenaamde binnenplanse vrijstellingsmogelijkheden, maar dat een vrijstellingsmogelijkheid op grond van de algemene bepaling van artikel 19 WRO niet binnen dit kader valt.
In het onderhavige geval heeft verweerder aan eisers toegezegd medewerking te verlenen aan een bouwplan voor een woning en heeft daarbij kennelijk gedoeld op het verlenen van vrijstelling ingevolge artikel 19 WRO. Verweerder heeft zijn besluit tot afwijzing van het planschadeverzoek dan ook niet gebaseerd op een juiste planvergelijking. Het nieuwe planologische regime maakt immers niet de bouw van de woning mogelijk. De omstandigheid dat het verlenen van medewerking aan de vrijstelling in een (schriftelijke) overeenkomst van 22 juli 2003 is vastgelegd is daarbij niet relevant. Verweerder heeft dan ook niet op die grond kunnen stellen dat er geen sprake was van schade.
2.11 Voor zover verweerder zich op het standpunt heeft gesteld dat schade, veroorzaakt door het bestemmingsplan "Waldijk", wordt gecompenseerd door het voordeel van de mogelijkheid tot bouwen geldt ook hier dat verweerder niet van een juiste planvergelijking is uitgegaan. De bouw van een woning op het achterste deel van het perceel van eiseres wordt immers niet in of door het nieuwe planologische regime mogelijk gemaakt, zodat niet van zodanig voordeel gesproken kan worden. Een compensatie of verrekening is derhalve niet aan de orde.
2.12 Voor zover verweerder zich op het standpunt heeft gesteld dat de bedoelde overeenkomst (mede) beoogt eisers de geleden planschade te vergoeden kan verweerder hierin niet worden gevolgd omdat niet is voldaan aan de voorwaarde dat uit een dergelijke overeenkomst duidelijk moet blijken dat de compensatie (in geld of in natura) aantoonbaar in verband dient te staan met de geleden schade. In de overeenkomst met eisers is geen enkel verband gelegd met planschade. Het door verweerder gestelde verband met het bestemmingsplan "Waldijk" is hier niet toereikend.
2.13 Uit het voorgaande volgt dat verweerder onvoldoende gemotiveerd is afgeweken van het advies van de SAOZ. Nu verder niet is aangevoerd of anderszins gebleken dat het rapport van de SAOZ wat betreft de totstandkoming en wat de inhoud betreft niet als zorgvuldig is te beschouwen, bestond er voor verweerder geen reden daarvan af te wijken. Verweerder heeft gehandeld in strijd met artikel 7:12 Awb.
2.14 Uit het vorenoverwogene volgt dat het beroep gegrond is en het besluit van 6 maart 2006 dient te worden vernietigd, voor zover het betrekking heeft op de in beroep bestreden afwijzing van het verzoek om planschadevergoeding van 28 april 2004. Voorts bestaat er aanleiding voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van verweerder.
2.15 Nu met name gelet op de inhoud van het advies van de SAOZ rechtens geen andere beslissing mogelijk is, zal de rechtbank, met toepassing van artikel 8:72, vierde lid Awb, zelf in de zaak voorzien door te bepalen dat aan eisers een schadevergoeding wordt toegekend ten bedrage van € 15.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente.
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt het bestreden besluit van 6 maart 2006, voor zover in beroep bestreden;
3.3 bepaalt dat aan eisers een schadevergoeding wordt toegekend ten bedrage van
€ 15.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente;
3.4 bepaalt dat deze uitspraak, in zoverre, in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
3.5 veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten tot een bedrag van in totaal € 644, te betalen door de
gemeente Uitgeest aan eisers;
3.6 gelast dat de gemeente Uitgeest het door eisers betaalde griffierecht van € 141,- aan hen vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. Medze, voorzitter van de meervoudige kamer, en mrs. G.W.S. de Groot en I.M. Ludwig, rechters, en op 25 juni 2007 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M. Hekelaar, griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.